Parketnummer : 14/715631-06
Datum uitspraak: 07 maart 2007
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het onder 1. primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren,
- verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die haar zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Arrondissement Alkmaar, Brijder verslavingszorg, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van een leefstijltraining bij de Brijder verslavingszorg, een intake bij de GGZ Noord-Holland Noord en het volgen van een budgetteringstraining,
- verdachte zal vrijspreken van het onder 2. tenlastegelegde.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. R.P.H. de Granada, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
zij op of omstreeks 18 april 2006 in de gemeente Wageningen en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door opzettelijk tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] (met een vuurwapen) te bedreigen en/of (vervolgens) vast te pakken en/of vast te houden en/of die [slachtoffer] te dwingen plaatst te nemen in een auto en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen te vertellen waar de woning van [betrokkene] is en/of (tegen zijn wil) te vervoeren naar de woning van die [betrokkene] en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (tegen zijn wil) te vervoeren naar een woning in Alkmaar en/of die [slachtoffer] in die woning vast te houden met het oogmerk (een) ander(en), te weten [betrokkene], te dwingen aan haar, verdachte en/of haar mededader(s), een geldbedrag te betalen (ter effening van een schuld van die [slachtoffer] op verdachte en/of haar mededader(s));
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 april 2006 in de gemeente Wageningen en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] (met een vuurwapen) bedreigt en/of (vervolgens) vastgepakt en/of vastgehouden en/of die [slachtoffer] gedwongen plaatst te nemen in een auto en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (tegen zijn wil) naar een woning in Alkmaar vervoert en/of die [slachtoffer] in die woning vastgehouden;
zij op of omstreeks 18 april 2006 in de gemeente Wageningen en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een (gas)pistool, en/of munitie van categorie III, te weten twee, althans één, (scherpe) patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2.1. Het onder 1. primair impliciet primair tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1. primair impliciet primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan volgen dat [slachtoffer] van zijn vrijheid is beroofd met het oogmerk [betrokkene] te dwingen tot het betalen van een geldbedrag.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals onder 1. primair impliciet subsidiair is tenlastegelegd, maar de rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dan wel een van haar mededaders het slachtoffer met een pistool heeft bedreigd.
2.2. Het onder 2. tenlastegelegde.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het onder 2. tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat zij,
ten aanzien van het onder 1. primair impliciet subsidiair tenlastegelegde,
omstreeks 18 april 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door opzettelijk tezamen en in vereniging met haar mededaders, die [slachtoffer] vast te pakken en vast te houden en die [slachtoffer] te dwingen plaats te nemen in een auto en die [slachtoffer] tegen zijn wil te vervoeren naar een woning in Alkmaar.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1. primair impliciet subsidiair.
5.1. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 21 februari 2007 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had contact met [slachtoffer] via MSN. Hij kon niet zien dat ik het was. Ik gebruikte de naam [E]. Ik sprak met hem af op 17 april 2006 in Wageningen. Ik ging met [mededader 1] en [mededader 2] naar Wageningen. Onze bedoeling was om [slachtoffer] op te halen.
5.2. Het proces-verbaal met nummer PL1010/06-155914 van 19 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.E. Minneboo, doorgenummerde pag. 66 tot en met 72.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had met [slachtoffer] afgesproken dat ik hem zou bellen als ik in Wageningen zou zijn. Ik heb [mededader 1] gebeld over deze afspraak en hij heeft mij opgehaald. We hebben [mededader 2] opgehaald. Ik denk dat hij meeging omdat hij een helpende hand zou kunnen bieden als [slachtoffer] moeilijk zou gaan doen. In Wageningen aangekomen heb ik [slachtoffer] gebeld. Ik zag dat [mededader 1] samen met [mededader 2] en [slachtoffer] naar de auto kwamen lopen. Ik zag dat [mededader 1] de arm vast had van [slachtoffer]. Michael ging in de auto zitten. We zijn naar Alkmaar gereden.
5.3. Het proces-verbaal met nummer PL1010/06-155914 van 20 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren M.P. Gast en R.E. Minneboo, doorgenummerde pag. 33 tot en met 40.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van [mededader 1], zakelijk weergegeven:
Wij zijn naar Wageningen gegaan. [Mededader 2] en ik zijn naar [slachtoffer] gegaan. [Verdachte] bleef in de auto zitten. Toen [mededader 2] [slachtoffer] zag, begon hij te rennen. Toen hij mij zag, stopte hij en ging tegen een muur zitten en begon te huilen. Ik heb tegen [slachtoffer] gezegd dat hij mee naar Alkmaar moest. Ik heb [slachtoffer] vastgepakt. Ik heb hem vastgehouden tot wij bij de auto waren. Hij weet dat hij mee moet komen. [slachtoffer] staat erbij. Daarna zijn wij met mijn auto in de richting van Alkmaar gereden. Ik reed en [mededader 2] zat naast mij. [Slachtoffer] zat achterin met daarnaast [verdachte].
5.4. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-155914 van 22 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.F. Kikkert, doorgenummerde pag. 76 tot en met 80.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de op 22 juni 2006 afgelegde verklaring van [mededader 2], zakelijk weergegeven:
U vraagt mij naar [mededader 1]. U vraagt mij hoe het een en ander is gegaan. Ik begrijp van u dat het gaat om de avond van 17 april van dit jaar. Ik weet dat ik rond die tijd met [mededader 1] naar Wageningen ben geweest. Hij vertelde dat [verdachte] ook mee was. Ik hoorde van [mededader 1] dat hij en [verdachte] [slachtoffer] op gingen halen. Wij zagen [slachtoffer] staan. Ik zei tegen [mededader 1]: ‘Kom op daar is hij, we lopen erheen, halen hem op en nemen hem mee!’ Daar kwamen wij tenslotte voor. [Mededader 1] en ik zijn in de richting van [slachtoffer] gelopen. Ik liep recht op [slachtoffer] af. Ik zei toen tegen [slachtoffer]: ‘Kom mee, hij staat om de hoek.’ Ik zag dat [slachtoffer 1] opeens een spurt nam. Hij rende ervandoor. Ik liep de hoek om van dat gebouw en zag toen [mededader 1] staan. Kennelijk was [mededader 1] om dat gebouw heen gelopen in de tussentijd. Ik hoorde dat [mededader 1] zei: ‘Ga je mee, jij gaat die troep opruimen die je gemaakt hebt.’ Ik zag dat [slachtoffer] met [mededader 1] meeliep naar de auto. Ik zag dat [mededader 1] hem daarbij vasthield. Ik hoorde [mededader 1] tegen [slachtoffer] zeggen: ‘En je loopt niet weg he?’ Wij zijn toen naar de auto gelopen.
5.5. Het proces-verbaal met nummer 06-012728 van 13 september 2006, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.P. Gast, doorgenummerde pag. 99 tot en met 101.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Verbalisant Gast:
Op 17 april 2006 kwam bij de politie de melding binnen dat jij van jouw vrijheid was beroofd door twee mannen en een vrouw. Wij willen graag van jou horen wat er precies is gebeurd.
Hierna verklaarde de aangever als volgt:
Ik kreeg op 17 april 2006 via de MSN contact met een meisje uit Den Helder. Achteraf bleek dat dus [verdachte] uit Alkmaar. Wij spraken af in Wageningen bij het busstation diezelfde avond omstreeks 23:00 uur. Ik ben toen naar het busstation gelopen. Ik zag daar plotseling een jongen die ik kende. Dat was [mededader 2] uit Haarlem. Hij vroeg mij mee te komen. Ik heb nog geprobeerd weg te rennen, maar ik zag toen [mededader 1] om de hoek staan. Ik ben toen blijven staan. Ik hoorde hem tegen mij zeggen: ‘Blijf staan’. Hij kwam naar mij toe lopen en hij pakte mij vast. Ik moest meelopen naar de auto. Daar zag ik [verdachte] in de auto zitten. Ik moest in de auto achterin zitten naast [verdachte]. Vervolgens zijn [verdachte], [mededader 1] en ik naar de woning van [verdachte] te Alkmaar gereden. Ik was die avond in Wageningen nooit vrijwillig in de auto van [mededader 1] gestapt. Ik was bang voor [mededader 1]. Ook wel voor [mededader 2]. In de tijd dat ik in de auto zat kon ik niet doen wat ik wilde. Ik had niet de vrijheid te doen wat ik wilde.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat er bij het slachtoffer sprake is geweest van een ‘ambivalente wil’, zodat niet gezegd kan worden dat de gebeurtenissen tegen zijn wil hebben plaatsgevonden. In ieder geval kan volgens de raadsman vanaf het moment dat het slachtoffer plaats nam in de auto niet meer gesproken worden van onvrijwilligheid bij het slachtoffer.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij slechts is meegegaan omdat hij bang was en geenszins vrijwillig met verdachte en haar medeverdachten mee is gegaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts het volgende. Verdachte is met haar medeverdachten naar Wageningen gereden om het slachtoffer op te halen. Haar medeverdachte [mededader 2] is naar het slachtoffer toegelopen en heeft hem aangesproken. Het slachtoffer is daarop weggerend en is om de hoek medeverdachte [mededader 1] tegengekomen. [Mededader] heeft tegen hem gezegd dat hij mee moest komen naar Alkmaar. Het slachtoffer is daarop tegen een muur gaan zitten huilen, terwijl [mededader 1] en [mededader 2] op korte afstand van hem bleven staan. [Mededader 1] heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij moest opstaan. Uiteindelijk is het slachtoffer met [mededader 1] en [mededader 2] meegelopen naar de auto, waarbij [mededader 1] hem aan zijn arm of elleboog vasthield en waarbij [mededader 1] tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij niet moest weglopen. Vervolgens heeft het slachtoffer in de auto plaatsgenomen naast verdachte en is hij met verdachte en haar medeverdachten meegereden via Haarlem naar Alkmaar.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het slachtoffer - nadat hij gedwongen in de auto had plaatsgenomen - daarin vervolgens vrijwillig is blijven zitten en eveneens vrijwillig via Haarlem naar Alkmaar is meegereden. Nu het slachtoffer tegen zijn wil en onder dwang in een bepaalde situatie is gebracht, kan uit de enkele omstandigheid dat hij zich daarin vervolgens heeft geschikt en lijdzaam heeft opgesteld niet worden afgeleid dat die situatie vervolgens met zijn wil in overeenstemming was. Dit zou slechts anders zijn indien aannemelijk zou zijn dat het slachtoffer er niet langer voor hoefde te vrezen dat er opnieuw feitelijke dwang zou zijn toegepast indien hij zich aan die situatie zou proberen te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit pas aannemelijk vanaf het moment waarop het slachtoffer slechts in gezelschap van verdachte in de woning te Alkmaar was achtergelaten.
De rechtbank verwerpt het verweer.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1. primair impliciet subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
8. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar mededaders schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van een man. Verdachte heeft zich daartoe op internet voorgedaan als een ander en een afspraak met het slachtoffer gemaakt in Wageningen. Zij is vervolgens met haar mededaders in de avonduren van Alkmaar naar Wageningen gereden om het slachtoffer op te halen. In Wageningen hebben haar mededaders het slachtoffer gedwongen in de auto naast verdachte plaats te nemen. Vervolgens is het slachtoffer tegen zijn wil meegenomen naar Alkmaar. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en hem zijn bewegingsvrijheid tijdelijk ontnomen. Feiten als de onderhavige brengen bovendien in de samenleving in brede zin gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Onduidelijk is gebleven wat de precieze beweegredenen van verdachte en zijn mededaders zijn geweest en evenmin wat zij van het slachtoffer verlangden. De rechtbank houdt er rekening mee dat de op het slachtoffer uitgeoefende dwang, hoewel voldoende voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, niet bijzonder zwaar is geweest.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte uitgebrachte Adviesrapport van de Reclassering Arrondissement Alkmaar, Brijder verslavingszorg, gedateerd 30 januari 2007, opgemaakt door P. Vink. De rapportrice adviseert de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1. primair impliciet subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1. primair impliciet subsidiair ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte groot 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft, te weten
dat zij zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die haar zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Arrondissement Alkmaar, Brijder verslavingszorg, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M.E.J. van Lieshout-Segers en Y.M.I. Greuter-Vreeburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 07 maart 2007.