Parketnummer : 14.810515-06
Datum uitspraak: 20 maart 2007
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het ten laste gelegde zal bewezen verklaren
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de inbeslaggenomen hulzen zal onttrekken aan het verkeer;
- ten aanzien van de in beslaggenomen tas zal gelasten tot teruggave aan verdachte;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], strekkende tot vergoeding van immateriële schade zal toewijzen;
- hetgeen door de verdachte en mr. G.P.R. Conté, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 13 mei 2006 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) één- of meerma(a)l(en) met een vuurwapen heeft geschoten op, althans in de richting van die [slachtoffer], althans op een varend boot(je), waarin die [slachtoffer] zich bevond, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn (linker)bil, althans zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 13 mei 2006 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) één- of meerma(a)l(en) met een vuurwapen heeft geschoten op, althans in de richting van die [slachtoffer], althans op een varend boot(je), waarin die [slachtoffer] zich bevond, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn (linker)bil, althans zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 25 november 2006 in de gemeente Hoorn, in ieder geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, merk Franchi, type Llama, kaliber .22, en/of munitie van categorie III, te weten acht, althans een of meer, scherpe patrono(o)n(en), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank op 6 maart 2007 erkend op 13 mei 2006 aanwezig te zijn geweest in het Julianapark te Hoorn en daar in de haven te hebben geschoten met het later bij de aanhouding van verdachte in beslag genomen wapen (een in Spanje vervaardigd, zwartkleurig pistool, merk Franchi-Llama, kaliber .22 LR).
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat niet kan worden uitgesloten dat er naast verdachte nog andere personen aanwezig waren die een vuurwapen hebben afgevuurd. Volgens de door de politie als getuige gehoorde [getuige 1] zouden er in het park veel mensen met wapens lopen. Verdachte heeft voorts aangevoerd dat niet is vastgesteld dat de nog in het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] aanwezig kogel met zijn wapen is afgevuurd.
Verdachte heeft verder betoogd dat het niet zijn bedoeling is geweest om iemand te raken en dat hij niet bewust op het bootje, waarin het slachtoffer zich bevond, heeft geschoten. Verdachte stelt in het kader van een weddenschap te hebben geschoten op een aan de overkant van het water gelegen zeilschip met de naam “Manna”. Op de ter terechtzitting gestelde vraag met wie verdachte deze weddenschap is aangegaan, heeft verdachte geen antwoord willen geven.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde verweer als volgt:
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft in zijn aangifte d.d. 14 mei 2006 (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina’s 62 en 63) verklaard dat hij op 13 mei 2006, omstreeks 21.45 uur, een laatste rondje ging varen op de Buitenhaven te Hoorn. Hij verklaart een knal te hebben gehoord, dat hij eerst dacht dat de motor kapot was en dat hij dacht een tweede knal te horen. Vervolgens voelde hij aan zijn dijbeen en zag hij bloed op zijn hand zitten. Eenmaal aangekomen bij de watersportverenging zag hij een rond gaatje waar een beetje bloed uitliep. Röntgenfoto’s toonden aan dat er een kogeltje in zijn dijbeen zat. In het dossier bevindt zich een medische verklaring, op 15 mei 2006 opgemaakt door C. Faber, waarin melding wordt gemaakt van een schotwond met een diameter van 0,5 cm.
De getuige [getuige 2] (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina’s 76 en 77) heeft verklaard op 13 mei 2006 getuige te zijn geweest van een schietpartij in het Julianapark te Hoorn. Hij verklaart dat een groep jongens, waaronder [betrokkene 1], een broer van verdachte, zich omstreeks 19:30 of 20:00 uur had verzameld bij de avondwinkel aan het West in Hoorn. [Betrokkene 1] wachtte daar op zijn broer [verdachte] en nadat deze was gearriveerd is het groepje jongens naar het Julianapark gegaan. Omstreeks 21:00 uur bevonden de jongens zich in het park aan de zijde van de vluchthaven en de Watersportvereniging. Volgens de getuige staan daar op een open stuk een tweetal betonnen banken. Nadat de groep daar een kwartiertje had gezeten zag de getuige [getuige 2] dat verdachte een klein model pistool uit een tasje haalde en dat hij met dat wapen schoot op een zeilboot, die voor anker lag. Vervolgens schoot verdachte in de richting van de overzijde van het water, waar een tankponton ligt. Volgens de getuige kwamen de hulzen op de bank en op de grond terecht, waar ze bleven liggen. De getuige heeft voorts verklaard dat er steeds een jongen voorbij kwam varen in een bootje, waarvan de motor veel geluid maakt. Verdachte zou door dat geluid geïrriteerd zijn geraakt, hetgeen hij ter terechtzitting ook heeft erkend. De getuige verklaart vervolgens: “Ik hoorde hem (rb. lees: verdachte) schelden naar die jongen: “Rot op met je kutbootje” en dergelijke termen. Desondanks kwam het motorbootje nog een keer voorbij en ik zag deze een rondje om de houten zeilboot maken. Ik zag dat de jongen in het bootje, die ik rond de 17 jaar schat, toen weer richting haven voer. Ik zag dat [verdachte] richtte op het bootje terwijl deze op een behoorlijke afstand was. (…) Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij het motortje wilde raken. Ik hoorde hem toen in ieder geval één keer schieten. Ik hoorde een geluid van metaal op metaal en omdat direct de motor ermee stopte dacht ik dat [verdachte] inderdaad die motor had geraakt.(..)”.
De getuige [getuige 3] heeft op 20 november 2006 tegenover de politie verklaard (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina’s 81 en 82) dat hij in de maand mei op een zaterdagavond met een aantal jongens, waaronder verdachte, naar het Julianapark ging, waar ze terechtkwamen aan de kant van de watersportvereniging, waar stenen banken zijn. Ook deze getuige verklaart te hebben gezien dat verdachte een wapen tevoorschijn haalde. Hij bevestigt dat verdachte zich ergerde aan een motorbootje dat voorbij voer en dat verdachte begon te schelden op de jongen, die in dat bootje zat. Volgens getuige [getuige 3] heeft verdachte vervolgens tot twee keer toe op de jongen geschoten.
Ook [getuige 4] was getuige van het schietincident. (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina’s 85 en 86). Deze getuige bevestigt hetgeen de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard omtrent tijdstip en plaats van de schietpartij. Voorts verklaart deze getuige dat hij verdachte heeft horen zeggen: “Ik ga op dat bootje schieten” of dergelijke woorden. Kort achter elkaar vielen er, aldus de getuige, twee schoten. Het eerste schot miste, daarna hoorde de getuige het geluid van metaal op metaal.
In een proces-verbaal van bevindingen van de politie (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina 12) wordt door de verbalisant E.F. Staal vermeld dat hij zich op 14 mei 2005 (de rechtbank begrijpt dat dit moet zijn: 2006) in het Julianapark bevond op het gedeelte tegenover het Oostereiland. Volgens verbalisant betreft het een doodlopend voetpad in de richting van het gebouw van de watersportvereniging en staan langs het voetpad, dat langs het water loopt, twee betonnen bankjes. Bij het bankje aan de kant van de watersportvereniging trof verbalisant twee hulzen aan, welke door hem in beslag zijn genomen. De hulzen zijn onderzocht door M.J. Veenstra, brigadier van politie. Uit het door hem opgemaakte proces-verbaal van wapenexpertise (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina 27) blijkt dat het gaat om hulzen van het kaliber .22 long, dan wel long riffle. Verder wordt in dit proces-verbaal opgemerkt dat de draagkracht van dergelijke munitie ongeveer 1800 meter is, dat het een krachtige patroon betreft, die op korte afstand, binnen 100 meter, voor de mens dodelijk kan zijn.
Géén van de hiervoor genoemde getuigen heeft de stelling van verdachte dat hij in het kader van een weddenschap enkel en alleen op het schip de “Manna” heeft geschoten, bevestigd. Nu verdachte de naam van degene, met wie hij de weddenschap zou zijn aangegaan, ook niet heeft willen prijsgeven, kan de stelling van verdachte verder niet op waarheidsgehalte worden onderzocht.
Het verweer van de verdediging, gebaseerd op de stelling dat er meerdere personen met wapens in het Julianapark rondlopen, kan geen doel treffen. Gelet op de verklaringen van het slachtoffer en de hiervoor genoemde getuigen, alsmede op hetgeen ten aanzien van de ter plaatse aangetroffen hulzen is vastgesteld, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over bestaan dat de zich nog in het lichaam van het slachtoffer bevindende kogel afkomstig is uit het wapen van verdachte en ook door verdachte is afgevuurd. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
Voorts acht de rechtbank op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen bewezen en heeft zij ook de overtuiging verkregen dat verdachte met zijn vuurwapen meermalen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, waarbij het slachtoffer ook daadwerkelijk is geraakt. Verdachte heeft zich over de mogelijke gevolgen van het schieten kennelijk niet bekommerd en heeft aldus de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dodelijk zou treffen, op de koop toegenomen. Aldus is er (op z’n minst genomen) sprake van voorwaardelijk opzet.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte alvorens te schieten kalm heeft overlegd of nagedacht. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbedachten rade.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Voor het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit gebruikt de rechtbank de bekennende verklaring van verdachte bij de politie (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina’s 51 en 52) en ter terechtzitting van 6 maart 2007, alsmede het proces-verbaal van wapenexpertise (proces-verbaal nr. PL1000/06-170279, pagina 29).
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig bewezen en heeft daaruit de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2006 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] in zijn (linker)bil is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in de periode van 7 februari 2006 tot en met 25 november 2006 in de gemeente Hoorn, een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Franchi, type Llama, kaliber .22, en munitie van categorie III, te weten acht scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
4.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank zal bij de op te leggen straf rekening houden met de rapportage van C.J. van Gestel van 12 februari 2007, psychiater te Amsterdam waarin wordt geconcludeerd dat verdachte met betrekking tot feit 1 verminderd en ten aanzien van feit 2 hooguit licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen is. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
5. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij aan de rand van het water zat, met een vuurwapen geschoten in de richting van het slachtoffer die daar op dat moment in een bootje in het water voer. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer in de (linker)bil geraakt. De omstandigheid dat het slachtoffer hierbij geen ernstig letsel heeft opgelo-pen is een gelukkige omstandigheid, die echter geens-zins aan de verdachte te danken is.
Verdachte heeft verklaard dat hij al langere tijd een wapen bij zich droeg, dit om zich te kunnen verdedigen tegen personen, die het op hem gemunt zouden hebben. Nog afgezien van het feit dat wapenbezit is verboden, toont de schietpartij in het Julianapark op 13 mei 2006 aan hoe gevaarlijk het is als burgers menen een vuurwapen bij zich te moeten dragen. Verdachte heeft het wapen tevoorschijn gehaald terwijl er in het geheel geen sprake was van een situatie, waarin hij werd bedreigd.
Door zijn onbezonnen daad, wellicht mede onder invloed van alcohol gedaan, heeft verdachte het leven van een ander mens in gevaar gebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde.
Het slachtoffer moet vooralsnog leven met het feit dat zich een kogel in zijn lichaam bevindt, welke kogel het slachtoffer ook lichamelijk ongemak bezorgt.
De rechtbank neemt verdachte zijn gevaarlijk handelen en de gevolgen daarvan ernstig kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-het op naam van de verdachte staand Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 27 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van onder meer de Wet wapens en munitie, tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 februari 2007 van M. Kuipers als reclasseringswerkster verbonden aan de Brijder Verslavingszorg.
-Het onder 5 genoemde rapport van de psychiater C.J. van Gestel van 12 februari 2007.
Daarin staat – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende.
“Onderzochte lijdt primair aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, best om-schreven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daaraan secundair zijn er twee zieke-lijke stoornissen geclassificeerd, te weten een alcoholverslaving en een aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit.
Voornoemde gebrekkige ontwikkeling en de beide ziekelijke stoornissen bestaan waarschijn-lijk, afgaand op onderzochtes eigen informatie, al vele jaren en zijn in ieder geval al om-schreven in de loop van een detentie in 2005. Overigens was onderzochte ten tijde van het eerste hem tenlastegelegde feit ook daadwerkelijk onder invloed van alcohol.
De beschreven problematiek heeft onderzochtes gedragskeuzes ten tijde van de tenlastege-legde feiten, indien bewezen, zeker beïnvloed. Zijn gedragingen kunnen er inderdaad mede uit verklaard worden.
Uit de aard van zijn ziekelijke stoornissen is onderzochte impulsief en geneigd (angst voor) gevoelens van leegte, die weer samenhangen met zijn weinig gedifferentieerde gevoelsle-ven, te verminderen door overmatig alcohol te gebruiken. Zijn alcoholgebruik vergrootte evenwel zijn impulsiviteit. Zo kon onderzochte tot het eerste tenlastegelegde feit komen, al-thans als het gegaan is zoals hij zelf zegt. Het tweede tenlastegelegde feit hangt vooral sa-men met onderzochtes gebrekkige ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende antisociale le-vensstijl.
Ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit kan gesteld worden dat onderzochte bekend was met de gevaren van alcoholgebruik en zijn wapenbezit. Als dit feit bewezen wordt ge-acht, maar er inderdaad sprake was van ondoordacht in plaats van intentioneel gedrag, dan is er nog steeds in enige mate een verband tussen onderzochtes stoornissen en het ten-Iastegelegde. Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit geldt eveneens dat onder-zochte goed op de hoogte was van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag. Hier is slechts in zeer beperkte mate een verband te zien tussen het tenlastegelegde, indien bewezen, en de gebrekkige ontwikkeling van onderzochte.
Het is te adviseren onderzochte ten aanzien van het eerste hem tenlastegelegde feit, indien bewezen en zonder kwade intenties tot stand gekomen, verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Ten aanzien van het tweede hem tenlastegelegde feit is hooguit een licht verminder-de toerekeningsvatbaarheid te adviseren.
Onderzochtes impulsiviteit, zijn verslavingsproblematiek en zijn beperkte zelf inzicht en inge-sleten criminele levenswandel, althans afgaand op onderzochtes eigen woorden, zullen het recidiverisico, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, vergroten.
Uit wetenschappelijke literatuur is een veelheid aan historische en klinische risicofactoren bekend, die bij onderzochte bijna allemaal in de richting van een verhoogd recidiverisico wij-zen. Als onderzochte zijn werk kwijt raakt, zijn er ook in de toekomst veel factoren te voor-zien die aan dit hoge recidiverisico bijdragen.
Onderzochtes levensloop en de problematische persoonlijkheidsontwikkeling, die op zich al een verhoogd risico geven, hebben bijgedragen aan de eerder beschreven problematiek, die op dit moment en in de toekomst de keuzes van onderzochte beïnvloedt. Slechts onderzoch-tes werkzaamheid vormt een gunstige factor in dit geheel, die dan ook gestimuleerd zou moeten worden.
Gezien de samenhang tussen het eerste tenlastegelegde feit, in de lezing van onderzochte, en zijn ziekelijke stoornissen, zou behandeling van de alcoholafhankelijkheid en de ADHD op zijn plaats zijn. Dergelijke behandeling zou bij de Brijder kunnen plaatsvinden. Op grond van zijn problematiek is het evenwel ook aan te raden hem deze behandeling in een dringend kader op te leggen. Een verplicht reclasseringscontact met bijzondere voorwaarden zou hier-toe kunnen volstaan, maar borging van deze constructie met een voorwaardelijke celstraf zal de kans dat onderzochte daadwerkelijk behandeld wordt, vergroten.
Mw. Kuipers zou aan de bijzondere voorwaarden voor onderzochte een behandeling willen toevoegen die zich richt op zijn criminele levensstijl, die weer voortvloeit uit onderzochtes gebrekkige ontwikkeling. Hoewel ondergetekende niet weet of een dergelijke behandeling effectief zou kunnen zijn, hoewel een dergelijk behandeling niet direct voor de hand liggend is gezien onderzochtes lezing van het eerste tenlastegelegde feit, en hoewel het passender geweest was onderzochte deze behandeling aan te bieden in verband met zijn in december 2004 gepleegde delict deze behandeling, kan ondergetekende moeilijk bezwaar maken tegen een dergelijke poging, voor zover deze is afgestemd op onderzochtes werk. Na vooroverleg met collega van der Meijs is onderzochte dan ook al voor intake aangemeld bij De Waag opdat een behandeltraject aldaar vorm kan krijgen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, verdachte heeft vrijgesproken van poging tot moord en wel bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag zal de rechtbank een deel van de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De rechtbank zal aan dit op te leggen voorwaardelijk deel geen bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat door de Brijder Verslavingszorg, blijkens haar bovengenoemd rapport van 28 februari 2007, op dit punt geen aanbod is gedaan.
Ter terechtzitting is van de zijde van de Brijder Verslavingszorg hierover, onder verwijzing naar haar rapport, nog verklaard dat een verplicht contact met de Brijder Verslavingszorg niet is geadviseerd nu een dergelijk contact gelet op het risico op recidive en agressieve incidenten, ontoereikend en te “licht van karakter” zou zijn.
Voor de door de Brijder Verslavingszorg geopperde mogelijkheid van TBS met voorwaarden ziet de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw evenmin grond reeds omdat verdachte heeft verklaard niet bereid te zijn hieraan mee te werken.
Voor het opleggen van een door de verdediging bepleite taakstraf in de vorm van een werkstraf, ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen grond.
6. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen hulzen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting het gebleken dat het bewezen verklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.
7. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslaggenomen tas dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 750,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Verklaart onttrokken aan het verkeer: 2.00 STK Huls
? Gelast de teruggave aan de verdachte van: 1.00 STK Tas
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 750,00 (zevenhonderd vijftig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], [adres en woonplaats slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 750,00 (zevenhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2007.