De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van de feiten.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt het volgende.
De medeverdachte [mededader 1] en aangeefster [betrokkene] zijn de ouders van de op [geboortedatum slachtoffer] 2003 geboren minderjarige [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]). Zij hebben samen het gezag over hun minderjarige zoon. De medeverdachte [mededader 1] en [betrokkene] waren op 28 juli 2005 (zijnde de datum van de aanvang van het onder 1 ten laste gelegde feit en de datum van het onder 2 ten lastegelegde feit) gehuwd. Dit huwelijk is per 20 juli 2006 ontbonden.
Op 25 juni 2005 heeft [betrokkene] de echtelijke woning verlaten met medeneming van haar en [mededader 1] zoon, [slachtoffer]. [Betrokkene] heeft dit gedaan zonder medeweten van [mededader 1]. [Mededader 1] heeft niet ingestemd met de medeneming van [slachtoffer]. [Mededader 1] was vanaf dat moment niet op de hoogte van de feitelijke verblijfplaats van [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] daarna tot 28 juli 2005 niet gezien.
[mededader 1] heeft daarop –volgens zijn eigen verklaring- [betrokkene] onder het voorwendsel van verhuizing van haar spullen, uitgenodigd in de echtelijke woning op 28 juli 2005, waarbij [mededader 1] als voorwaarde voor de verhuizing uitdrukkelijk heeft gesteld de aanwezigheid van [slachtoffer]. [Mededader 1] heeft voorts tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat het zijn bedoeling was zijn zoon tijdens de verhuizing mee te nemen naar een hotel en na afloop van de verhuizing bij zich te houden in de echtelijke woning. Dit wordt bevestigd door de ouders van [mededader 1].
[Betrokkene] heeft ingestemd met het voorstel van [mededader 1]. Uit e-mail verkeer tussen [mededader 1] en [betrokkene] en uit hetgeen [betrokkene] ter terechtzitting als getuige heeft verklaard, blijkt dat [betrokkene] ervan uitging dat zij na afloop van de verhuizing samen met haar zoon kon vertrekken. Deze veronderstelling was onder andere gebaseerd op een door [mededader 1] gedane belofte terzake in die e-mails. Dit handelen van [mededader 1] valt als moreel laakbaar aan te merken.
Op 28 juli 2005 is [betrokkene] samen met [slachtoffer] bij de echtelijke woning verschenen. In de woning waren aanwezig zowel [mededader 1] als zijn medeverdachten ([verdachte] (verdachte) en [mededader 2], de ouders van [mededader 1] en voorts [mededader 3] en [mededader 4]). [Betrokkene] is met [slachtoffer] naar binnen gegaan. [Slachtoffer] is eerst naar zijn vader toegelopen en daarna door zijn grootmoeder, [mededader 2] overgenomen. Hierna is [betrokkene] de woonkamer binnengegaan. Hier heeft [mededader 1] haar een brief gegeven, waarin hij onder meer in de Engelse taal aangaf dat hij [slachtoffer] van haar weg zou nemen. In de brief stond verder onder meer (in de Nederlandse taal, die [betrokkene] niet kon lezen): Ik zal je tweemaal per week op de hoogte houden van [slachtoffer] status en vorderingen. Ik hoop spoedig met bezoeken te kunnen beginnen, na 2 weken rust voor hem. Ik verblijf in mijn huis in Alkmaar… Je weet mijn email en mobiele telefoon in geval er iets speciaals gebeurt of je vragen hebt. Nog steeds zou ik erg graag je nieuwe adres willen leren kennen, voor bijzondere omstandigheden… Eventuele rechterlijke uitspraken zal ik altijd opvolgen...
De moeder van [mededader 1], [mededader 2] is daarop met [slachtoffer] in een auto vertrokken, welke auto door de medeverdachte [mededader 3] werd bestuurd. De verdachte en [mededader 4] zijn de tijd die [betrokkene] in de woonkamer was (enkele minuten), bij haar gebleven.