Parketnummers: 14/810358-06
14/810285-05 (TUL)
Datum uitspraak: 06 februari 2007
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende op het adres [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het onder 1. primair en 2. tenlastegelegde zal bewezen verklaren,
- verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren, met aftrek van voorarrest,
- de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 14/810285-05 zal toewijzen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C.A. Stoop, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks 24 juni 2006 tot en met 25 juni 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van 60.000 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar de woning van die [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of aan [slachtoffer 2] (de broer van [slachtoffer 1]) een mes heeft/hebben getoond en/of dat mes op/tegen de keel en/of de hals en/of het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of een- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of een brief heeft afgeleverd bij de woning van die [slachtoffer 1], waarvan de tekst luidde: "Je hebt mijn 4 kilo ter waarde van 120.000 Euro; het enige wat ik nu van je vraag is om de helft terug te betalen (60.000 Euro); Ik wil dat je het geld in een envelop doet met mijn naam erop en in de brievenbus doet bij dit adres: [adres]; Ik wil dat je het geld er vrijdag voor 12:00 neerlegt; Als het geld er niet is voor die tijd ga ik je moeder of je broertje of jou afslachten; dat kan een dag, een week, of een jaar na die tijd gebeuren, dus betaal je dat geld gewoon voor vrijdag, anders ga je zien wie ik ben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2006 tot en met 25 juni 2006 in de gemeente Alkmaar, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/zijn/heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend naar de woning van
die [slachtoffer 1] gegaan en/of aan [slachtoffer 2] (de broer van [slachtoffer 1]) een mes getoond en/of dat mes op/tegen de keel en/of de hals en/of het gezicht van die [slachtoffer 2] gedrukt en/of gehouden en/of een- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] geschopt en/of getrapt en/of een brief afgeleverd bij de woning van die [slachtoffer 1], waarvan de tekst luidde: "Je hebt mijn 4 kilo ter waarde van 120.000 Euro; het enige wat ik nu van je vraag is om de helft terug te betalen (60.000 Euro); Ik wil dat je het geld in een envelop doet met mijn naam erop en in de brievenbus doet bij dit adres: [adres]; Ik wil dat je het geld er vrijdag voor 12:00 neerlegt; Als het geld er niet is voor die tijd ga ik je moeder [zijnde die [slachtoffer 3]] of je broertje [zijnde die [slachtoffer 2]] of jou [zijnde die [slachtoffer 1]] afslachten; dat kan een dag, een week, of een jaar na die tijd gebeuren, dus betaal je dat geld gewoon voor vrijdag, anders ga je zien wie ik
ben" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2006 tot en met 12 juni 2006 te Noord-Brabant, althans in Nederland opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2. is ten laste gelegd. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank op consistente wijze bekend dat hij een hoeveelheid cocaïne Nederland heeft binnengebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van Afrikanen naar Brazilië is gereisd en aldaar twee pakketten van Zuid-Amerikanen ontving. Deze pakketten heeft hij - naar zijn zeggen - vervolgens via Milaan en Brussel naar Nederland gebracht.
In casu is de door verdachte bedoelde hoeveelheid cocaïne niet aangetroffen en aldus ook niet door een forensisch laborant onderzocht op eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen. Nu behoeft volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het ontbreken van een dergelijk onderzoek niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring van een tenlastegelegd Opiumwetdelict, mits voldoende ondersteunend bewijsmateriaal voorhanden is. Zo kan een gebruikerservaring meewegen in het bewijs (Hoge Raad 26 oktober 2004, NJ 2004, 676) of kan de tenlastegelegde hoeveelheid verdovende middelen deel hebben uitgemaakt van een andere, reeds door een laborant onderzochte hoeveelheid verdovende middelen (Hoge Raad 16 mei 2006, NJ 2006, 304).
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak de bekentenis van verdachte in onvoldoende mate wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel om tot een bewezenverklaring van het onder 2. tenlastegelegde te kunnen komen. Noch verdachte noch iemand anders heeft de inhoud van de pakketten gezien. Evenmin is een gebruikerservaring voorhanden. De verklaring van [slachtoffer 1] dat het om cocaïne zou gaan, is gebaseerd op hetgeen hij van verdachte zelf heeft gehoord en kan daarom niet gelden als ondersteunend bewijs. De officier van justitie is er voorts niet in geslaagd aan te tonen dat verdachte daadwerkelijk naar Brazilië is afgereisd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank betrekkelijk eenvoudig was geweest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij,
in de periode van 24 juni 2006 tot en met 25 juni 2006 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 60.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], een brief heeft afgeleverd bij de woning van die [slachtoffer 1], waarvan de tekst luidde:
“Je hebt m’n 4 kilo geript ter waarde van
120000 euro.
Het enige wat ik nu van je vraag is om de
helft terug te betalen (60.000 euro)
Ik wil dat je het geld in een envelop doet met
mijn naam erop en in de brievenbus doet bij
Dit adres: [adres]
Ik wil dat je het geld er vrijdag voor 12:00
neer legt.
Als het geld er niet is voor die tijd ga ik je
moeder of je broertje of misschien jouw afslachten.
Dat kan een dag, een week, of een jaar na die
tijd gebeuren, dus beter betaal je dat geld gewoon
voor vrijdag, anders ga je zien wie ik ben.”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
3.2. Vrijspraak meer of anders.
Hetgeen meer of anders onder 1. primair is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat de bedreiging van [slachtoffer 2] met een mes en de beschadiging van de voordeur van de woning van [slachtoffer 1], zoals omschreven onder 1. primair, niet zijn begaan ter afpersing van [slachtoffer 1] of een poging daartoe, terwijl uit het dossier evenmin blijkt dat verdachte kennis van die feiten heeft gekregen.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1. primair.
5.1. Het proces-verbaal van 10 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb geprobeerd contact te krijgen met [slachtoffer 1]. Ik ben in de nacht van 24 op 25 juni naar zijn huis in Alkmaar gegaan. De volgende nacht heb ik een briefje in de brievenbus gedaan op het adres van [slachtoffer 1]. Dit was een dreigbrief waarin ik hem vroeg 60.000 euro te bezorgen op het adres van mijn moeder als schadevergoeding voor de diefstal van de drugs. Ik schreef dat ik in het geval het geld er niet op tijd zou zijn, [slachtoffer 1] moeder of broertje of misschien wel [slachtoffer 1] zelf zou afslachten. Ik hoopte dat hij daardoor zou betalen.
5.2. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-194629 van 27 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A. Henneke, doorgenummerde pag. Z1-1 tot en met Z1-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van [slachtoffer 3], zakelijk weergegeven:
Ik zag ik in de nacht van zaterdag 24 juni 2006 rond 04:00 (de rechtbank begrijpt: uur) een brief in de brievenbus hangen. Op de brief zag ik de naam van mijn oudste zoon [slachtoffer 1] staan.
5.3. Een geschrift, te weten een ongedateerde, handgeschreven brief, zonder aanhef, zonder ondertekening, blijkens de adressering op de envelop kennelijk gericht aan ‘[SLACHTOFFER 1]’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]), doorgenummerde pag. Z1-4.
Dit geschrift houdt in, letterlijk weergegeven:
Je hebt m’n 4 kilo geript ter waarde van
120000 euro.
Het enige wat ik nu van je vraag is om de
helft terug te betalen (60.000 euro)
Ik wil dat je het geld in een envelop doet met
mijn naam erop en in de brievenbus doet bij
Dit adres: [adres]
Ik wil dat je het geld er vrijdag voor 12:00
neer legt.
Als het geld er niet is voor die tijd ga ik je
moeder of je broertje of misschien jouw afslachten.
Dat kan een dag, een week, of een jaar na die
tijd gebeuren, dus beter betaal je dat geld gewoon
voor vrijdag, anders ga je zien wie ik ben.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1. primair:
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een ander met een dreigbrief geprobeerd af te persen van 60.000 euro. In die brief bedreigde verdachte het slachtoffer met het afslachten van zijn moeder, zijn broertje of het slachtoffer zelf als hij het geld niet zou betalen.
Dit is een ernstig en zeer verwerpelijk feit. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn persoonlijk financieel gewin en zich geen moment bekommerd om de gevolgen van zijn daad. Een feit als het onderhavige kan voor het slachtoffer ingrijpend zijn. Ook als er sprake zou zijn van een te vereffenen schuld, zoals verdachte heeft verklaard, kan dit aan de strafwaardigheid van het delict niet afdoen. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat de bedoelde brief is gelezen door de moeder van het slachtoffer. Zij heeft hierdoor momenten van angst meegemaakt. Een feit als het onderhavige kan voorts in de samenleving in brede zin gevoelens van onrust veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 09 augustus 2006, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van een vermogensdelict is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft kunnen weerhouden te recidiveren.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog gelet op de rapportage van de Brijderstichting van 20 september 2006 en op het Vroeghulp Interventierapport van 10 augustus 2006.
9. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF.
De officier van justitie heeft gevorderd, dat de rechtbank zal gelasten, dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 18 januari 2006 in de zaak met parketnummer 14/810285-05 aan verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te gelasten.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1. primair ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 200 (tweehonderd) dagen.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 100 (honderd) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 18 januari 2006 in de zaak met parketnummer 14/810285-05 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mrs. Y.M.I. Greuter-Vreeburg en G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 februari 2007.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn
buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.