ECLI:NL:RBALK:2007:BA1404

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810512-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door verdachte in verband met project Wieringerrandmeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die brand heeft gesticht in het pand van het projectbureau 'Wieringerrandmeer'. De verdachte, geboren in 1948 en gedetineerd in PI Midden Holland te Haarlem, was ontevreden over de behandeling door overheidsinstanties met betrekking tot het project dat zijn woning bedreigde. Uit angst voor de gevolgen van de aanleg van een dijk op de plaats van zijn woning, heeft hij op 21 november 2006 opzettelijk brand gesticht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, waarbij gemeen gevaar voor goederen aanwezig was. De rechtbank heeft de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen sprake was van psychische overmacht die zijn strafbaarheid uitsloot. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder verplicht contact met de reclassering. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen jerrycan en zaklamp verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810512-06
Datum uitspraak: 20 maart 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
gedetineerd in PI Midden Holland te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het tenlastegelegde zal bewezen verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk proeftijd 2 jaar, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het wetboek van Strafrecht, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van verplicht contact met de reclassering;
- de in beslaggenomen voorwerpen zal verbeurd verklaren;
- hetgeen door de verdachte en mr. G. Spong, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 21 november 2006 te Hippolytushoef, gemeente Wieringen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een pand aan de [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- dat pand en/of
- een in de nabijheid van dat pand staande schuur/loods en/of
- de inboedel van dat pand en/of
- een hoeveelheid in dat pand opgeslagen schoonmaakartikelen en/of
- in die schuur/loods aanwezige goederen,
in elk geval (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 21 november 2006 te Hippolytushoef, gemeente Wieringen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand aan [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- een in de nabijheid van dat pand staande schuur/loods en
- de inboedel van dat pand en
- een hoeveelheid in dat pand opgeslagen schoonmaakartikelen en
- in die schuur/loods aanwezige goederen,
te duchten was.
3. NADERE MOTIVERING
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde gemeen gevaar voor de in de nabijheid staande schuur/loods en de daarin aanwezige goederen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het gemeen gevaar voor goederen bestaat, wanneer naar de gewone loop der dingen –zonder buitengewone omstandigheden- de mogelijkheid van noodlottige afloop aanwezig is. Het niet verwezenlijken van schade aan genoemde schuur/loods is derhalve niet relevant voor het ontstaan van gemeen gevaar voor dit goed of hetgeen zich daarin bevond.
In het onderhavige geval veroorzaakte verdachte een concreet gevaar dat de algemene veiligheid van de schuur/loods en de daarin aanwezige goederen bedreigde, waarbij verdachte als veroorzaker van dit gevaar vooraf de omvang niet kon berekenen of naar willekeur kon bepalen. Het gemeengevaarlijke delict werd voltooid zodra verdachte opzettelijk brand stichtte aan het pand aan [adres]. De opmerkingen van de brandweercommandant en de officier van dienst van de brandweer zijn in het licht van het vorenstaande derhalve niet relevant voor het ontstaan van gemeen gevaar voor de schuur/loods. Met betrekking tot de afstand tussen het pand en de schuur/loods merkt de rechtbank op dat het feit van algemene bekendheid is dat deze schuur/loods op deze afstand in brand zou kunnen vliegen wanneer de windrichting en/of windomvang wijzigen. Uit de stukken blijkt dat de brandweer daar zelf ook rekening mee hield door de bluseenheid tussen pand en schuur/loods te plaatsen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman van verdachte heeft ervoor gepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij stelt daartoe dat verdachte niet strafbaar is omdat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd in psychische overmacht.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht. Verdachte kon zich niet verenigen met de plannen inzake de aanleg van het Wieringerrandmeer, in welke plannen was begrepen dat een dijk zou komen op de plaats waar de woning van verdachte staat. Bezwaren van verdachte tegen deze plannen werden telkens verworpen en verdachte voelde zich steeds meer een onbegrepen en ernstig aangetast mens, die zijn huis dreigde te verliezen. De omstandigheid dat verdachte bemerkte dat hij in strijd met gedane toezeggingen niet was uitgenodigd voor een commissievergadering van Provinciale Staten vormde de druppel die de emmer deed overlopen. Verdachte zag geen andere mogelijkheid om aandacht te vragen voor zijn probleem dan de brandstichting. De psycholoog drs. Turk heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een acute aanpassingsstoornis en dat er sprake is geweest van een impulsdoorbraak.
De raadsman betoogt dat verdachte, gelet op zijn psychische constellatie, geen weerstand heeft kunnen bieden aan de diepgevoelde, hevige emoties.
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging niet en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was al langere tijd op de hoogte van de plannen met betrekking tot het Wieringerrandmeer. Vastgesteld kan worden dat deze plannen in de loop der tijd de nodige emoties bij verdachte hebben losgemaakt. Verdachte heeft verklaard op 18 november 2006 tekeningen onder ogen te hebben gekregen, waarop te zien was dat op de plaats van zijn huis een dijk was gepland. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij hier erg van was geschrokken, maar dat hij niet onmiddellijk iets heeft ondernomen. Op 20 november 2006 is verdachte voorafgaand aan de brandstichting nog voor een afspraak naar Amsterdam gegaan. Omstreeks 01.30 uur is hij enigszins aangeschoten en terneergeslagen vanuit Amsterdam naar Den Oever teruggegaan. Verdachte is vervolgens naar [adres] gereden met de bedoeling om een op die plek geplaatst bord weg te halen. Toen dat niet lukte is verdachte boos naar huis gereden, waarna de gedachte bij hem op kwam om het voormalig projectbureau met vuur te beschadigen.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor geschetste gang van zaken tot het oordeel dat verdachte mogelijk wel in het kader van een impulsdoorbraak is gekomen tot het plegen van het strafbare feit, maar dat er geen sprake is geweest van een zo dringende en acute situatie dat verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoorde te bieden aan de door hem gevoelde drang.
Voor zover verdachte met zijn actie aandacht heeft willen vragen voor de kwestie van het Wieringerrandmeer moet hij hebben beseft dat het stichten van brand ongeoorloofd was. Het stond verdachte niet vrij om, ongeacht zijn visie omtrent de totstandkoming van de plannen, anders dan op legale wijze zijn bezwaren daartegen te uiten.
Hetgeen de raadsman met betrekking tot de psychische constellatie van verdachte naar voren heeft gebracht, doet aan het voorgaande niet af. De psychische gesteldheid van verdachte kan overigens wel een rol spelen bij de vraag naar de toerekenbaarheid.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE HOOFDSTRAF
De rechtbank heeft de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachtes woning is gesitueerd in het gebied waar volgens plan het zogenoemde project “Wieringerrandmeer” is ingepland. Dit project voorziet onder meer in de aanleg van een dijk op de plaats van verdachtes woning waardoor zijn woning in de toekomst zou moeten verdwijnen.
Uit angst hiervoor en uit onvrede met de wijze waarop verdachte – voor zijn gevoel -- door de verschillende overheidsinstanties is behandeld naar aanleiding van zijn tegen dit project ingediende bezwaren, heeft verdachte brandgesticht in het pand waar het projectburo “Wieringerrandmeer” is gevestigd.
Op deze wijze heeft verdachte niet alleen voor onrust en gevoe-lens van onveiligheid gezorgd bij de gebruiker van het betreffende pand, maar ook heeft hij (de inboedel van) het betreffende pand en de in de in de nabijheid van dat pand gelegen schuur met de zich daarin bevindende goederen, in gevaar gebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 november 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit tot straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 februari 2007 van J. van Griensven als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland.
- Het 6 genoemde rapport van de psycholoog drs. R.S. Turk van 23 februari 2007.
Daarin staat – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende.
Betrokkene is een 58-jarige man die ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed aan een acute aanpassingsstoornis (van voorbijgaande aard) met een stoornis in het gedrag ten gevolge van een opeenstapeling van spanning veroorzakende gebeurtenissen.
Door zijn achtergrond — betrokkene ontwikkelde agorafobie ten gevolge van de behandeling van osteomyelitis in zijn jeugd — is hij minder goed in staat om te gaan met stress.
Uit het relaas van betrokkene met betrekking tot het ten laste gelegde feit kan enerzijds worden afgeleid dat hij goed beseft dat hij een strafbaar feit pleegt en door middel van het plegen van dit feit aandacht hoopt te krijgen voor de situatie rond zijn huis in verband met de aanleg van het randmeer.
Anderzijds valt op dat betrokkene zich laat meeslepen door de stemming waarin hij terecht komt als hij ‘s nachts terugrijdend uit Amsterdam de teleurstellingen van de afgelopen periode tot zich laat doordringen. Betrokkene beschrijft de laatste fase van de voorbereidingen van het ten laste gelegde feit als “een roes”. Hij zegt plankgas tussen zijn huis en het pand van het projectbureau heen en weer te zijn gereden. Naar de mening van rapporteur is sprake geweest van een impulsdoorbraak bij een man die normaliter eerder geremd is dan impulsief.
Geadviseerd wordt betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde, indien bewezen.
De kans op recidive is licht verhoogd. De persoonlijkheid van betrokkene maakt dat hij gevoeliger is voor spanningen dan de meeste andere mensen en daarmee soms niet goed omgaat, waardoor het kan komen tot een impulsdoorbraak.
Betrokkene heeft begeleiding nodig om zijn spanningen te kanaliseren en impulsiviteit te voorkomen. Betrokkene ziet dat zelf in en zegt gemotiveerd te zijn behandeling te ondergaan.
Na overleg met de heer C. Rijlaarsdam, reclasseringswerker bij de Stichting Reclassering Nederland, adviseert ondergetekende betrokkene behandeling te doen ondergaan bij De Waag.
Rapporteur adviseert de rechtbank voorts betrokkene een verplicht contact met de reclassering op te leggen en zich te gedragen naar de aanwijzingen die hem daar gegeven worden.
Met de conclusie en het advies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde, zoals vermeld in de rubriek BESLISSING, op haar plaats is.
8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslaggenomen jerrycan en zaklamp dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van bovengenoemde voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen hoofd- en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
? Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 7 (zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien deze aanwijzing inhoudt het volgen en voltooien van een ambulante behandeling bij De Waag.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Verklaart verbeurd: 1.00 stk Jerrycan kl.: Rood
1.00 stk zaklantaarn kl.: blauw
? Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2007.