ECLI:NL:RBALK:2006:AZ1602
Rechtbank Alkmaar
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.J. van de Sande
- Rechtspraak.nl
Bewijsvoering en aansprakelijkheid van werknemer bij financiële malversaties
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Alkmaar op 8 mei 2006, stond de werkgever voor de uitdaging om te bewijzen dat de werknemer, [eiser], opzettelijk of met bewuste roekeloosheid had geknoeid met de financiële administratie, wat zou hebben geleid tot een ernstige benadeling van de liquiditeitspositie van de werkgever, [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de vereiste opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek.
De zaak begon met een tussenvonnis op 22 augustus 2005, waarin de kantonrechter de werkgever opdroeg om bewijs te leveren voor zijn stellingen. In de daaropvolgende procesgang werden getuigen gehoord, waaronder [getuige 1], [getuige 2], en [getuige 3], die verklaringen aflegden over de financiële administratie en de rol van [eiser]. De getuigen bevestigden dat er fouten waren gemaakt in de boekhouding, maar de kantonrechter concludeerde dat deze fouten niet noodzakelijkerwijs het gevolg waren van opzet of roekeloosheid van [eiser].
De kantonrechter benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de financiële rapportages uiteindelijk bij de directeur, [gedaagde], lag, en dat [eiser] niet de enige verantwoordelijke was voor de onjuiste cijfers. De rechter wees de vorderingen van [gedaagde] af, met uitzondering van de reeds eerder genomen beslissingen, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor werkgevers om overtuigend bewijs te leveren bij claims van opzet of roekeloosheid van werknemers in financiële zaken.