ECLI:NL:RBALK:2006:BA5642

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215830 CV EXPL 06-2310
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J. van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woningtoewijzing door woningcorporatie op basis van huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 21 augustus 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een woningzoekende, en gedaagde, de Stichting De Woonschakel Westfriesland, een woningcorporatie. Eiser had zich ingeschreven voor een huurwoning, maar werd door gedaagde geweigerd vanwege een openstaande huurachterstand bij een andere woningcorporatie, Intermaris. Eiser betwistte de huurachterstand en vorderde dat gedaagde de voorwaarden voor woningtoewijzing zou intrekken en hem alsnog een woning zou toewijzen.

De zaak werd behandeld op 7 augustus 2006, waar beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. Eiser stelde dat de vordering van Intermaris verjaard was en dat het geen huurachterstand betrof, maar een betwiste vordering wegens mutatieschade. Gedaagde handhaafde haar standpunt dat oude schulden een beletsel vormen voor woningtoewijzing, zoals vermeld in haar acceptatiecriteria.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde het recht heeft om te bepalen met wie zij een huurovereenkomst aangaat, maar dat dit recht onderhevig is aan maatschappelijke verantwoordelijkheden. De rechter concludeerde dat de weigering van gedaagde om eiser een woning toe te wijzen niet onrechtmatig was, gezien de openstaande schuld en de omstandigheden van de zaak. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 215830 CV EXPL 06-2310
Uitspraakdatum: 21 augustus 2006
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats], gemeente Hoorn
eisende partij in kort geding
verder ook te noemen: eiser
gemachtigde: mr. P. Heijnen, advocaat te Hoorn
toevoeging 4FP2580
tegen
de Stichting De Woonschakel Westfriesland, gevestigd aan de Randweg 11A, 1671 GG Medemblik
gedaagde partij in kort geding
verder ook te noemen: gedaagde
gemachtigde: mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn
Het procesverloop
Eiser heeft bij dagvaarding d.d. 21 juli 2006 een voorziening gevorderd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 7 augustus 2006, alwaar zijn verschenen eiser in persoon en gedaagde bij haar woonconsulent [woonconsulent] en haar manager woonteam [manager]; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden, voornoemd.
Eiser heeft de vordering bij monde van zijn gemachtigde toegelicht aan de hand van pleitnotities. Gedaagde heeft tegen de vordering verweer doen voeren aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.
Uitgangspunten:
- Eiser heeft zich bij gedaagde, een woningcorporatie, als woningzoekende ingeschreven voor een huurwoning.
- Gedaagde heeft aan eiser de woning aan de [adres] te Grootebroek aangeboden. Bij brief van 25 oktober 2005 wijst gedaagde erop dat eiser bij het acceptatieformulier geen verhuurdersverklaring heeft ingeleverd. Gedaagde stelt eiser daarbij alsnog in de gelegenheid om, alvorens tot verdere afhandeling en ondertekening van een huurovereenkomst over te gaan, vóór 31 oktober 2005 een goede verhuurdersverklaring van woningcorporatie Intermaris over te leggen.
- Op 30 maart 2006 heeft Intermaris een (verbeterde) verhuurdersverklaring afgegeven, welke onder meer vermeldt dat eiser van 1 april 1998 tot en met 12 mei 2000 huurder is geweest van de woning [adres] te Zwaag en dat er nog sprake is van een openstaande vordering van € 3.223,48.
- Gedaagde heeft daarop bij brief van 3 mei 2006 laten weten dat eiser niet voor een woning in aanmerking komt vanwege de nog openstaande huurschuld bij Intermaris. Gedaagde stelt zich daarbij op het standpunt dat ingevolge het door haar gehanteerde beleid oude schulden bij gedaagde of een andere woningcorporatie reden zijn voor het niet toewijzen van een andere woning. Gedaagde zegt toe een woning toe te wijzen als de openstaande schuld bij Intermaris is voldaan en er drie maanden borg wordt gestort voor de dan aan te bieden woning.
Standpunten van partijen:
Eiser vordert vanwege van voorziening gedaagde te veroordelen om binnen drie dagen na het te wijzen vonnis schriftelijk aan eiser te laten weten dat de voorwaarden die in de (hoger genoemde) brief van 3 mei 2006 aan de woningtoewijzing aan eiser zijn verbonden, worden ingetrokken en dat eiser alsnog als medisch urgent woningzoekende op zo kort mogelijke termijn een volgens de regionale woonruimteverordening passende woning toegewezen zal krijgen.
Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde ten onrechte consequenties verbindt aan de in de door Intermaris afgegeven verhuurdersverklaring genoemde schuld van € 3.224,48, omdat deze is verjaard en het bovendien geen schuld wegens huurachterstand betreft, doch een door eiser betwiste vordering wegens mutatieschade.
Gedaagde heeft, onder verwijzing naar de door haar overgelegde producties, bij haar standpunt, als vervat in haar brief d.d. 3 mei 2006, volhard.
Beoordeling van het geschil:
Vooropgesteld dient te worden dat het gedaagde vrij is om te bepalen met wie zij al dan niet een huurovereenkomst wenst aan te gaan, zij het met dien verstande dat daarbij, in verband met haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als enige woningcorporatie in het gebied waar eiser zich wenst te vestigen, tegenover woningzoekenden onder omstandigheden extra zorgvuldigheid wordt gevergd en daardoor die contractsvrijheid beperkingen kent.
De vraag is of in het onderhavige geval de weigering van gedaagde om (thans) aan eiser een woning te verhuren onrechtmatig is.
Gedaagde heeft in het geding gebracht de door haar bij woningtoewijzing gehanteerde acceptatiecriteria. Deze vermelden onder meer dat indien er sprake is van oude schulden bij gedaagde of een andere corporatie, waarbij als voorbeeld wordt gegeven een eindafrekening na mutatie, dit een beletsel is voor toewijzing van een andere woning zolang die oude schulden niet zijn voldaan.
Gedaagde heeft ter zitting overgelegd een zestal brieven van Intermaris (c.q. haar rechtsvoorgangster) aan gedaagde, laatstelijk d.d. 16 april 2004, die betrekking hebben op de door Intermaris gepretendeerde vordering. De kantonrechter kan in die brieven niet anders lezen dan dat Intermaris zich haar recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt, zodat, gelet op het bepaalde bij art. 3:317 lid 1 BW, voorshands de verjaring voor gestuit moet worden gehouden.
De omstandigheid dat eiser deze vordering betwist, welke stelling overigens met geen enkele bescheid wordt onderbouwd, doet daaraan onvoldoende af, te meer nu blijkens een brief d.d. 21 augustus 2003 tussen partijen een (thans niet langer door eiser erkende) betalingsafspraak zou zijn gemaakt van € 20,- per maand en bovendien gedaagde een brief heeft overgelegd van de PLANgroep d.d. 9 januari 2006, waarbij aan Intermaris (als een van de kennelijk bekende crediteuren van eiser) wordt verzocht om in het kader van een (namens eiser te treffen) schuldenregeling een opgave te doen van haar (netto) vordering. Intermaris heeft daarop aangegeven dat die vordering € 3.223,48 beloopt.
De kantonrechter leidt uit een en ander af dat de betwisting van die vordering vooralsnog tot niets heeft geleid terwijl van de uitvoering van enige betalingsregeling (nog) geen sprake is.
De weigering van gedaagde om eiser (thans) voor een woning in aanmerking te brengen komt de kantonrechter in het licht van het bovenstaande dan ook niet onrechtmatig voor, zodat de vordering van eiser dient te worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de gedingkosten.
Gelet op het verloop van de zitting en hetgeen daar is voorgevallen, een en ander gezien tegen de achtergrond van de inhoud van het sociaal-medisch advies van de GGD d.d. 2 april 2003 en de door gedaagde overgelegde brief van de maatschappelijk werkende [naam], komt het de kantonrechter overigens geraden voor dat voor de huisvesting van eiser (wiens belang daarbij overigens buiten kijf is) naar een oplossing wordt gezocht in de vorm van een zg. "verdienwoonconstructie" dan wel enig andere vorm van begeleid wonen, een en ander teneinde het afbreukrisico zoveel mogelijk te beperken.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiser in de proceskosten, die tot heden voor gedaagde worden vastgesteld op een bedrag van € 180,-- voor salaris van de gemachtigde van gedaagde, waarover eiser geen BTW verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 21 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter