1.3 Gedaagden betogen dat uit de diverse verklaringen aannemelijk wordt dat [naam 1] de Wega in 1996 via de stroman [naam 2] in eigendom heeft verkregen en daarna is gaan gebruiken. Gedaagden wijzen in dit verband op de verklaring van [naam 4] dat [naam 1] vóór 1999 eigenaar is geworden, de contante betaling van de koopsom door [naam 2] die eigenlijk niet over voldoende financiële middelen beschikt en de aanwezigheid van [naam 1] bij de ondertekening van de koopovereenkomst en de betaling. Gedaagden betogen verder dat de overdracht van de Wega door [naam 1] aan [naam 4] in 1999 wegens een ruzie als een schijnhandeling moet worden beschouwd. Die overdracht kan nergens uit blijken en is overigens onlogisch, aldus gedaagden. Daarnaast voeren gedaagden aan dat de overdracht van de Wega door [naam 4] aan [eiser] eveneens een schijnhandeling is. De Wega zou zijn overgedragen ter zekerheid van de betaling van de verschuldigde huurpenningen, maar volgens gedaagden valt niet uit te sluiten dat [eiser] slechts als stroman eigenaar van de boerderij is. Als dat juist is, dan is er geen sprake van een huurverhouding tussen [naam 4] en [eiser] en is er geen reden om de Wega aan [eiser] in eigendom over te dragen, alles aldus gedaagden. [Eiser] heeft tegen voormelde omstandigheden uitsluitend aangevoerd dat hij de Wega heeft verzekerd en dat hij in de registers van het kadaster als eigenaar staat vermeld.
1.1 Uit die omstandigheden, in het bijzonder het gegeven dat [naam 1] voor een aanzienlijk bedrag aan verbouwingen aan de Wega heeft laten uitvoeren en gefinancierd (V.O.F. A. Rijk Jachtbetimmeringen noemt in dat kader een bedrag van € 878.00,-), valt ten minste af te leiden dat [naam 1] zich gedroeg als eigenaar van de Wega. Bovendien kunnen er vraagtekens worden geplaatst bij de reden van de overdracht van de eigendom van de Wega door [naam 1] aan [naam 4] en door [naam 4] aan [eiser]. Alle omstandigheden tezamen maken dat er ernstig getwijfeld moet worden aan de achtergrond van de vermeende eigendomsverkrijging door [eiser] van de Wega.
1.5 De door gedaagden naar voren gebrachte omstandigheden dienen te prevaleren boven de registratie in het kadaster. Vast staat dat de Wega ten tijde van de vermeende overdracht door [naam 4] aan [eiser] niet te boek gesteld was. Derhalve kon de eigendom worden overgedragen door bezitverschaffing zonder (summiere) toetsing door een derde, bijvoorbeeld een notaris. Bovendien hebben gedaagden onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat er bij de registratie van de Wega in het kadaster geen beoordeling plaatsvindt van de eigendom.
1.6 Op grond van het voorgaande is geenszins aannemelijk geworden dat [eiser] daadwerkelijk eigenaar van de Wega is. Integendeel, de bevindingen uit het FIOD-onderzoek wijzen eerder in de richting van een constructie waarbij [eiser] als stroman voor [naam 1] fungeert, zowel ten aanzien van de boerderij als ten aanzien van de Wega. Uit het voorgaande volgt verder dat, anders dan [eiser] nog heeft beweerd, betekening van het exploot zoals bedoeld in artikel 563 lid 1 Rv aan de eigenaar wel heeft plaatsgevonden. Die betekening is immers op 15 februari 2002 aan [naam 1] geschied.
1.7 Dit brengt mee dat er geen aanleiding bestaat om het executoriale beslag, dat ten laste van [naam 1] is gelegd, op te heffen. Dit laatste leidt tevens tot afwijzing van de vordering tot het ter beschikking stellen van de Wega aan [eiser]. [Eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.