ECLI:NL:RBALK:2007:BA1573

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140059
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis na expiratie vorige machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 16 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de officier van justitie te laat is ingediend, aangezien de vorige machtiging op 12 maart 2007 was geëxpireerd. De raadsvrouw van de betrokkene stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden vanwege het te laat indienen van het verzoek. De rechtbank verwierp dit beroep op niet-ontvankelijkheid, maar benadrukte dat het te laat indienen van het verzoek wel gevolgen heeft voor de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging.

De rechtbank heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat de geestelijke stoornis van de betrokkene, een schizo-affectieve stoornis in combinatie met alcoholafhankelijkheid, nog steeds aanwezig is. Dit vormt een gevaar voor de betrokkene zelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de overgelegde stukken en de verhoren die zijn gehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis te verlenen, ingaande op 16 maart 2007 en geldig tot 12 maart 2008. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag in Heiloo gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
Kenmerk: 140059
Datum beschikking: 16 maart 2007
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
MACHTIGING TOT VOORTGEZET VERBLIJF
betreffende:
naam [betrokkene]
geboortedatum en –plaats
adres en woonplaats
verblijvende in
Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken, waarvan de inhoud hier als ingelast geldt:
* het verzoek van de officier van justitie d.d. 12 maart 2007 tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van betrokkene, met bijlagen;
* de op 12 maart 2007 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis, alsmede het overgelegde behandelingsplan ex art. 38 lid 1 van de Wet BOPZ en de staat van uitvoering daarvan d.d. 5 maart 2007.
Het verhoor heeft d.d. 16 maart 2007 plaatsgevonden in voornoemd psychiatrisch ziekenhuis, buiten aanwezigheid van betrokkene.
Gehoord zijn
De advocaat van betrokkene mr. A.E.B. de Wit,
alsmede dhr. [naam teamhoofd/verpleegkundige] (teamhoofd, verpleegkundige).
Voorafgaande aan het verhoor heeft de raadsvrouw van betrokkene meegedeeld dat haar cliënte op de hoogte is van het verhoor, maar dat zij de rechter niet wil spreken.
De raadsvrouw heeft tevens aangegeven dat haar cliënte haar heeft verzocht het verhoor wel te laten doorgaan en haar standpunt weer te geven.
De ontvankelijkheid van het verzoek
De raadsvrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het verzoek te laat is ingediend en dat daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het verzoek is ingediend na expiratie van de vorige rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf. Die machtiging is door deze rechtbank op 12 juli 2006 verleend tot 12 maart 2007. Dit houdt in dat er op 12 maart 2007 geen geldende machtiging meer was. Dat betekent voorts dat het verblijf van betrokkene vanaf 12 maart 2007 tot 16 maart 2007 moet worden beschouwd als een vrijwillig verblijf.
Dat brengt echter niet mee dat de officier van justitie niet meer een machtiging als bedoeld in art. 15 BOPZ kon verzoeken. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/89, 21 239, nr. 3, blz. 18, toelichting op de schrapping van het woord "tijdig" in art. 48) en uit de heersende leer in de jurisprudentie (Hoge Raad 19 januari 1996, NJ 1996, 604) volgt, dat moet worden aangenomen dat een sanctie op het niet in acht nemen door de officier van justitie van de in art. 17 lid 1 BOPZ gestelde termijn bewust achterwege is gelaten.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt daarom verworpen.
Het ontbreken van een sanctie als niet-ontvankelijkheid van de officier, betekent echter niet dat het te laat indienen van een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf geheel zonder gevolgen dient te blijven. Met name indien het verzoek, zoals in deze zaak, wordt ingediend na het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging, staat het door de wettelijke termijnen beschermde belang van de betrokkene eraan in de weg dat de machtiging tot voortgezet verblijf wordt verleend voor een langere periode dan ten hoogste een jaar na de dag waarop de lopende machtiging eindigde.
De inhoudelijke behandeling van de zaak
De raadsvrouw pleit subsidiair voor een inhoudelijke afwijzing van het verzoek.
De rechtbank is echter op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene nog steeds aanwezig is. Deze stoornis, te weten een schizo-affectieve stoornis in combinatie met alcoholafhankelijkheid, zal ook dan gevaar veroorzaken voor betrokkene zelf (het gevaar dat zij maatschappelijk ten onder gaat en het gevaar dat zij zichzelf ernstig verwaarloost) voor anderen (het gevaar dat zij een ander ernstig lichamelijk letsel toebrengt en het gevaar voor de psychische gezondheid van anderen) en voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen. Gelet op de inhoud van de overgelegde staat van uitvoering van het behandelingsplan, is hiervan ook in het afgelopen jaar nog sprake geweest. Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis worden afgewend.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
Zoals hiervoor aangegeven heeft de mondelinge behandeling van voornoemd verzoek na expiratiedatum van de laatst geldende machtiging plaatsgevonden. De rechtbank dient hiermee bij de bepaling van de geldigheidsduur van de machtiging rekening te houden.
Beslissing
De rechtbank
Verleent machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, ingaande 16 maart 2007 tot 12 maart 2008.
Deze beschikking is gegeven te Heiloo op 16 maart 2007 door mr. L.J. Saarloos, rechter van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in bovengenoemde rechtbank, in tegenwoordigheid van E.B.B.M. van Linden als griffier.