ECLI:NL:RBALK:2007:AZ5590

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.715399-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling

Op 3 januari 2007 deed de Rechtbank Alkmaar uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen en mishandeling. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder geweld tegen verschillende slachtoffers op verschillende data in de gemeente Alkmaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij de geweldshandeling tegen de eerste aangever. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte niet overeenkwamen, waardoor er geen wettig bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.

Echter, de rechtbank achtte het tweede en derde feit wel bewezen. De verdachte had op 18 december 2005 openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen twee slachtoffers, waarbij hij hen had geschopt en geslagen. Daarnaast had hij op 24 december 2005 opzettelijk een andere persoon mishandeld door deze met kracht tegen het bovenbeen te trappen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten, waarbij de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de beoordeling van de strafmaat.

De rechtbank legde een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de geweldshandeling schade had geleden. De rechtbank benadrukte dat het geweld niet alleen de slachtoffers, maar ook de samenleving als geheel beïnvloedt, en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.715399-06
Datum uitspraak: 3 januari 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres en woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van de politierechter in deze rechtbank op 4 oktober 2006 en van deze kamer op 20 december 2006.
De politierechter heeft de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
- het onder 1. primair, 2. primair en 3 tenlastegelegde zal bewezen verklaren,
- de verdachte zal veroordelen tot taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren zal uitvoeren, alsmede 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht,
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 736,21 en de benadeelde partij voor het overige hierin niet-ontvankelijk zal verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag (hoofdelijk), subsidiair 7 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. R. Vrielink, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
1.TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
14/715399-06
hij op of omstreeks 25 juni 2006 in de gemeente Alkmaar met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de Mient, in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen het
hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het schoppen en/of trappen tegen het gezicht en/of
het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1];
subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2006 in de gemeente Alkmaar opzettelijk
mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], op/tegen het hoofd heeft geslagen
en/of gestompt, waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
14/732402-06
hij op of omstreeks 18 december 2005 in de gemeente Alkmaar met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de Ridderstraat, in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen
en/of stompen en/of slaan van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7];
subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2005 in de gemeente Alkmaar tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
3.
14/732402-06
hij op of omstreeks 24 december 2005 in de gemeente Alkmaar opzettelijk
mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 8], met kracht op/tegen het
rechter bovenbeen heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze [slachtoffer 8]
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2.VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.NADERE MOTIVERING
Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1. primair en subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] bij de politie, de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en ter terechtzitting van 20 december 2006, de twee processen verbaal van bevindingen van verbalisant Zwaga en diens verklaring op voornoemde terechtzitting, alsmede uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2], kan niet worden afgeleid dat de verdachte ten aanzien van aangever [slachtoffer 1] heeft gehandeld zoals hem onder 1. primair wordt verweten. Ten aanzien van de vermeende geweldshandelingen met betrekking tot aangever [slachtoffer 2] stelt de rechtbank op basis van de eigen verklaringen van genoemde [slachtoffer 2] vast dat deze van een onbekend gebleven persoon, die hij niet heeft kunnen zien, een klap of stomp tegen zijn gezicht heeft gekregen, waarna hij op de grond is gevallen. Verdachte heeft bij herhaling verklaard dat hij toen een op hem afkomende jongen een slaande beweging in de richting van zijn – verdachtes – gezicht maakte, bij een afwerende beweging die jongen in het gezicht heeft geraakt. De rechtbank constateert dat de plaatsen van voornoemde handelingen zoals deze door zowel [slachtoffer 2] als verdachte ter terechtzitting zijn aangegeven niet met elkaar overeenstemmen. Gelet op deze discrepanties tussen bovengenoemde verklaringen, alsmede gelet op het overigens ontbreken van belastende verklaringen ten aanzien van de rol van verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank, mede in aanmerking genomen het feit dat er die nacht meerdere personen aanwezig waren, niet worden uitgesloten dat de persoon die verdachte stelt te hebben geraakt niet aangever [slachtoffer 2] is geweest. Op grond van het vorenover-wogene is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte geen wettig bewijs voor handen is van door hem gepleegde strafbare handelingen ten aanzien van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], op de wijze als ten laste gelegd onder 1.
4.BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. primair en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
2.
14.732402.06
hij op 18 december 2005 in de gemeente Alkmaar met een ander, op de openbare weg, de Ridderstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], welk geweld bestond uit het schoppen en stompen en slaan van die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7].
3.
14/732402-06
hij op 24 december 2005 in de gemeente Alkmaar opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 8], met kracht tegen het rechter bovenbeen heeft getrapt, waardoor deze [slachtoffer 8] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5.BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
6.NADERE MOTIVERING
met betrekking tot feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat verdachte openlijk in vereniging geweld pleegde tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Verdachte en medeverdachte kwamen gezamenlijk in actie, waarbij de ene groep tegen de andere groep gewelddadige handelingen pleegde. Het is daarbij niet van belang tegen welk slachtoffer de gewelddadige handelingen zijn gericht en of deze door verdachte danwel door zijn medeverdachte zijn verricht.
met betrekking tot feit 3:
Aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij nadat hij was mishandeld, verbalisanten heeft geattendeerd op (het handelen van) zijn belager. [slachtoffer 8] heeft verklaard dat de ter plaatse verschenen politiemensen hem vervolgens hebben geantwoord dat ze de persoonsgegevens van zijn belager al hadden (proces verbaal van aangifte met nummer PL1010/05-298678 van 28 december 2005, blz. 73). De rechtbank stelt vast dat in het overzichtsproces verbaal van 10 april 2006 met nummer PL1010/05-019009 wordt opgemerkt dat de voornoemde belager werd herkend als verdachte. Vervolgens heeft enkele dagen nadien een spiegelconfrontatie plaats gevonden tussen verdachte en aangever [slachtoffer 8]. [slachtoffer 8] stelt hierbij verdachte voor de volle 100 % te herkennen als de persoon die hem heeft mishandeld. Gevoegd bij de verklaring van verdachte, leveren bovenstaande bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat de spiegelconfrontatie geen betrouwbare identificatiemethode was, nu uitsluitend verdachte aan aangever [slachtoffer 8] is getoond. Tevens heeft de raadsvrouw betoogd dat het bewijs hiermee onrechtmatig is verkregen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat persoonsidentificatie door een waarnemingsgetuige slechts onder gecontroleerde omstandigheden kan plaatsvinden. In de onderhavige zaak heeft de spiegelconfrontatie naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet gegolden als identificatiemethode, nu de verdachte al eerder door de verbalisanten was herkend. Gelet op voornoemde gang van zaken en het overigens aanwezige bewijs, acht de rechtbank de verklaring van aangever [slachtoffer 8] betrouwbaar en het handelen van verbalisanten rechtmatig. Het opgeworpen verweer faalt derhalve.
7.STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2.:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van feit 3.:
Mishandeling.
8.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9.MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich, bij de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan gewelddadig optreden, waarbij hij telkens grof geweld gebruikte tegenover zijn slachtoffers. Dit moet voor de slachtoffers een buitengewoon onthutsende en angstaanjagende ervaring geweest zijn. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke voorvallen daar nog lang nadien de nadelige psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Bovendien draagt het hier aan de orde zijnde geweld bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 22 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 november 2006 van mevrouw L. Zwier als reclasseringswerkster verbonden aan Brijder verslavingszorg.
Uit genoemde rapportage komt naar voren dat verdachte snel geïrriteerd raakt en onder invloed van alcohol zich agressief uit. Op grond van de Risc is de kans op recidive laag. Echter wanneer verdachte niet gaat werken aan zijn alcoholgebruik, zal de kans op recidive hoger zijn dan de Risc doet vermoeden. De Brijder verslavingszorg adviseert verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een leefstijltraining voor justitiabelen en een aanvullende agressieregulatie training.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf behoren te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
10.BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer 6], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.856,16 wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2. bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdediging heeft ter zitting verklaard dat de immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu enige toelichting ontbreekt. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De hoogte van de immateriële schade kan naar het oordeel van de rechtbank in billijkheid worden bepaald op € 200,00.
Van de overige door de benadeelde partij opgevoerde posten kan de post op grond van de no-claim beschikking van Univé Zorg in verband met vergoede ziektekosten tot het gevorderde bedrag van € 236,21 worden toegewezen, zodat de vordering wordt toegewezen tot een totaalbedrag van in totaal € 436,21.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2. bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
12.TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel tot schadevergoeding zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
13.BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2. primair en 3. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 (twee) uren voor elke dag.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) weken.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien deze aanwijzingen inhouden het volgen van een leefstijltraining voor justitiabelen en/of een agressieregulatie training .
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], wonende
[adres en woonplaats slachtoffer 6] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 436,21 (vierhonderd zesendertig euro en één en twintig cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 436,21 (vierhonderd zesendertig euro en één en twintig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. E.J.M. Tuijp en mr. O.M. Harms, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2007.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.