ECLI:NL:RBALK:2006:AZ3757

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195234-05-4234 TvW
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door diefstal van een boot tijdens winterstalling en onderhoud

In deze zaak hebben eisers hun boot voor onderhoud en winterstalling bij gedaagde, Bijvoet Boat Service B.V., gebracht. Er was afgesproken dat de boot na de winterstalling bij eisers thuis zou worden afgeleverd. Echter, nadat de boot buiten de stalling was gezet, werd deze gestolen op de werf van gedaagde. Eisers vorderen de schade die zij hebben geleden door deze diefstal. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een (stilzwijgende) overeenkomst van bewaarneming voor de periode buiten de winterstalling. De zorgverplichting van gedaagde strekt niet verder dan de zorg voor boten die in het zomerseizoen gebruik maken van de jachthaven. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet verplicht was om de boot tegen diefstal te verzekeren, en dat eisers zelf verantwoordelijk waren voor het afsluiten van een verzekering.

De kantonrechter overweegt dat de vordering van eisers niet toewijsbaar is, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde niet heeft voldaan aan de zorgplicht die voortvloeit uit de overeenkomst. De kantonrechter wijst de vordering af en stelt eisers in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, en is op 31 mei 2006 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
zaak/rolnr.: 195234-05-4234 TvW
Uitspraakdatum: 31 mei 2006
Vonnis in de zaak van:
[eiser 1] en
[eiser 2] beiden wonende te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk
eisende partijen
verder ook enkelvoudig te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. W. van Es, medewerkster van Stichting Rechtsbijstand te Zoetermeer
tegen
de besloten vennootschap Bijvoet Boat Service B.V. te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk
gedaagde partij
verder ook te noemen: Bijvoet
gemachtigde: mr. J. Bos, advocaat te Amsterdam.
Het procesverloop
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 8 september 2005.
Bijvoet heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 7 februari 2006, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Het geschil
1. [Eiser] heeft op 4 juni 1998 van Bijvoet een boot met accesoires gekocht voor een bedrag van € 8.394,93. Deze boot is in de jaren daarna voor onderhoud en winterstalling bij Bijvoet gebracht hetgeen ook heeft plaatsgevonden in de winter van 2003/2004. De boot is door een medewerker van Bijvoet volgens afspraak op het thuisadres van [eiser] opgehaald en naar de stalling gebracht. Tussen partijen werd voorts afgesproken dat de boot na de winterstalling en nog door Bijvoet uit te voeren onderhoud ook weer door een medewerker van Bijvoet tegen betaling bij [eiser] thuis zou worden afgeleverd, doch nadat de boot (kennelijk op 16 april 2004) buiten de stalling is gezet is de boot - voordat deze naar [eiser] terug kon worden gebracht - op de werf van Bijvoet gestolen. [Eiser] heeft op 8 mei 2004 bij de politie aangifte van diefstal gedaan.
2. [Eiser] heeft Bijvoet aansprakelijk gesteld voor zijn schade en hij vordert dat de kantonrechter Bijvoet zal veroordelen tot een bedrag van € 5.000,00 (schade, taxatiekosten en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding.
3. De vordering is gebaseerd op het volgende. Naar de mening van [eiser] is Bijvoet
- kort en zakelijk samengevat - jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit een overeenkomst tot stalling/bewaarneming. Bijvoet heeft niet als een goed bewaarnemer voor zijn boot gezorgd. Naar de mening van [eiser] mocht hij van Bijvoet verwachten dat de boot uitsluitend dan uit de stalling zou worden gehaald als de boot ook meteen weer in de macht van [eiser] zou worden gesteld. De boot is daarentegen blijkbaar uit de stalling gehaald en vervolgens onbeheerd achtergelaten. Van overmacht is niet gebleken, doch ook indien daarvan sprake zou zijn, is Bijvoet naar de mening van [eiser] aansprakelijk wegens het ontbreken van een door haar afgesloten diefstalverzekering. Van een professioneel bewaarnemer als Bijvoet mocht [eiser] immers verwachten dat hij zo'n verzekering zou afsluiten.
4. Bijvoet heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft Bijvoet betwist dat hij als bewaarnemer aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Daartoe is allereerst gesteld dat de winterstalling een overeenkomst voor bepaalde tijd van huur van stallingsruimte betreft. Op deze huurovereenkomst zijn ook de door Bijvoet als algemene voorwaarden gehanteerde Hiswa-voorwaarden van toepassing. Partijen hebben daarnaast volgens Bijvoet nog een overeenkomst van opdracht tot het verrichten van onderhoud gesloten alsmede voor het vervoer van het schip over het water van en naar het huis van [eiser]. Na de winterstalling en tot het moment dat het vervoer terug kon plaatsvinden lag de boot bij Bijvoet in de jachthaven en voor deze periode was Bijvoet geen tegenprestatie verschuldigd hetgeen ook uit de desbetreffende facturen blijkt. Na de winterstalling lag het schip om niet in de jachthaven van Bijvoet. Daarbij heeft Bijvoet niet expliciet de plicht op zich genomen om te waken over het schip anders dan het gebruikelijke toezicht. Volledige bewaking is ook niet aan [eiser] toegezegd. Van bewaarneming kan geen sprake zijn aangezien artikel 7:601 BW voor een dergelijke overeenkomst een beloning voor de bewaarnemer vereist. [Eiser] mocht dan ook niet verwachten dat Bijvoet het risico voor een eventuele diefstal zou dragen. [Eiser] had naar de mening van Bijvoet zelf voor verzekering moeten zorg dragen. Dat hij dit niet heeft gedaan valt volgens Bijvoet binnen diens risicosfeer.
De beoordeling
5. Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over het antwoord op de vraag hoe de tussen partijen bestaande rechtsverhouding dient te worden gekwalificeerd. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
6. [Eiser] staat op het standpunt dat hij met Bijvoet in de winter van 2003/2004 - gelijk als in de voorafgaande jaren - een overeenkomst tot bewaarneming heeft gesloten welke zou lopen vanaf het moment dat een medewerker van Bijvoet de boot bij hem thuis is komen ophalen voor de winterstalling tot aan het moment dat de boot door Bijvoet weer zou worden teruggebracht. Naar de mening van Bijvoet ligt een en ander genuanceerder en dient ten aanzien van de winterstalling te worden gesproken van een huurovereenkomst. Daarnaast heeft Bijvoet zich verplicht tot het halen en brengen van de boot alsmede tot het verrichten van onderhoud aan de boot. Van bewaarneming is naar de mening van Bijvoet geen sprake geweest, ook niet nadat de boot uit de winterstalling in het water is gelegd.
7. Bij de boordeling van de vraag of partijen bewaarneming dan wel huur zijn overeengekomen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Met inachtneming van dit uitgangspunt komt de kantonrechter tot het oordeel dat in ieder geval mede dan wel deels sprake is geweest van een (stilzwijgende) overeenkomst tot bewaarneming en dat geldt dan toch zeker voor de periode buiten de feitelijke winterstalling om. Ingevolge artikel 7:600 BW is bewaarneming immers de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven. Ook al zou voor wat betreft de winterstalling - naar namens Bijvoet is betoogd - gesproken kunnen worden van uitsluitend huur, dan nog geldt dat de rechtsverhouding tussen partijen overigens voor de periode dat de boot zich niet in de winterstalling bevond de voor bewaarneming kenmerkende elementen in zich heeft gedragen. De boot werd immers door een medewerker van Bijvoet op het thuisadres van [eiser] opgehaald en de aan Bijvoet dienaangaande toevertrouwde boot diende later op een nog nader af te spreken tijdstip ook weer daar te worden teruggebracht. Dat aan [eiser] voor de periode dat de boot na de winterstalling weer te water was gelaten en in afwachting van het retourvervoer geen expliciet bewaarloon in rekening is gebracht, leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. De verschuldigdheid van het bewaarloon ex artikel 7:601 BW kan - anders dan kennelijk namens Bijvoet is betoogd - niet als een voor de bewaarnemingsovereenkomst essentiële voorwaarde worden aangemerkt.
8. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Bijvoet aansprakelijk kan worden geacht voor de door [eiser] geleden schade. Het antwoord op deze vraag is niet alleen afhankelijk van de vraag of Bijvoet heeft voldaan aan haar verplichting om de boot in dezelfde staat weer terug te brengen. Deze vaststaande tekortkoming kan Bijvoet immers niet worden toegerekend indien Bijvoet haar verplichting om voor de boot te zorgen als een goed bewaarder in acht heeft genomen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
9. Met partijen gaat de kantonrechter er vanuit dat de boot is gestolen nadat deze na de winterstalling te water is gelaten en in de jachthaven van Bijvoet lag. De kantonrechter neemt voorts als vaststaand aan dat de boot ook in voorafgaande jaren na de winterstalling enige tijd in de jachthaven van Bijvoet heeft gelegen in afwachting van een onderhoudsbeurt en retourvervoer naar [eiser]. Niet aannemelijk is geworden dat [eiser] niet wist dat dit de gebruikelijk gang van zaken was en gesteld noch gebleken is tenslotte dat door [eiser] ten aanzien van het verblijf van zijn boot in de jachthaven op enig moment concrete eisen aan Bijvoet zijn gesteld, welke door laatstgenoemde zouden zijn aanvaard, ten aanzien van de wijze waarop de boot zou moeten worden beschermd tegen diefstal. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat Bijvoet - aangezien [eiser] kennelijk door de jaren heen steeds stilzwijgend heeft ingestemd met een reguliere afmering van zijn boot in de jachthaven - er rechtens op kon vertrouwen dat de zorgplicht welke zij ter zake jegens de boot van [eiser] in acht diende te nemen niet verder strekte dan de mate van waakzaamheid welke zij ook heeft te betrachten ten aanzien van boten die in het zomerseizoen gebruik maken van de jachthaven, zij het dat daaraan dient te worden toegevoegd dat van Bijvoet in ieder geval ook kon en mocht worden verwacht dat de boot op een ook voor de andere boten gebruikelijke wijze in de jachthaven zou worden afgemeerd. De kantonrechter vermag niet in te zien dat de uit artikel 7:602 BW voor Bijvoet voortvloeiende zorgplicht zwaarder zou moeten zijn dan als hiervoor is geconcretiseerd.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd dat deze zorgplicht voor Bijvoet ook de verplichting zou hebben moeten omvatten om de boot tegen diefstal te verzekeren. De afmering in het water geschiedde feitelijk om niet, doch ook overigens rechtvaardigt hetgeen Bijvoet [eiser] voor haar diensten in rekening bracht - in verhouding tot de waarde van de boot - deze conclusie niet. Het had veeleer op de weg van [eiser] zelf gelegen om als eigenaar van de boot voor zo'n verzekering zorg te dragen.
11. [Eiser] heeft in de kern Bijvoet het verwijt gemaakt dat zij ingevolge haar zorgplicht de boot eerst uit de stalling had mogen halen als de boot ook direct weer in de macht van [eiser] zou worden gesteld. Gegeven hetgeen hiervoor is overwogen - met name dat [eiser] geacht mag worden ervan op de hoogte te zijn geweest dat de boot na de winterstalling voor een onderhoudsbeurt nog in het water zou worden gelegd en [eiser] ter bescherming van de boot geen nadere voorwaarden hiervoor aan Bijvoet heeft gesteld - acht de kantonrechter dit verwijt aan het adres van Bijvoet niet terecht.
12. [Eiser] heeft weliswaar gesteld dat door de medewerkers van Bijvoet fouten zijn gemaakt waardoor de boot op een relatief makkelijke manier gestolen kon worden (de boot is volgens [eiser] onbeheerd achtergelaten, slechts met één touw vastgelegd en niet met een afdekzeil afgeschermd), doch deze stelling is niet met concrete informatie onderbouwd zodat enig begin van bewijs ontbreekt. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om eraan te twijfelen dat de boot van [eiser] bij de afmering in de jachthaven niet op een in de scheepvaart gebruikelijke wijze - gelijk ook door Bijvoet is gesteld - is vastgelegd.
13. Gegeven het vorenstaande is in deze procedure niet komen vast te staan dat Bijvoet niet heeft voldaan aan haar uit artikel 7:602 BW voortvloeiende zorgplicht. De vordering ontbeert mitsdien voldoende feitelijke grondslag zodat deze daarom niet toewijsbaar is.
14. De overige geschilpunten, zoals de toepasselijkheid van de door Bijvoet gehanteerde Hiswa-voorwaarden, behoeven mitsdien geen bespreking.
15. [Eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld zodat hij met de proceskosten zal worden belast.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die tot heden voor Bijvoet worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 voor salaris van de gemachtigde van Bijvoet, waarover [eiser] geen btw verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 31 mei 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter