ECLI:NL:RBALK:2007:AZ8089

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.620099-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit de opbrengst van door misdrijf verkregen goederen. De tenlastelegging betrof het gebruik van een woning en voorzieningen, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk waren betaald uit een uitkering die door een mededader was verkregen door middel van valsheid in geschrifte of oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 24 november 2004 in de gemeente Hoorn opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning en de aanwezige voorzieningen, wetende dat deze betaald werden uit onterecht verkregen uitkeringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, die voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, evenals met de persoon van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.620099-06
Datum uitspraak: 7 februari 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het primair ten laste gelegde zal bewezen verklaren,
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- hetgeen door de gemachtigde van de verdachte, mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 1999 tot en met 24 november 2004 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en/of water en/of licht en/of diverse huishoudelijke apparaten, en althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van diverse personenauto's, wetende dat die woning en/of dat gas en/of water en/of licht en/of huishoudelijke apparaten en/of die personenauto's en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en inkomen, welke door [mededader] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 1999 tot en met 24 november 2004 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan [adres 2] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en/of water en/of licht en/of diverse huishoudelijke apparaten, en althans eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, en/of gebruik heeft gemaakt van diverse personenauto's, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat die woning en/of dat gas en/of water en/of licht en/of huishoudelijke apparaten en/of die personenauto's en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en inkomen, welke door [mededader] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) voordeel getrokken, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 24 november 2004 in de gemeente Hoorn telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan [adres 2] en de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en/of water en/of licht en/of diverse huishoudelijke apparaten, en/of eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en dat gas en water en licht en huishoudelijke apparaten en eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en inkomen, welke door [mededader] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus telkens opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[Mededader] heeft gedurende een periode van ongeveer vijf jaren de gemeenschap voor een aanmerkelijk bedrag benadeeld door welbewuste misleiding van een uitkerende instantie, door deze informatie te onthouden die van belang was bij de beoordeling of zij in aanmerking kwam voor (voortzetting van) een aan haar toegekende ABW-uitkering en/of een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen. [Mededader] heeft op de door de uitkerende instantie aan haar toegezonden formulieren niet vermeld dat zij (kort gezegd) een duurzame gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met verdachte. Daardoor ontving [mededader] een uitkering welke zij niet zou hebben gehad indien zij het samenwonen wel zou hebben doorgegeven.
Door te wonen in de door [mededader] gehuurde woning en deel uit te maken van haar huishouding, heeft verdachte uit de opbrengst van het ten onrechte door [mededader] verworven uitkeringen voordeel getrokken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel uit het Justitiële Documentatie, gedateerd 13 december 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Bij de op te leggen straffen zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte is veroordeeld voor feiten terwijl een deel van het onderhavige feit vóór die veroordelingen zijn begaan.
7. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a(oud), 14a, 14b(oud), 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
8. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde voorts tot een taakstraf voor de duur van 240 (twee honderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 (honderd twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.J. van Lieshout-Segers, voorzitter,
mr. H. de Klerk en mr. E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2007.
Mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.