Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [verzoeker A], en [verzoeker B], wonende te [woonplaats], verzoekers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder.
Tevens neemt als partij aan het geding deel: [vergunninghoudster].
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 18 oktober 2005, verzonden op 24 oktober 2005.
Datum: 30 december 2005.
Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. H. Martens.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde [medewerker verweerder], werkzaam bij verweerders gemeente.
Verder zijn namens [vergunninghoudster] verschenen [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B].
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij formulier, door verweerder ontvangen op 5 januari 2004, heeft [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het bouwen van een logiesruimte ten behoeve van agrarische seizoenarbeiders en voor het gedeeltelijk veranderen van een beheerderswoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Drechterland, sectie [X] nr. [nummer], plaatselijk bekend [adres] te Hoogkarspel.
Bij besluit van 12 mei 2005 heeft de raad van de gemeente Drechterland een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) genomen voor het perceel [adres] te Hoogkarspel. Dit besluit is op 26 mei 2005 in werking getreden.
Bij besluit van 6 september 2005 hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO afgegeven.
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft verweerder [vergunninghoudster] met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan en de gevraagde bouwvergunning eerste fase verleend. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
a. de logiesruimte mag alleen worden gebruikt ten behoeve van het huisvesten van maximaal 28 agrarische werknemers gedurende de periode dat zij in een agrarisch bedrijf in de directe omgeving van Hoogkarspel in loondienst of op arbeidscontract werkzaam zijn;
b. vergunninghouder stelt huisregels op voor de bewoners en bevestigt deze regels in de voorkomende talen bij de toegang(en) van het logiesgebouw;
c. voor het beheren van de logiesruimte en het houden van toezicht op de naleving van de huisregels stelt vergunninghouder een beheerder aan, die woonachtig is in de beheerderswoning (bedrijfswoning) op het perceel;
d. van de bewoners van de logiesruimten moet vergunninghouder of onder zijn verantwoordelijkheid door de beheerder een register aanhouden met de volgende gegevens van de bewoners:
- de naam van de bewoner;
- het nummer van zijn paspoort of identiteitskaart;
- datum van aankomst in en vertrek uit het logiesgebouw; vermelding van de naam en adres van het agrarische bedrijf waar de bewoner werkzaam is;
e. het onder d bedoelde register moet te allen tijde aanwezig zijn in het logiesgebouw of in de beheerderswoning en ten minste 3 jaar worden bewaard en op eerste aanzegging van een door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouder ter beschikking worden gesteld;
f. op het perceel moeten de op de situatietekening aangegeven parkeerplaatsen voor de bewoners van de logiesruimten worden aangelegd en in stand gehouden.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 28 november 2005 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 december 2005 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Op 27 december 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ontvangen.
Vervolgens is het geding ter zitting behandeld.
4.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4.2 Het bouwplan voorziet in het realiseren van een logiesruimte voor maximaal 28 personen ter plaatse van een inmiddels gesloopte agrarische bedrijfsruimte, alsmede in het realiseren van de inpandige verbouwing van de voormalige bedrijfswoning tot beheerderswoning. De beheerderswoning wordt aan de achterzijde verbonden met de logiesruimte. Achter de logiesruimte wordt een losstaande berging/garage opgericht.
Verzoekers wonen tegenover het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd.
4.3.1 Ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Streekweg" rust op het betreffende perceel de bestemming “agrarisch gebied met bouwperceel”. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming. Teneinde het realiseren van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Aan de formele vereisten voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO is voldaan: ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold een voorbereidingsbesluit en gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
4.3.2 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
4.4 In de ruimtelijke onderbouwing bij het bouwplan is het volgende gesteld. Het betreffende perceel krijgt in een nieuw bestemmingsplan de bestemming “agrarische logiesruimte”, waarbinnen een logiesruimte voor de huisvesting van maximaal 28 agrarische (seizoen)arbeiders is toegestaan.
Zowel wat de bestemming als de bebouwingsmogelijkheden betreft past het bouwplan binnen het toekomstige bestemmingsplan.
Het bouwplan voorziet in een dringende behoefte aan verantwoorde huisvesting voor agrarische werknemers. Op het perceel stond tot voor kort een stolpboerderij, zodat de openheid van het landschap door het bouwplan niet verder wordt beperkt. Het gebruik van het gebouw is zo nauw verwant aan de agrarische bestemming dat eigenlijk het gebruik ten behoeve van de agrarische functie blijft gehandhaafd.
Het aantal te huisvesten seizoenarbeiders (28) is zodanig gering dat van strijd met de milieuregels dan wel van overlast voor de omgeving geen sprake zal zijn, zulks mede dankzij de voorwaarden die aan de vrijstelling worden verbonden.
4.5 Verzoekers vrezen ernstige overlast van het gebruik als logiesruimte. Zij voeren aan dat sprake is van een aanzienlijke inbreuk op het geldende planologisch regime en dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is. Daartoe hebben zij met name aangevoerd dat het beoogde gebruik in strijd is met provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naar hun mening past een logiesruimte niet bij de agrarische bestemming van het perceel. Het feit dat in die ruimte uitsluitend agrarische werknemers mogen worden gehuisvest maakt dat niet anders. Bovendien behoeven die werknemers niet (alle) in dienst van vergunninghoudster werkzaam te zijn waardoor eerder sprake zal zijn van een uitzendbureau dan van een aan het agrarisch bedrijf van vergunninghoudster verbonden functie.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1. Het geschil heeft geen betrekking op de bebouwing als zodanig maar ziet op de daaraan verbonden functie van logiesruimte.
Ten aanzien van de vraag of het project in dat opzicht is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder bij het bestreden besluit is ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en dat tevens is gemotiveerd waarom het project zou passen binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Inhoudelijk gezien acht de voorzieningenrechter die onderbouwing echter ondeugdelijk. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter met name acht geslagen op artikel 10, eerste lid, eerste volzin, van de WRO. Hierin is -zakelijk weergegeven- bepaald dat in een bestemmingsplan op te nemen voorschriften uitsluitend mogen worden gesteld voor zover zij nodig zijn in verband met de bestemming, terwijl de bestemming van de in het plan begrepen grond uitsluitend mag worden aangewezen voor zover dit nodig is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Volgens vaste jurisprudentie horen planvoorschriften die niet ruimtelijk relevant zijn, in een bestemmingsplan niet thuis.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze jurisprudentie ook op dit geval van toepassing. Bij het toekomstig bestemmingsplan waarop verweerder vooruitloopt, zal aan de gronden de bestemming "agrarische logiesruimte" worden gegeven. Een bestemming die ertoe strekt dat uitsluitend de categorie personen die in de agrarische sector werkzaam is in de logiesruimte mag worden gehuisvest, hoort naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een bestemmingsplan niet thuis. Niet valt immers in te zien dat het (al dan niet) werkzaam zijn in de agrarische sector in relatie tot de functie die een logiesruimte heeft, ruimtelijk relevant is. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er in algemene zin op dat bestemmingsplanbepalingen objectgericht behoren te zijn en dat daarin geen plaats is voor bepalingen die, zoals in dit geval, subjectgericht zijn.
5.2. Vorenstaand oordeel leidt niet alleen tot de conclusie dat het vrijstellingsbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, maar ook dat als rechtstreeks gevolg daarvan de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden rechtens niet houdbaar zijn. Immers, ingevolge artikel 15, derde lid, juncto artikel 19a van de WRO, mogen aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de wet slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen. Het moet derhalve gaan om voorwaarden die betrekking hebben op planologisch relevante belangen. Bij de beoordeling van de vraag wat moet worden verstaan onder planologisch relevante belangen, moet aansluiting worden gezocht bij het in artikel 10 van de WRO gestelde criterium "goede ruimtelijke ordening". In aanmerking genomen dat de aan het bestreden besluit verbonden voorwaarden ten doel hebben dat de logiesruimte uitsluitend toegankelijk is voor werknemers in de agrarische sector, en van dit doel, naar hiervoor is overwogen, niet kan worden gezegd dat dit een goede ruimtelijke ordening dient, verzet artikel 15, derde lid, van de WRO zich tegen de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden.
5.3. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. Verweerder zal in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift tot heroverweging van de aanvraag van vergunninghoudster moeten overgaan. Met het oog daarop overweegt de voorzieningenrechter dat het in de rede ligt dat daarbij beoordeeld zal worden of er planologische beletselen bestaan tegen het opnemen van een toekomstige bestemming "logiesruimte", respectievelijk voor het verlenen van een vrijstelling zonder de daaraan bij het bestreden besluit verbonden voorwaarden. Op de uitkomst van die heroverweging kan thans niet worden vooruitgelopen, gegeven de ruimtelijke onderbouwing bij en de motivering van het bestreden besluit, die er in alle opzichten blijk van geven dat uitsluitend een aan de agrarische sector gelieerde bestemming is beoogd. Daarbij zal verweerder met name de nodige aandacht moeten besteden aan het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in artikel 3a van de planvoorschriften waarin een restrictief beleid ten aanzien van niet-agrarische functies is verwoord.
Onder deze omstandigheden is er aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
5.4. Bij deze beslissing is er grond om verweerder te veroordelen in de ¬kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het besluit van
18 oktober 2005 wordt geschorst tot 6 weken na de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de gemeente Drechterland aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoekers;
- bepaalt dat de gemeente Drechterland aan verzoekers het griffierecht ten bedrage van
- € 138,00 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. R. Heringa, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 4 januari 2006
door voornoemde voor¬zieningen¬rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.