ECLI:NL:RBALK:2007:AZ8342

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810476-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door verdachte op zijn vriendin na oplopende spanningen

Op 13 februari 2007 heeft de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn vriendin. De zaak kwam voort uit een incident op 23 oktober 2006, waarbij de verdachte zijn vriendin met beide handen bij de keel greep en haar keel dichtkneep, waardoor zij bewusteloos raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn gewelddadige gedrag, opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn vriendin zou komen te overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van oplopende spanningen in de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, wat heeft geleid tot dit gewelddadige voorval. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Polderman, die pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 254 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarde was dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, inclusief het ondergaan van een ambulante behandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten was veroordeeld, maar dat er wel eerder incidenten in de relatie waren geweest. De rechtbank benadrukte de ernst van het bewezen verklaarde en de impact op het slachtoffer en de kinderen van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810476-06
Datum uitspraak: 13 februari 2007
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde: zich gedragen naar de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook indien deze inhouden het ondergaan van een ambulante behandeling bij een door de Reclassering Nederland aangewezen instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. R. Polderman, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met twee handen bij de keel/hals
heeft vastgegrepen en die keel/hals heeft dichtgeknepen en/of die keel/hals gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en/of die [slachtoffer] (daarbij) van de grond heeft getild en tegen een muur heeft geduwd of gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met twee handen bij de keel/hals heeft vastgegrepen en die keel/hals heeft dichtgeknepen en/of die keel/hals gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en/of die [slachtoffer] (daarbij) van de grond heeft getild en/of tegen een muur heeft geduwd of gedrukt en/of een of meerdere ma(a)l(en) heeft gestompt en/of geslagen in het gezicht en/of op/tegen het
bovenlichaam en/of (nadat die [slachtoffer] bewusteloos was geraakt) op de grond heeft laten vallen of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlaste- gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij, ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde,
op 23 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met twee handen bij de keel heeft vastgegrepen en die keel heeft dichtgeknepen en die keel gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en die [slachtoffer] daarbij van de grond heeft getild en tegen een muur heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. BEWIJSMIDDELEN
?De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2007 afgelegd, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik heb op 23 oktober 2006 in de gemeente Alkmaar van het ene op het andere moment gepoogd mijn vriendin, [slachtoffer], van het leven te beroven door haar met twee handen bij de keel vast te grijpen en haar keel hard dicht te knijpen en enige tijd dichtgeknepen te houden.
?Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-260751 van 25 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren M.P. Bakker en A. Henneke, doorgenummerde pagina’s 20 tot en met 23.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 oktober 2006 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Maandag 23 oktober 2006 bevond ik mij samen met mijn vriend [verdachte] en mijn kinderen te Alkmaar. Ik stond naast [verdachte] en ik maakte broodjes voor de kinderen. De sfeer was zeer gespannen tussen ons. Voordat ik mij iets kon realiseren zag en voelde ik dat [verdachte] mij met zijn beide handen bij mijn keel had vast gegrepen. Ik voelde dat hij mij optilde tegen de keukenmuur. Ik voelde dat hij met kracht mijn keel dichtkneep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg en dat ik met mijn voeten los van de grond bungelde. Ik dacht dat het fout ging. Hierna weet ik het pas weer vanaf het moment dat ik liggend op de keukenvloer wakker werd.
?Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van een geneeskundige M.I. Kester, arts-neurologie, gedateerd 24 oktober 2006, doorgenummerde pagina 30.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde deskundige:
Naam: [slachtoffer]
Uitwendig waargenomen letsel: Blauw oog rechts, dikker verwonde lip, schaafwond op de neus. Striemen in de nek, met hematomen (blauwe plekken) in bandvorm in de nek, past waarschijnlijk bij handmatig bij keel grijpen & poging tot wurgen.
5. BEWIJSVERWEREN
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde feit, omdat er geen sprake zou zijn geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1000/06-260751 van 2 januari 2007 blijkt dat het slachtoffer maar korte tijd buiten bewustzijn is geweest, hooguit een paar minuten. Voorts heeft de raadsman betoogd dat niet vastgesteld kan worden hoe groot de kans is geweest dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De rechtbank verwerpt het standpunt van verdachte en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft in een uitbarsting van woede zijn vriendin met beide handen bij de keel gepakt en haar tegen de muur gedrukt, zodanig dat zij met haar voeten los kwam van de grond. Vervolgens heeft verdachte de keel van het slachtoffer met veel kracht dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden. Dat de wurggreep krachtig was blijkt ook uit het door het slachtoffer opgelopen letstel en uit het feit dat zij tengevolge van het dichtknijpen van haar keel bewusteloos is geraakt. Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, moeten zij naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijk gevolg dat het slachtoffer zou stikken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn vriendin zou komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer bewezen. Daaraan doet niet af dat uit de stukken in het dossier niet duidelijk blijkt hoe lang het slachtoffer na het door verdachte uitgeoefende geweld precies buiten bewustzijn is geweest. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd acht de rechtbank deze omstandigheid voor de vraag naar het bij verdachte aanwezige opzet niet relevant.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Gebleken is dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag het uitvloeisel is geweest van oplopende spanningen tussen verdachte en zijn vriendin. Uit de stukken komt het beeld naar voren van een toestand van uitputting en een ernstige vorm van overspannenheid bij verdachte, waarbij sprake is van eerdere incidenten in de relatie tussen verdachte en zijn vriendin.
Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er in de relatie tussen verdachte en het slachtoffer al langere tijd sprake was van ernstige ruzies en spanningen. Het slachtoffer heeft in haar aangifte verklaard zich bij verdachte niet meer veilig te voelen.
Het door de verdachte uitgeoefende geweld, zoals bewezen verklaard, is volstrekt ontoelaatbaar. Niet alleen hebben de gebeurtenissen op 23 oktober 2006 ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer zelf, ook op de kinderen van het slachtoffer en verdachte zal één en ander een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Zij waren er immers getuige van hoe hun moeder toegetakeld op de keukenvloer lag en met een ambulance naar het ziekenhuis moest worden gebracht. Het slachtoffer heeft inmiddels deskundige hulp gezocht, teneinde de gebeurtenissen te kunnen verwerken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 25 oktober 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig geweldsdelict tot straf is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 januari 2007 van M. Dozeman als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland Regio Alkmaar Haarlem Unit Alkmaar.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder acht geslagen op het psychologisch rapport gedateerd 22 december 2006, opgemaakt door
drs. H. Scharft.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Er ontstond een aanpassingsstoornis, die door hem wordt beschreven als overspannenheid. Het is deze aanpassingsstoornis die maakte dat het stressniveau bij hem verder toenam, waardoor hij uiteindelijk zijn agressieve impulsen niet meer goed wist te beheersen en kwam tot het tenlastegelegde. Hij geeft hierbij het ontoelaatbare van zijn gedrag wel kunnen inzien, maar had niet de volledige controle over zijn gedrag. Op grond hiervan wordt geadviseerd om hem het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen. Met betrekking tot het recidivegevaar kan men opmerken dat er geen eerdere veroordelingen zijn met betrekking tot geweldsdelicten, hetgeen op zich een gunstig voorteken is. Anderzijds beschrijft aangeefster dat er wel eerder geweld is geweest in de relatie. Betrokkene zelf heeft het over duwen en trekken. Duidelijk is geworden dat de relatie tussen betrokkene en aangeefster al jaren veel spanningen kent en mochten beiden de relatie weer hervatten zonder dat er iets verandert in de manier waarop ze met elkaar omgaan, dan is de kans op toekomstige escalaties duidelijk aanwezig. Er lijkt een reële kans te bestaan dat zij in de toekomst de relatie weer zullen hervatten, aangezien dit in het verleden reeds vaker is voorgekomen. De kans op gewelddadig gedrag buiten deze relatie is klein. Aangezien betrokkenes persoonlijkheidsstructuur een rol heeft gespeeld bij het doen ontstaan van deze situatie, is behandeling hiervan zinvol. Zelf heeft hij hieraan ook behoefte. Hierbij kan in eerste instantie gedacht worden aan een psychotherapeutisch contact, maar daarnaast zou gekeken kunnen worden of medicatie betrokkene kan helpen om zijn energieniveau en impulsiviteit wat in te perken. Een dergelijke behandeling kan ambulant plaatsvinden, zowel binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg als binnen de ambulante forensische psychiatrie en kan opgelegd worden als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is, waarbij het voorwaardelijke deel van de straf een aanzienlijke duur kent, als waarschuwing aan verdachte om zijn goede voornemens, zoals aangegeven in de voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland en door verdachte bevestigd ter terechtzitting, nu werkelijk in de praktijk te brengen. Daartoe zal aan verdachte de bijzondere voorwaarde, genoemd in het advies van de reclassering worden opgelegd.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 360 (driehonderd zestig) dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 254 (tweehonderd vierenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien deze aanwijzingen inhouden het ondergaan van een ambulante behandeling bij een door de Reclassering Nederland aangewezen instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van B.M. Strijd-van den Berg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2007.