Parketnummer : 14/810459-06
Datum uitspraak: 30 januari 2007
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende op het adres [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren,
- verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 (honderdtwintig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, ook als dat een behandeling bij de FPA De Dijk te Heiloo inhoudt.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. Boskma, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet een of meermalen met een mes, alhans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in/tegen de hals en/of in/tegen het oor en/of in/tegen het lichaam, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen met een mes, alhans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in/tegen de hals en/of in/tegen het oor en/of
in/tegen het lichaam, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij,
ten aanzien van het primair tenlastegelegde,
op 15 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de hals en/of in het oor van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
4.1. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 januari 2007 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2006 stond [slachtoffer] aan de deur van de woning van mijn moeder in de gemeente Alkmaar. Ik pakte een mes van het aanrecht. Ik had het mes in mijn hand en hield het recht voor mij uit. Ik heb met het mes [slachtoffer] gestoken.
4.2. Het proces-verbaal van 18 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 15 oktober 2006 in Alkmaar [slachtoffer] met een mes heb gestoken. Ik heb bewust stekende bewegingen naar hem gemaakt om hem te raken. Op dat moment heb ik een totaal verkeerde beslissing genomen door een mes uit de keuken te pakken en met dat mes naar buiten te gaan.
4.3. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-256457 van 15 oktober 2006,
in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
C.G. Jansen, doorgenummerde pag. B6 tot en met B9.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb meteen bij het zien van die man hem gestoken. U vraagt mij wat de bedoeling van het steken was. Het was natuurlijk de bedoeling om hem te raken. Ik besef wel dat het steken met een mes de dood als gevolg kan hebben.
4.4. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-257563 van 17 oktober 2006,
in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
F.A.J. Laan, doorgenummerde pag. Z1 tot en met Z3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van poging tot doodslag. Op 15 oktober 2006 zag ik dat [verdachte] op mij af kwam en van achter zijn rug zijn rechterarm ophief met in zijn rechtervuist een mes. Ik zag en voelde dat [verdachte] van bovenaf op mij in stak. Hij stak meerdere keren op deze wijze, ik werd in mijn linkeroor geraakt en in mijn hals. Hij bleef steken. De steekwond in mijn hals was erg diep. Als ik hem niet had tegengehouden was het lemmet veel verder nog in mijn hals gekomen.
4.5. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-256457 van 26 oktober 2006,
in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.J.G. Coster, doorgenummerde pag. G8 tot en met G9.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat de verdachte het mes in zijn rechterhand had. Dat mes hield hij bovenhands vast. Hij nam een hink stap sprong naar [slachtoffer] toe en stak hem direct in zijn hals. [slachtoffer] probeerde met zijn linkerhand de steek af te weren. Dat lukte maar gedeeltelijk waardoor hij toch een steekwond in zijn hals opliep. Ik zag dat de verdachte bovenhands met het mes in zijn hals probeerde te steken. Hij heeft denk ik wel 10 of 15 keer met het mes geprobeerd om [slachtoffer] in zijn hals te steken. Het is de verdachte gelukt [slachtoffer] met het mes in zijn linkeroor te steken. Dus de eerste steek was meteen raak in [slachtoffer] hals. Daarna is [slachtoffer] dus in zijn oor geraakt tijdens een van die volgende steken.
4.6. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van de arts A. polat-Kaya, huisarts, gedateerd 15 oktober 2006, doorgenummerde pag. Z4.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde arts:
Naam: [slachtoffer]
Uitwendig waargenomen letsel:
Stolsel in linker gehoorgang, wondje gehoorgang.
Wond links in de hals van 2 cm.
Bijzondere mededeling: Halsslagader niet geraakt, wel in de buurt.
Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris en ook bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer slechts wilde afschrikken met het mes en dat hij niet het opzet had het slachtoffer van het leven te beroven. De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi naar voren gebracht dat zijn cliënt het mes slechts toonde in de hoop dat het slachtoffer zou vertrekken. Ook stelt de raadsman dat zijn cliënt niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, nu zijn cliënt zich ten tijde van het steken niet bewust was van de gevolgen daarvan.
De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat er sprake is van opzet op een poging tot het toebrengen van dodelijk letsel. Het meermalen met een mes in de hals en in de richting van het lichaam van een ander steken is een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. De kans dat het slachtoffer bij het steken in de hals dodelijk letsel oploopt, is bovendien een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Gelet op de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, welke is opgenomen onder bewijsmiddel 4.3, mag verondersteld worden, dat ook bij verdachte ten tijde van het steken wetenschap bestond van de kans dat zulk een gevolg kan intreden.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE.
Verdachte heeft in zijn verhoren verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken, omdat deze hem bedreigde. Het slachtoffer zou zo heftig aan de deur hebben geschreeuwd en gedreigd, dat verdachte het gevoel had dat hij zich moest verdedigen. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep op noodweer gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een situatie waarin verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding. De enkele vrees dat het slachtoffer een aanranding zou kunnen inzetten, levert niet op een onmiddellijk dreigende aanranding, waartegen een aanval met een mes tegen die ander als verdediging noodzakelijk was. Van een onmiddellijk dreigend gevaar was geen sprake. Zelfs wanneer wordt uitgegaan van een aanranding van het slachtoffer die op het punt staat aan te vangen, kon verdachte zich daaraan onttrekken, simpelweg door de deur dicht te doen. Verdediging in de vorm van messteken was dus ook hierom niet noodzakelijk.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE.
Ook het beroep op noodweerexces van de raadsman wordt verworpen, omdat noodweerexces zich slechts kan voordoen wanneer verdachte zich bevond in een situatie waarin de verdediging noodzakelijk was. Daarvan is, zoals hiervoor overwogen onder 6, geen sprake.
Het standpunt van de raadsman dat zijn cliënt een beroep op noodweerexces toekomt nu het slachtoffer kon ontkomen aan de aanval van zijn cliënt, vindt geen steun in het recht.
7.2. Psychische overmacht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting voorts het verweer gevoerd, zakelijk weergegeven, dat zijn cliënt het slachtoffer met het mes heeft aangevallen, omdat zijn cliënt door het geschreeuw en het dreigen van het slachtoffer geen andere uitweg zag. Voor zover de raadsman van verdachte een beroep op psychische overmacht heeft willen doen, overweegt de rechtbank daaromtrent het volgende.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat hij als gevolg van de onstuitbaarheid en dwingendheid van de bedoelde drang niet anders kon handelen dan hij deed en van hem ook niet anders kon en mocht worden verwacht. Daarvan is in casu geen sprake. Aannemelijk is dat het slachtoffer met zijn verbale uitingen een bepaalde druk (woede, belediging, irritatie) op verdachte heeft uitgeoefend, maar niet gezegd kan worden dat verdachte in redelijkheid niet anders kon handelen dan hij deed. Van verdachte kon en mocht meer weerstand worden verwacht tegen die druk. Bovendien had verdachte de keuze uit vele minder ingrijpende alternatieven om een einde te maken aan die druk, zoals de deur dicht te doen of zich op andere wijze te onttrekken aan de situatie. Aan de eisen van proportionaliteit noch aan die van subsidiariteit wordt voldaan.
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur en de vorm van de straf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een andere man van het leven te beroven. Na een ogenschijnlijk onbeduidende ruzie over een geldbedrag ter hoogte van 4 euro, is verdachte het slachtoffer met een keukenmes te lijf gegaan. Hij heeft meermalen op het slachtoffer ingestoken en hem geraakt in zijn hals en in zijn oor. Uit het medisch rapport blijkt dat de verwonding in de hals zich in de buurt van de halsslagader bevond. Dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd, is dan ook een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte is te danken.
Verdachte heeft met dit geweld getoond geen respect te hebben voor het menselijk leven. Niet alleen vormt deze aanslag een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, ook leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien draagt een delict als het onderhavige, gepleegd in aanwezigheid van andere mensen, een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het daarnaast gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 oktober 2006, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft kunnen weerhouden te recidiveren.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 19 december 2006 van R. Brandsma, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. In dit rapport stelt de psycholoog een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte vast, welke bestond ten tijde van het begaan van het delict. Er is sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met angstige, passief-agressieve en narcistische kenmerken. Verdachte is een weinig stressbestendige man bij wie de innerlijke spanning door angst en krenking kan oplopen. Het tenlastegelegde gedrag kan het best begrepen worden als een impulsdoorbraak toen de innerlijk spanning bij verdachte door angst, woede en krenking hoog opliep. Bij een gelijkblijvende psychische gesteldheid bestaat er een verhoogde kans op recidive. In het licht van een positieve beïnvloeding van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en ter verlaging van de kans op recidive, adviseert de psycholoog een verplichte ambulante behandeling. Hiertoe kan verdachte aangemeld worden bij de FPA te Heiloo. Deze verplichte behandeling kan als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke straf worden verbonden. Om toe te zien op de medewerking aan de behandeling wordt een verplicht reclasseringscontact geadviseerd.
Ook heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport gedateerd 15 januari 2007 van M. Ruiter, reclasseringswerkster. De rapportrice adviseert aan een voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde te verbinden van verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij de FPA De Dijk te Heiloo.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders primair ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 120 (honderdtwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt, ook als dat een behandeling bij de FPA De Dijk te Heiloo inhoudt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, voorzitter,
mrs. S.M. Jongkind-Jonker en B.H. Franke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2007.