Parketnummer : 14.620107-05
Datum uitspraak: 11 april 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929,
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal bewezen verklaren
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk, met hieraan verbonden een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de vordering ( € 7.704,00) en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot deze vordering, met hieraan verbonden de met de opgelegde schadevergoedingsmaatregel corresponderende vervangende hechtenis;
- hetgeen door de verdachte en mr. R.J. Wortelboer, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 1985 tot en met 30 november 1991 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, en/of elders in Nederland (telkens) vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] (na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten), geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1980 immers heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] (een) tongzoen(en) gegeven;
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01
december 1991 tot en met 18 november 1992 te Hauwert, gemeente
Noorder-Koggenland, en/of elders in Nederland
(telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1980), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en)
uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] immers heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] (een) tongzoen(en) gegeven;
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19
november 1992 tot en met 19 november 1995 te Hauwert, gemeente
Noorder-Koggenland, en/of elders in Nederland
(telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 1980), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
immers heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] (een) tongzoen(en) gegeven;
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01
november 1985 tot en met 19 november 1995 te Hauwert, gemeente
Noorder-Koggenland, en/of elders in Nederland
(telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten, geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 1980, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd immers heeft verdachte (telkens)
- de borst(en) en/of de vagina en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer]
betast en/of gestreeld en/of
- zich laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het laten aftrekken door die [slachtoffer];
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01
januari 1990 tot en met 31 juli 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland,
althans in Nederland
met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1983, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het
(telkens) ontuchtig
- betasten en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- met zijn, verdachtes penis, op en neer gaande bewegingen maken tegen de
vagina, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of
- betasten en/of strelen en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis
door die [slachtoffer 2] en/of
- (al dan niet over de kleding) betasten en/of strelen van de borsten en/of
andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 2];
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december
1991 tot en met 31 juli 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, althans
in Nederland
met [slachtoffer 2], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had
bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en)
uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 2],
immers heeft verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gestopt en/of
- die [slachtoffer 2] (een) tongzoen(en) gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5, nu ten aanzien van deze feiten onder de oude (destijds geldende) wetgeving sprake was van een klachtvereiste en zich bij de stukken met betrekking tot de feiten 3 en 4 geen klacht van het slachtoffer [slachtoffer] bevindt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De feiten 3, 4 en 5 betreffen alle (onder de destijds geldende wetgeving) delicten die alleen op klacht kunnen worden vervolgd.
Klachtgerechtigd zijn (voor zover hier van belang):
1. degene tegen wie het feit is begaan en
2. –indien deze persoon is overleden- zijn ouders, tenzij blijkt dat hij, tegen wie het feit is begaan, een vervolging niet heeft gewild.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de klacht het volgende.
Ten aanzien van feit 5.
Dit feit ziet op [slachtoffer 2]. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke klacht, afkomstig van [slachtoffer 2], gedateerd 17 februari 2005, waarin zij aangifte doet van ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige door haar opa, de verdachte [verdachte], waarin zij verzoekt tot vervolging terzake dit feit. (pagina 256)
Ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Deze feiten zien op [slachtoffer]. In de stukken bevindt zich geen klacht van [slachtoffer]. [slachtoffer] is op 6 augustus 2004 overleden.
Haar moeder, [betrokkene], heeft op 2 september 2004 aangifte gedaan van ontuchtige handelingen, gepleegd door de verdachte [verdachte], met haar minderjarige dochter [slachtoffer]. (pagina 60 e.v.) Op 22 december 2004 heeft genoemde [betrokkene] een schriftelijke klacht ingediend waarin zij aangifte doet van ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] door haar, [betrokkene], vader, de verdachte [verdachte], waarin zij verzoekt om vervolging terzake dit feit. (pagina 187)
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of blijkt dat [slachtoffer] een vervolging niet heeft gewild het volgende.
- [Slachtoffer] schrijft op 25 februari 1990 in haar dagboek: Als ik dood ben, wil ik dat opa in het openbaar wordt beschuldigd (pagina 402);
- [Betrokkene 2] heeft op 29 januari 2007 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken verklaard dat hij met [slachtoffer] gesproken had over het doen van aangifte tegen verdachte, dat hij [slachtoffer] geadviseerd had deze aangifte te doen, dat [slachtoffer] ook van plan was aangifte te doen en zij wellicht de aangifte tegen haar opa (de rechtbank begrijpt: de verdachte [verdachte]) al gedaan had;
- [slachtoffer 2] heeft op 27 juni 2006 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, nadat zij verklaard had over het seksueel misbruik van haarzelf en haar zus [slachtoffer], op een vraag of [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) het goed zou vinden dat er nu aangifte is gedaan, het volgende verklaard: [slachtoffer] kon het doen van aangifte niet aan, ze wilde geen chaos in de familie. In de (de rechtbank begrijpt: die) tijd wilde ik ook geen aangifte doen, maar ik heb afstand genomen van de familie en dan wil je wel aangifte doen. Als je de familie elke dag ziet, word je beïnvloed. Ik denk dat [slachtoffer] daar hetzelfde over denkt en ook zou willen dat er aangifte gedaan zou worden.
De rechtbank overweegt dat, gezien het voorgaande, niet gesteld kan worden dat [slachtoffer] geen vervolging terzake ontucht gepleegd door verdachte, heeft gewild.
Nu naar het oordeel van de rechtbank voldaan is aan de vereisten voor de vervolging van de klachtdelicten zoals ten laste gelegd als feiten 3, 4 en 5 en ook overigens niet van omstandigheden is gebleken die zouden moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is onvoldoende duidelijk geworden, dat de strafbare handelingen gepleegd door verdachte ten aanzien van [slachtoffer], reeds een aanvang hadden genomen in de periode vóór [geboortedatum slachtoffer] 1992 (de twaalfde verjaardag van [slachtoffer]).
Nu er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs is ten aanzien van de feiten 1 en 2 moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op tijdstippen in de periode van 19 november 1992 tot en met 19 november 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, (telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1980), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gestopt en/of
- die [slachtoffer] tongzoenen gegeven;
hij op tijdstippen in de periode van 19 november 1992 tot en met 19 november 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, (telkens) met [slachtoffer], na een voornaamswijziging [slachtoffer] geheten, geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1980, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) ontuchtige handelingen heeft gepleegd
immers heeft verdachte
- de borsten en/of de vagina en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer]
betast en/of gestreeld en/of
- zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer];
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1990 tot en met 31 juli 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1983, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- betasten en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- met zijn, verdachtes penis, op en neer gaande bewegingen maken tegen de
vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of
- (al dan niet over de kleding) betasten en/of strelen van de borsten en/of
andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 2];
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 1991 tot en met 31 juli 1995 te Hauwert, gemeente Noorder-Koggenland, met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2],
immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gestopt en/of
- die [slachtoffer 2] tongzoenen gegeven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Namens de verdediging is aangevoerd dat verdachte 1 keer met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer] is geweest en dat verdachte bij deze gelegenheid (in 1993 of 1994) met 1 vinger haar clitoris heeft aangeraakt, dat verdachte alle andere tenlastegelegde feiten niet heeft begaan en ten aanzien van deze feiten dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat verdachte in 1991 aan zijn prostaat is geopereerd en dat hij vanaf dat moment impotent was, zodat hij vanaf dat moment in ieder geval fysiek niet meer in staat was een deel van de handelingen zoals tenlastegelegd onder de feiten 1, 2, 3 en 4 te verrichten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Onder 1, 2, 3 en 4 worden aan verdachte verschillende handelingen tenlastegelegd. Niet onaannemelijk en ook niet door de raadsman betwist, is, dat verdachte fysiek in staat was het merendeel van de hier ten laste gelegde handelingen uit te voeren. De raadsman heeft zich bij zijn verweer gericht op die delen van de tenlastelegging, waar deze ziet op het brengen van verdachtes penis in de mond en/of de vagina van [slachtoffer], dan wel het zich laten aftrekken door [slachtoffer].
De rechtbank zal zich bij de bespreking van het verweer tot deze delen van de tenlastelegging beperken.
Bij de stukken bevindt zich een brief van [A.K.], uroloog, gedateerd 14 maart 2007, inhoudende –voor zover van belang- (op een vraag van de raadsman of er objectief is vastgesteld dat er na de operatie klachten van impotentie zijn ontstaan):
Uit de status wordt dat niet duidelijk, maar patiënt geeft aan dat er wel erectiestoornissen zijn ontstaan sedert de operatie. Dit is echter niet objectief vastgelegd.
In het algemeen is het wel zo dat na een zogenaamde TUR-prostaat operatie er geen impotentie ontstaat. Wel wordt door een deel van de mannen aangegeven dat de erecties van mindere kwaliteit zijn. Ook op uw tweede vraag waarin u vraagt of objectief is vastgesteld of patiënt niet meer in staat is een zaadlozing te krijgen, moet ik u melden dat dit niet objectief medisch is vastgesteld.
Bovenstaande brief van de behandelend uroloog van verdachte geeft de rechtbank geen aanleiding de raadsman te volgen in zijn verweer dat verdachte vanaf zijn prostaatoperatie in 1991 fysiek niet meer in staat zou zijn een deel van de handelingen zoals tenlastegelegd onder de feiten 1, 2, 3 en 4 te verrichten.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 het volgende.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is onvoldoende vast komen te staan, dat de strafbare handelingen gepleegd door verdachte ten aanzien van [slachtoffer], reeds een aanvang hadden genomen in de periode vóór [datum 12e verjaardag slachtoffer] 1992 (de twaalfde verjaardag van [slachtoffer]). De rechtbank zal daarom bij de bewezenverklaring uitgaan van een periode beginnende op [datum 12e verjaardag slachtoffer] 1992.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft gedurende jaren met zijn twee (jonge) kleindochters seksuele handelingen verricht. Hij heeft hen daarbij onder meer gedwongen zich te laten betasten en strelen en zijn penis vast te houden en hij heeft hen tongzoenen gegeven en zijn vinger in de vagina van beide meisjes gestopt. Verdachte heeft zich door zijn oudste kleindochter ook laten aftrekken en hij heeft haar gedwongen hem te pijpen.
Verdachte heeft zich enkel door zijn eigen lustgevoelens laten leiden en daarbij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn beide slachtoffers.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen gericht op zijn kleindochters en hij heeft daardoor het vertrouwen, dat deze jonge meisjes in volwassenen uit de familiekring mochten hebben, ernstig beschaamd en hen het gevoel van veiligheid dat zij in deze familiekring mochten verwachten, ontnomen.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bij de toelichting op de vordering van de benadeelde partij duidelijk gemaakt hoezeer het handelen van verdachte het leven van zijn slachtoffer [slachtoffer 2] in negatieve zin heeft getekend.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte, nadat hij binnen de familiekring reeds eenmaal met zijn handelen was geconfronteerd in therapie is geweest bij de RIAGG. Ondanks deze therapie is verdachte doorgegaan met het misbruik van zijn beide kleindochters. Verdachte heeft daarbij welbewust gebruik gemaakt van de omstandigheid dat er sprake was van een heel sterke familieband, waarbinnen hij de dominante centrale figuur was en waaraan de slachtoffers zich niet konden en/of durfden te onttrekken.
De rechtbank acht deze feiten ernstig.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 17 mei 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 7 juli 2006, opgemaakt door I.A. Buunen, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, inhoudende onder meer;
Een feit, dat betasting betreft terwijl het slachtoffer zich bij betrokkene in bed bevond, is in 1995 aan het licht gekomen. Kort nadat [slachtoffer] bij hem in bed is gaan liggen, heeft [verdachte] met zijn hand haar clitoris betast, aldus betrokkene. Naar zijn beleving besefte hij direct dat hij fout bezig was en heeft daarom binnen enkele seconden zijn hand verwijderd en zich van [slachtoffer] afgewend. [Slachtoffer] vluchtte meteen. Haar reactie confronteerde hem meteen met de angst die hij haar had bezorgd, aldus betrokkene. Ondanks dat zegt [verdachte] vrijwel meteen in slaap te zijn gevallen en dus nauwelijks psychische druk te hebben ervaren. Toch geeft hij aan dat de ontuchtige handeling nooit uit zijn hoofd is verdwenen, maar een dagelijks terugkerende belastende herinnering is gebleven waarbij schuldgevoel het overwicht heeft. Het feit dat betrokkene niet openhartig heeft gepraat over het strafbare feit dat hij heeft gepleegd, staat in contrast met het door hem verwoorde schuldgevoel. Nadrukkelijk geeft [verdachte] aan dat angst voor de consequenties nooit een rol heeft gespeeld en dus ook niet de reden voor het niet openhartig praten over het gebeurde kan zijn.
Destijds is die zaak in zijn beleving afgehandeld en betrokkene is dan ook van mening dat het daarmee afgedaan dient te zijn en hij geen straf meer verdient. Op eigen initiatief heeft betrokkene nooit gesproken over het grensoverschrijdende gedrag dat hij vertoond heeft. Pas toen zijn kleindochter zo’n halfjaar later met haar moeder is gaan praten, heeft die betrokkene gevraagd om de waarheid van het verhaal. Ondanks dat hij toen direct zijn schuld heeft bekend, heeft hij nog altijd nagelaten om er met zijn vrouw over te praten. Pas toen het familieberaad is gepland, is ook zij door haar echtgenoot op de hoogte gebracht. Opvallend is dat betrokkene overtuigd is van het feit dat hij “zoiets” nooit meer zal doen. Hij benadrukt vreselijk te zijn geschrokken van zichzelf en verklaart zijn misstap enkel met “ik had mijn kop er niet bij”. Slechts vanuit berouw, de behoefte aan herstel van de relatie en tegemoetkoming in het leed heeft betrokkene behandeling bij de RIAGG ondergaan. In zijn beleving is door de behandelaar voorgesteld om deze af te sluiten met een financiële schenking om nog iets positiefs voor het gezin van zijn dochter te doen. Betrokkene onderkent nauwelijks winst van de behandeling, helemaal niet nu zijn dochter alsnog aangifte heeft gedaan. “Wat die therapeut allemaal zei klopte, maar dat was niks nieuws voor mij. Ik weet dat ik fout zat en zoiets nooit meer mag doen, dus daar zorg ik voor” is zijn nuchtere interpretatie van het gebeurde. Daaruit blijkt dat betrokkene nog altijd niet over besef van het motief van zijn handelen beschikt of schroomt te praten over deze redenen.
Strafmodaliteiten
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Betrokkene heeft hartklachten die door een detentie mogelijk verergeren; hierover dient een medisch specialist uitspraak te doen. Verder gelden er geen ernstig sociaal maatschappelijke gevolgen voor een dergelijke straf. Uit een adviserend consult komt naar voren dat een behandelaar van de FPA niet uitsluit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een afrondend effect op de verstoorde relaties binnen het familiesysteem heeft. Alle emoties die horen bij de verwijten en beschuldigingen kunnen dan mogelijk voorgoed de kast in.
Werkstraf
Betrokkene is lichamelijk niet in staat een werkstraf uit te voeren. Het liefst zou hij als straf liefdadigheidswerk verrichten voor sociale minderheden.
Leerstraf
Een leerstraf is niet geïndiceerd.
Geldboete/schadevergoeding
Een geldboete behoort tot de mogelijkheden. Een schadevergoeding is in de beleving van betrokkene al verstrekt, maar met de hoop op herstel van de relatie met zijn familie is betrokkene bereid om hier nog eens aan mee te werken.
Verplicht reclasseringscontact
Rapporteur ziet om verschillende redenen geen mogelijkheden voor de invulling van een toezicht. Allereerst omdat betrokkene het grootste deel van de verdenkingen ontkent, maar ook omdat voor het feit dat betrokkene wel toegeeft al behandeling heeft plaatsgevonden;
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport, gedateerd 12 februari 2007, opgemaakt door A.J. de Boer, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, inhoudende onder meer:
Betreffende betrokkene’s gezondheid hebben wij contact gehad met dr. [v.A], betrokkene’s huisarts. De inschatting van dr. [v.A.] is dat betrokkene een zeer grote kans heeft op een fataal infarct, mocht hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgen. Gezien de heldere uitspraak van betrokkene’s huisarts is betrokkene detentie-ongeschikt. Wij hebben de werkstrafunit uitgebreid geconsulteerd over betrokkene en zijn lichamelijke beperkingen om een inschatting te kunnen maken of er een passende plek zou zijn te vinden indien hij in aanmerking zou komen voor een werkstraf. De inschatting is dat dit wel mogelijk is, maar een lange tijd zal vergen. Het advies om geen leerstraf of reclasseringstoezicht op te leggen blijft bestaan.
De reclassering adviseert de rechtbank om betrokkene, mocht het onderhavige bewezen worden geacht, een werkstraf op te leggen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet te overwegen;
- het psychologisch rapport gedateerd 6 september 2006, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch psycholoog, houdt onder meer het volgende in:
Op het (test-)psychologisch persoonlijkheidsonderzoek komt onderzochte over als een gespannen, precieze, wat op zichzelf zijnde, doch verder voldoende egosterke, stabiele man met goede zelfinzichtelijke en zelfkritische vermogens. Hij is het type man van “recht-door~zee”, hardwerkend, dominant en koersvast, ook wat hard qua gevoel, hoewel dat laatste door de jaren heen, zoals we zo vaak zien bij de ouder wordende mens, duidelijk milder is geworden. Onderzochte heeft altijd de zaken onder zijn controle weten te brengen en te houden, hij heeft gehandeld met over- en inzicht en bedrijfsmatig gekoerst vanuit het adagium “mijn wil is wet”, doch de laatste jaren ervaart onderzochte verlies van controle, zowel qua lichamelijke conditie als ook qua situatie waarin hij zich nu bevindt.
De persoonlijkheid en persoonlijkheidsstructuur van onderzochte, zoals deze zich nu anno 2006 ontvouwen, geven geen aanwijzingen om een persoonlijkheidsproblematiek dan wel een persoonlijkheidsstoornis te vermoeden.
Over de persoonlijkheid en persoonlijkheidsstructuur van onderzochte ten tijde van de hem thans ten laste gelegde zaken ( periode 1985-1995) valt moeilijk iets te zeggen. Stabiele trekken als dominantie, overtuigingskracht, het wat harde gevoel (verminderde empathie) en waarschijnlijk wat narcistische kenmerken kunnen nog wel afgeleid worden.
Er zijn op basis van het huidige psychologische onderzoek geen harde argumenten om bij onderzochte in de periode 1985-1995 een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens vast te kunnen stellen.
Opgemerkt wordt dat in het door onderzochte bekende specifieke geval (ontucht [slachtoffer], 1995) de verminderde gevoelens van eigenwaarde door zijn impotentie, het seksueel vermijdingsgedrag naar zijn echtgenote en de diep verborgen behoeften aan intimiteit waarschijnlijk een rol hebben gespeeld.
Zeker als de overige hem ten laste gelegde feiten bewezen geacht worden, komt het aspect van opportunisme en het gebruik maken van de gelegenheid om de hoek kijken.
Aangenomen kan worden dat onderzochte in voldoende mate op basis van de vrije wil zijn gedragskeuzes heeft kunnen bepalen.
Recidive ligt niet in de rede. Niet alleen kan onderzochte zijn gedragskeuzes in volle wilsvrijheid bepalen, ook zijn familieomstandigheden zijn drastisch gewijzigd, waardoor het ook niet in de lijn van de verwachtingen ligt dat onderzochte zich zal “vergrijpen” aan kinderen binnen de familiesfeer. Voor seksuele delictvorming buiten de familiesfeer bestaat in het geheel geen evidentie.
Bij onderzochte zijn, op basis van de indrukken vanuit het huidige psychologische onderzoek en meegewogen het hiervoor aangegeven, alsmede de levensfase in casu de gezondheidstoestand van onderzochte, geen reële ankerpunten voor toepassing van een specifieke bejegening en/of behandeling.
Met de conclusie van dit psychologisch rapport kan de rechtbank zich verenigen, met uitzondering van de fysieke beschrijving (impotentie) van verdachte.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van geruime duur op haar plaats is. De rechtbank heeft hierbij in beginsel gedacht aan een onvoorwaardelijk strafdeel van tenminste 8 maanden.
De rechtbank houdt echter rekening met het blanco strafblad van verdachte, de omstandigheid dat de feiten geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden, de leeftijd van verdachte en zijn conditie thans, zoals duidelijk geworden ter terechtzitting.
De rechtbank vindt in het voorgaande aanleiding om het onvoorwaardelijke strafdeel te verminderen en in plaats van een gedeelte hiervan een langere voorwaardelijke vrijheidsstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
De rechtbank overweegt bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidstraf het volgende.
Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat verdachtes conditie niet optimaal is.
Namens de verdediging is aangevoerd dat er een duidelijk signaal is, onder andere van verdachtes huisarts, dat verdachte, gezien zijn medische problemen, detentieongeschikt zou zijn. Niet gebleken is echter, uit onafhankelijk medisch onderzoek, dat verdachte ook daadwerkelijk detentieongeschikt is.
De rechtbank vindt, in het door de verdediging aangevoerde, onvoldoende aanknopingspunten om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zeker nu ook de psycholoog Zuidhof in zijn rapport memoreert dat vanuit het huidige psychologische onderzoek, alsmede de levensfase in casu de gezondheidstoestand van onderzochte, geen reële ankerpunten voor toepassing van een specifieke bejegening en/of behandeling zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent tenslotte dat het de rechtbank ambtshalve bekend is, dat een gevorderde leeftijd, noch een slechte conditie de tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel in de weg behoeven te staan.
De rechtbank overweegt bij de bepaling van de duur en de vorm van de werkstraf het volgende.
Zoals hiervoor overwogen, is ter terechtzitting is duidelijk geworden dat verdachtes conditie niet optimaal is. De verdediging heeft de rechtbank verzocht in geval van veroordeling een werkstraf op te leggen. Uit de rapportage van A.J. de Boer van Reclassering Nederland blijkt, dat de uitvoering van een werkstraf mogelijk is, maar een lange tijd zal vergen.
Dit alles geeft de rechtbank aanleiding een werkstraf op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres en woonplaats slachtoffer 2], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 7.640,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht en een bedrag van
€ 90,00 voor de eigen bijdrage rechtshulp. Ter terechtzitting heeft mr. G.A.M. van Dijk namens de benadeelde partij de vordering gewijzigd en deze gewijzigde vordering als volgt toegelicht:
Mijn cliënte vordert thans een bedrag van € 7.500,00 als immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 204,00 als materiële schadevergoeding. De materiële schade bestaat uit reiskosten in verband met bezoek aan de advocaat en extra telefoonkosten. Ik vraag deze schadevergoeding als voorschot, hoewel de schade, gezien de lange voorgeschiedenis, goed zichtbaar is. Door het tijdsverloop is te zien welke verwoestende invloed de feiten op het leven van mijn cliënte hebben. Mijn cliënte heeft al in een vroeg stadium de schade beperkt door in therapie te gaan. De therapie en de daarmee samenhangende begeleiding laten zien hoe moeizaam mijn cliënte in het leven staat.
Het bedrag van fl. 5.000,00 dat verdachte jaren geleden aan de moeder van cliënte heeft overgemaakt, is naar mijn mening betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] en staat los van de schade die mijn cliënte lijdt.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op een bedrag van € 2.704,00,van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 5 en 6 bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag dat door de rechtbank thans in billijkheid wordt begroot op € 2.704,00 (€ 2.500,00 immateriële schade en € 204,00 materiële schade) kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 5 en 6 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 244, 245 (oud), 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.704,00 (tweeduizendzevenhonderdvier euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 90,00.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 2.704,00 (tweeduizendzevenhonderdvier euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. M.E.J. van Lieshout-Segers en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2007.