ECLI:NL:RBALK:2006:AZ4207

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
209372 CV EXPL 06-1241
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.J. van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en agressief gedrag van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 15 mei 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 3 juli 2000 als chauffeur in dienst was bij de werkgever, was op 21 november 2005 op staande voet ontslagen. Dit ontslag volgde op een incident waarbij de werknemer met de hand iets in de laag stof op een loodsdeur schreef, wat door twee medewerkers van de werkgever werd waargenomen. De werkgever beschuldigde de werknemer van het uiten van agressieve taal en bedreigingen tegenover deze medewerkers. De werknemer ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met onbevoegden te maken had.

De kantonrechter oordeelde dat het niet onwaarschijnlijk was dat het ontslag op staande voet in een bodemgeschil stand zou houden. De rechter nam daarbij in overweging dat de werknemer eerder was gewaarschuwd voor agressief gedrag. De gevraagde voorziening van de werknemer om zijn werkzaamheden te hervatten werd afgewezen, mede vanwege het restitutierisico. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op dat moment op € 200,00 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslag op staande voet en de vereisten voor een rechtsgeldig ontslag. De rechter concludeerde dat, hoewel de werknemer zijn ontslag betwistte, de omstandigheden en eerdere waarschuwingen voldoende grond konden bieden voor het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 209372 CV EXPL 06-1241
Uitspraakdatum: 15 mei 2006
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Eiser], wonende te Hoorn
eisende partij in kort geding
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B. van Kasteel, werkzaam ten kantore van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Oosterblokker, gemeente Drechterland, aan [adres]
gedaagde partij in kort geding
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.G. Mahn, advocaat te Amsterdam
Het procesverloop
[Eiser] heeft bij dagvaarding met overgelegde producties d.d. 18 april 2006 een voorziening gevorderd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 2 mei 2006, alwaar zijn verschenen [eiser] in persoon en [logistiek manager] (logistiek manager) namens [gedaagde]; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden, voornoemd.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.
Uitgangspunten
- [eiser] is op 3 juli 2000 bij [gedaagde] in dienst getreden als chauffeur.
- Op 21 november 2005 is ontslag op staande aangezegd, hetgeen door [gedaagde] bij brief d.d. 22 november 2005 werd bevestigd.
- [eiser] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van de bedongen arbeid.
- [eiser] had een dienstverband voor onbepaalde tijd. Zijn loon bedroeg laatstelijk
- € 1.994,21 bruto per 4 weken (inclusief een structurele overwerkvergoeding van € 513,98.
Het geschil
[Eiser] vordert bij wege van voorziening [gedaagde] te veroordelen:
I. om, op straffe van een dwangsom, [eiser] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten, die hij krachtens de arbeidsovereenkomst pleegt te genieten.
I. tot betaling van € 1.994,21 per 4 weken vanaf 21 november 2005 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
[Eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat er geen sprake was van een rechtsgeldig ontslag op staande voet omdat daartoe een deugdelijke reden ontbrak, terwijl het CWI de door [gedaagde] (voor zover vereist) gevraagde ontslagvergunning heeft geweigerd.
[Gedaagde] stelt zich, onder verwijzing naar de door haar overgelegde stukken, op het standpunt dat er wel degelijk een gegronde reden was voor het gegeven ontslag.
Beoordeling:
Uit de over en weer gegeven toelichting komt naar voren dat op 2 november 2005 [eiser] met de hand iets (volgens [gedaagde] het woord "sukkel") schreef in de laag stof op een loodsdeur van [gedaagde]. Dit werd op enige afstand gezien door twee zich eveneens op het terrein van [gedaagde] bevindende, [eiser] toen nog onbekende, personen. Dit waren magazijnchef [magazijnchef] en de nieuwe expeditiechef [logistiek manager], die een controleronde over het terrein maakten.
Zij spraken [eiser] aan op zijn gedrag, waarop deze, volgens zijn zeggen in de veronderstelling verkerend dat het onbevoegden betrof, heeft gereageerd met "oprotten", of woorden van gelijke strekking.
Nadat beiden zich, korte tijd later, aan [eiser] bekend hadden gemaakt en hem nogmaals op zijn gedrag hadden aangesproken en hem hadden gevraagd wie hij was, heeft [eiser] volgens de lezing van [gedaagde] (en als verwoord in de ontslagbrief) een agressieve houding aangenomen en dreigende taal geuit, zoals "klerelijer", "opkankeren", "ik ram je kop eraf", "ik zou je zo in elkaar willen rammen", "op-fucken", "ik weet jullie te vinden" en dergelijke.
[Gedaagde] heeft [eiser] vanwege deze aan [magazijnchef] en [logistiek manager] geuite bedreigingen op staande voet ontslagen en heeft daarbij voorts in aanmerking genomen dat [eiser] eerder wegens agressief gedrag tegenover collega's was gewaarschuwd. Bij de stukken bevinden zich handgeschreven verklaringen van [magazijnchef] en [logistiek manager], die ieder in eigen woorden van het gebeurde hun verslag doen.
Volgens [eiser] is het niet verder gekomen dan de uitdrukking "oprotten" of iets dergelijks, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met onbevoegden te doen had. [Eiser] betwist dan wel relativeert de ernst van de door [gedaagde] bedoelde eerdere voorvallen.
De kantonrechter is op voorhand van oordeel dat op zichzelf niet ontslagwaardig is hetgeen zich heeft afgespeeld vóórdat [magazijnchef] en [logistiek manager] zich bekend hadden gemaakt, in aanmerking nemend dat aannemelijk is geworden dat [eiser] de heren (nog) niet kende en zij zich bevonden op het terrein van [gedaagde] waar zich diefstalgevoelige goederen bevinden.
Dit ligt anders voor hetgeen mogelijk is gebeurd nadat de heren zich bekend hadden gemaakt. Indien de door [magazijnchef] en [logistiek manager] geschetste bedreigingen na bewijslevering, waartoe het onderhavige geding zich niet leent, juist mochten blijken te zijn, dan is op voorhand geenszins uitgesloten dat een bodemrechter oordeelt dat deze voldoende grond opleveren voor een ontslag op staande voet.
Daarenboven staat vast dat er sprake is geweest van een eerdere waarschuwing aan [eiser] wegens agressief gedrag. De juistheid daarvan kan, gelet op het vorenstaande, vooralsnog in het midden blijven.
Een en ander leidt op voorhand tot de slotsom dat niet onwaarschijnlijk is te achten dat een vordering van [eiser] tot nietig verklaring van het ontslag in een bodemgeschil zal stand houden. Een dergelijke vordering is overigens nog niet aanhangig gemaakt.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen het restitutierisico, zal de gevraagde voorziening worden afgewezen.
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de gedingkosten.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde], waarover [eiser] geen btw verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 15 mei 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter