ECLI:NL:RBALK:2007:BA2780

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.620108-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Westdorp
  • M.E.J. Lieshout-Segers
  • E. J.M. Tuijp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 11 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de moeder van het slachtoffer, die op 6 augustus 2004 overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, voor haar overlijden, had aangegeven geen vervolging te willen. Dit leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging voor bepaalde feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de omstandigheden waaronder de seksuele contacten tussen de verdachte en het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Er was een leeftijdsverschil van bijna 20 jaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet automatisch leidde tot een overwicht van de verdachte. Ook werd gekeken naar de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die eerder slachtoffer was van seksueel misbruik. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van deze kwetsbaarheid en dat er geen bewijs was dat hij misbruik had gemaakt van zijn familie- of vertrouwensrelatie met het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook de tijdstippen van de seksuele contacten onderzocht. Het bleek dat de verdachte en het slachtoffer in 1997 naar Slowakije waren gereisd, maar er was geen bewijs dat er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden die met geweld gepaard gingen. De verdachte heeft verklaard dat de seksuele contacten pas in 1999 zijn begonnen, toen het slachtoffer meerderjarig was. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.620108-05
Datum uitspraak: 11 april 2007
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2007.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- de vordering van de officier van justitie, ertoe strekkende dat de rechtbank wegens het onder 1. en 2. ten laste gelegde de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
- hetgeen door de verdachte en mr. I.E. Leenhouwers, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1995 tot en met 01 januari 2002 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland en/of in de gemeente Beemster, en/of in de gemeente Purmerend en/of elders in Nederland, en/of in Groot-Brittanië en/of in Slowakije, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer], na voornaamswijziging [slachtoffer] geheten heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] immers, heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] (een) tongzoen(en) gegeven,
bestaande dat geweld en/of die feitelijkheid en/of de bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkheid uit
- het door het leeftijdsverschil bestaande overwicht over die [slachtoffer] en/of
- het mis-/gebruik maken van de kwestbaarheid van die [slachtoffer] (mede) ontstaan
door eerder (seksueel) misbruik van die [slachtoffer] en/of
- het mis-/gebruik maken van de familie- en/of vertrouwensrelatie met die [slachtoffer]
en/of
- het mis-/gebruik maken van zijn, verdachtes, fysieke overwicht op die [slachtoffer];
art 242 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1995 tot en met 18 november 1996 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland en/of in de gemeente Beemster en/of de gemeente Purmerend en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1980), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] immers heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] (een) tongzoen(en) gegeven;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 1997 tot en met 31 november 2000 te Hauwert,
gemeente Noorder-Koggenland, en/of in de gemeente Beemster en/of de gemeente Purmerend, althans in Nederland
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1980) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het betasten en/of strelen van de borst(en) en/of de vagina en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het laten aftrekken door die [slachtoffer]; en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het door het leeftijdsverschil bestaande overwicht over die [slachtoffer] en/of
- het mis-/gebruik maken van de kwestbaarheid van die [slachtoffer] (mede) ontstaan door eerder (seksueel) misbruik van die [slachtoffer] en/of
- het mis-/gebruik maken van de familie- en/of vertrouwensrelatie met die [slachtoffer]
en/of
- het mis-/gebruik maken van zijn, verdachtes, fysieke overwicht op die [slachtoffer];
en/of
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1995 tot en met 17 november 1996 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, en/of in de gemeente Beemster en/of de gemeente Purmerend en/of elders in Nederland (telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1980), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft verdachte (telkens)
- de borst(en) en/of de vagina en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of
- zich laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het laten aftrekken door die [slachtoffer].
2. VOORVRAGEN
1. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2, beide varianten, nu ten aanzien van deze feiten onder de oude (destijds geldende) wetgeving sprake was van een klachtvereiste en zich bij de stukken met betrekking tot de feiten 1 subsidiair en feit 2 geen klacht van het slachtoffer [slachtoffer] bevindt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het onder 2 in de tweede variant ten laste gelegde een delict betreft dat (onder de destijds geldende wetgeving) alleen op klacht kon worden vervolgd. Klachtgerechtigd zijn (voor zover hier van belang):
1. degene tegen wie het feit is begaan en
2. -indien deze persoon is overleden- zijn ouders, tenzij blijkt dat hij, tegen wie het feit is begaan, een vervolging niet heeft gewild.
Bij de stukken bevindt zich geen klacht van [slachtoffer]. [Slachtoffer] is op 6 augustus 2004 overleden.
Haar moeder, [betrokkene], heeft op 2 september 2004 aangifte gedaan van verkrachting en ontuchtige handelingen, gepleegd door de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum verdachte], met haar minderjarige dochter [slachtoffer]. (pagina 60 e.v.) Op 22 december 2004 heeft genoemde [betrokkene] een schriftelijke klacht ingediend waarin zij aangifte doet van ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] door de verdachte [verdachte] voornoemd, waarin zij verzoekt om vervolging terzake dit feit. (pagina 187)
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of blijkt dat [slachtoffer] een vervolging niet heeft gewild het volgende.
[Betrokkene 2] heeft op 6 juli 2006 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken verklaard dat [slachtoffer], in reactie op het voorstel van [betrokkene 2] aangifte tegen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) te doen, gezegd heeft dat ze dat niet wilde. In februari 2004 (de rechtbank overweegt: 6 maanden voor haar dood) heeft [slachtoffer] tegenover [betrokkene 2] verklaard dat ze over het doen van aangifte nog hetzelfde dacht. Uit deze verklaring van [betrokkene 2] blijkt derhalve dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij geen vervolging van verdachte wilde.
In het dossier zijn verder geen aanwijzingen te vinden die er op wijzen dat [slachtoffer] wel een vervolging wilde. Zo heeft zij, zo blijkt uit de verklaringen van haar moeder, [betrokkene], en van haar zuster [betrokkene 3], tegenover hen niets gezegd omtrent een wens tot vervolging van verdachte. Voorts heeft [slachtoffer] regieaanwijzingen gegeven omtrent wat er na haar (zelfgekozen) dood zou moeten gebeuren. (Pagina 156 e.v.) Ook in die aanwijzingen is niets terug te vinden omtrent de wil tot het doen van aangifte tegen verdachte.
Om bovengenoemde redenen neemt de rechtbank aan dat [slachtoffer] geen strafvervolging tegen verdachte heeft gewild. Ten aanzien van het onder 2, tweede variant ten laste gelegde feit is het openbaar ministerie dan ook niet ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten, aangezien voor de vervolging van deze feiten geen klacht vereist is.
3. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 2 eerste variant is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken blijkt dat er tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele contacten hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting deze seksuele contacten ook toegegeven.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van strafbare feiten is het noodzakelijk duidelijkheid te krijgen omtrent
1) de omstandigheden waaronder die contacten hebben plaatsgevonden met name ten aanzien van de vraag of er sprake is geweest van dwang ten opzichte van [slachtoffer];
2) het moment waarop deze seksuele contacten hebben plaatsgevonden.
Ad 1) de omstandigheden waaronder de seksuele contacten hebben plaatsgevonden
Uit de nagelaten geschriften van [slachtoffer] blijkt dat zij het seksuele contact tussen haar en verdachte omschrijft als misbruik. Echter voor het onder 1 primair en 2 eerste variant ten laste gelegde geldt dat bewezen moet worden dat de omschreven handelingen door verdachte zijn afgedwongen door geweld, bedreiging met geweld of één of meer feitelijkheden. Deze onderdelen zijn in de tenlastelegging omschreven als
a).- het door het leeftijdsverschil bestaande overwicht over die [slachtoffer] en/of
b). - het mis-/gebruik maken van de kwetsbaarheid van die [slachtoffer] (mede) ontstaan
door eerder (seksueel) misbruik van die [slachtoffer] en/of
c).- het mis-/gebruik maken van de familie- en/of vertrouwensrelatie met die [slachtoffer]
en/of
d).- het mis-/gebruik maken van zijn, verdachtes, fysieke overwicht op die [slachtoffer].
Ad a).- het door het leeftijdsverschil bestaande overwicht over die [slachtoffer].
Hoewel tussen verdachte en [slachtoffer] een leeftijdsverschil bestond van bijna 20 jaar, kan hieruit niet direct een overwicht van verdachte over [slachtoffer] worden afgeleid. Uit de rapportage van de psycholoog mr. drs. R.A Sterk blijkt dat verdachte een weinig gerijpte seksuele belevingswereld heeft. (rapport p. 11)
Ad b).- het mis-/gebruik maken van de kwetsbaarheid van die [slachtoffer] (mede) ontstaan door eerder (seksueel) misbruik van die [slachtoffer].
Vast staat dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er iets was voorgevallen tussen zijn vader en [slachtoffer] en dat daarover in 1995 een familieberaad was geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft begrepen dat het om iets eenmaligs ging. Verdachte heeft bij dezelfde gelegenheid verklaard dat hij niet het idee had dat de ervaring met zijn vader een zodanige impact had op [slachtoffer] dat dit haar dagelijks functioneren beïnvloedde en dus ook haar relatie met hem, verdachte. Uit de verklaringen van verdachte’s moeder, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] blijkt dat het voor meerdere familieleden niet duidelijk was dat het niet goed ging met [slachtoffer]. Gelet hierop is het aannemelijk dat verdachte de kwetsbaarheid van [slachtoffer] niet kende en derhalve ook geen mis/gebruik van die –immers bij hem niet bekende- kwetsbaarheid heeft kunnen maken.
Ad c).- het mis-/gebruik maken van de familie- en/of vertrouwensrelatie met die [slachtoffer].
Het is moeilijk vast te stellen wat de invloed van de familie en/of vertrouwensrelatie op [slachtoffer] is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij geen mis/gebruik heeft gemaakt van een familie- en/of vertrouwensrelatie. Gelet op de verklaring van [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris dat [slachtoffer] ook wel eens zei dat ze wilde dat iedereen in de familie gewoon met elkaar om ging, is aannemelijk dat [slachtoffer] de familierelatie belangrijk vond. Gelet echter op het feit dat [slachtoffer] tegen [betrokkene 2] ook heeft verklaard dat ze geen aangifte wilde doen omdat ze meerderjarig was en ook zelf de contacten had gewild, is de verklaring van verdachte op dit punt niet onaannemelijk. Gezien het voorgaande kan niet bewezen worden dat verdachte welbewust misbruik heeft gemaakt van zijn familie- en/of vertrouwensrelatie met [slachtoffer].
Ad d). - het mis-/gebruik maken van zijn, verdachtes, fysieke overwicht op die [slachtoffer]
De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen gevonden waaruit het fysieke overwicht zou hebben bestaan en nu onduidelijk is gebleven waaruit het mis-/gebruik van fysiek overwicht zou hebben bestaan kan dit niet worden bewezen.
Derhalve kan niet bewezen worden dat verdachte de seksuele contacten heeft afgedwongen door middel van de in de tenlastelegging omschreven handelingen of omstandigheden. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 eerste variant ten laste gelegde.
Ad 2) het moment van de seksuele contacten
Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer] en verdachte in 1997 een gezamenlijke reis naar Slowakije hebben gemaakt. [Slachtoffer] was toen zestien jaar oud. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de kennissen in Slowakije waar hij en [slachtoffer] op bezoek waren geweest bij zijn tweede bezoek, waarbij hij alleen was, vroegen waar zijn vriendin was. Zijn kennissen hadden hem en [slachtoffer] als een stelletje gezien. Zelf had hij de indruk dat [slachtoffer] verliefd op hem geworden was. Niet gebleken is dat in die periode tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele contacten hebben plaatsgevonden, waarbij sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam, die dan bovendien nog met geweld gepaard gegaan zouden zijn. Ook de door verdachte ter terechtzitting overgelegde foto’s van hem en [slachtoffer], gemaakt tijdens deze reis brengen de rechtbank niet tot een andere opvatting ten aanzien van dit punt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer] een aanvang hebben genomen tijdens hun gezamenlijke reis naar Londen in 1999. Op dat moment was [slachtoffer] meerderjarig.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden dat tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden vóór 1999, waarbij sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde nu daarin een pleegperiode is opgenomen van 1 januari 1995 tot en met 18 november 1996.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 laatste variant ten laste gelegde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 eerste variant ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Westdorp, voorzitter,
M.E.J. Lieshout-Segers en mr. E. J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Postma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2007.