ECLI:NL:RBALK:2006:AZ3459

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1016
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en intrekking van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 23 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalige productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had zijn werk gestaakt op 10 februari 1997 vanwege longklachten en ontving vanaf 10 februari 1998 een WAO-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, bij besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 15% en de WAO-uitkering per 7 december 2005 ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 10 februari 2006. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 augustus 2006, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische beperkingen van eiser beoordeeld, zoals vastgesteld in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts. Eiser voerde aan dat zijn klachten door de artsen waren onderschat en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van eiser, en dat de door verweerder geselecteerde functies niet passend waren gezien de beperkingen van eiser.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,00. De rechtbank heeft bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dit bedrag aan eiser dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: WAO 06/1016
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
tegen
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam),
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 10 februari 1997 heeft eiser zijn werk gestaakt als gevolg van longklachten.
Met ingang van 10 februari 1998 heeft verweerder aan eiser een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 15% en de WAO-uitkering op die grond ingetrokken met ingang van 7 december 2005.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 14 oktober 2005, door verweerder ontvangen op 18 oktober 2005.
Bij besluit van 10 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 maart 2006, bij de rechtbank ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 april 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 april 2006 heeft eiser de beroepsgronden ingediend.
Bij brief van 27 juni 2006 heeft verweerder de arbeidsdeskundige rapportage in het kader van een beroepsprocedure van 27 juni 2006 overgelegd
De zaak is vervolgens ter zitting van 31 augustus 2006 behandeld. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van de gemachtigde. Voorts is verweerders gemachtigde, R. Hopster, verschenen.
Met toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
2. Motivering
2.1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op minder dan 15% en of zijn WAO-uitkering in verband daarmee terecht is ingetrokken met ingang van 7 december 2005.
2.2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de WAO, voor zover hier van belang, wordt in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
2.3. Verweerder gaat er volgens het besluit van 10 februari 2006 en de gedingstukken van uit dat eiser ondanks zijn medische beperkingen bepaalde arbeid kan verrichten gedurende 40 uur per week. De medische beperkingen van eiser zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft geen medische argumenten gevonden om af te wijken van dat oordeel. De arbeid die eiser naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden ingetrokken met ingang van 7 december 2005.
2.4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn klachten door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat en dat hij meer medische beperkingen heeft. Tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts op 5 januari 2000 werd eiser vitaal depressief geacht. Dat eiser thans niet meer depressief wordt geacht had nader moeten worden toegelicht. Ook stelt eiser dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De functie van inpakker is zeer stressverhogend. Nu eiser beperkt is op het gebied van productiepieken, deadlines en conflicthantering is dit werk te inspannend voor hem. Het werk aan de lopende band levert ook problemen op voor de beperkingen aan zijn rug. Daarnaast kan eiser niet tegen schoonmaakmiddelen en huisstofmijt. Hiermee wordt hij in dat werk ook geconfronteerd. De functie van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie is niet geschikt nu het voor eiser - als overtuigd moslim – in strijd is met zijn culturele opvattingen om dode varkens te verwerken. Voorts gelden dezelfde bezwaren ten aanzien van het werken aan de lopende band. Niet wordt gemotiveerd waarom eiser in staat wordt geacht de zware fysieke arbeid (bakken vleesdeeg van 80 kg duwen) te verrichten. De functie van medewerker tuinbouw is tenslotte ongeschikt omdat hier 1029 keer per uur moet worden gereikt, hetgeen meer dan 17 keer per minuut is.
2.5. De rechtbank overweegt het volgende.
2.6. De door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen die eiser heeft ten opzichte van normaal functioneren zijn weergegeven in de op 19 september 2005 opgestelde FML. In deze FML wordt onder de punten 2.8 ‘omgaan met conflicten’, 4.10 ‘buigen’, 5.2 ‘zitten tijdens het werk’ en 5.4 ‘staan tijdens het werk’ aangegeven dat de normaalwaarde van toepassing is, met daarbij een toelichting door de verzekeringsarts.
In de uitspraken van 12 oktober 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummers AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980, heeft de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van het CBBS-systeem vastgesteld dat verweerder het systeem heeft aangepast zodat alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van een betrokkene in een bepaalde functie door het systeem automatisch worden voorzien van een signalering. De Centrale Raad van Beroep heeft hiertoe overwogen “dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat dit systeem, zowel bij matchende als niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert”. De Centrale Raad van Beroep heeft hierbij echter wel aangetekend dat daartoe als voorwaarde is vereist “dat de verzekeringsarts de FML op juiste wijze invult en daarbij in het bijzonder erop toeziet dat een beperking ook daadwerkelijk als beperking wordt opgenomen en niet wordt “verstopt” in een toelichting bij een overigens als normaalwaarde aangegeven score, daar een dergelijke toelichting dan bij geautomatiseerde vergelijking niet als beperking zal worden herkend en een mogelijke overschrijding in een functie van de belastbaarheid op een dergelijk aspect dus niet door het systeem zal worden gesignaleerd”.
Uit het voorgaande volgt dat een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van eiser op de aspecten waarvoor in de FML de normaalwaarde met een toelichting van toeppassing is verklaard, in de door het CBBS-systeem geselecteerde en door de arbeidsdeskundige gehanteerde functies niet is gesignaleerd.
2.7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, waarin het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel zijn neergelegd.
2.8. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ten
bedrage van € 38,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten
ten bedrage van € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de
proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2006 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.M.P.C. Swagemakers, griffier.
griffier, rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.