4.3 Daarmee komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen. Met Eiser is de rechtbank van oordeel dat de scherpe en op de man gerichte kwalificaties "niet integer" "onbetrouwbaar" en "onacceptabel solitair" onvoldoende aansluiten bij de bevindingen van het rapport. Wat betreft het laatste reeds omdat Eiser niet alleen heeft gehandeld, maar namens het college van burgemeester en wethouders als geheel. Wat betreft de kwalificaties over integriteit en betrouwbaarheid omdat deze niet gedragen worden door de aan de motivering ten grondslag gelegde feiten. Gelet echter op de onderbouwing van de Commissie in de context van haar volledige rapport, wat daar verder ook van zij, kan niet gezegd worden dat de Commissie op lichtvaardige wijze beschuldigingen aan het adres van Eiser heeft geuit.
Wel had de Commissie naar het oordeel van de rechtbank op deze drie onderdelen andere bewoordingen moeten bezigen, temeer nu deze beschuldigingen voor een bestuurder harder aankomen dan voor een willekeurig ander persoon. De Commissie heeft te weinig blijk gegegeven van inzicht in die verhoudingen.
Daarmee staat echter nog niet vast dat door het doen van voornoemde uitlatingen er onrechtmatig jegens Eiser is gehandeld. Immers, negatieve uitlatingen die Eiser kunnen schaden zijn niet reeds daardoor onechtmatig jegens hem.
Daarvoor is vereist dat door het doen van deze uitlatingen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze zijn overschreden. Deze vrijheid vindt onder andere bescherming in artikel 10 EVRM, op welk artikel en de daarop gebaseerde jurisprudentie de Commissie zich beroept.
Uit die jurisprudentie valt af te leiden dat bij de belangenafweging aan de vrijheid van meningsuiting zeer veel gewicht wordt toegekend. De vrijheid van meningsuiting strekt zich ook uit tot uitlatingen die kwetsend zijn, zoals de in het geding zijnde uitlatingen van de Commissie. In het onderhavige geval komt daar nog bij dat een open discussie over bestuurlijke aangelegenheden zwaar weegt en van een publieke figuur als een burgemeester verwacht mag worden dat hij zich meer kritiek laat welgevallen dan een niet publiek figuur.
Voorts is het van algemeen belang dat daartoe aangestelde onderzoekers de vrijheid hebben om kritisch te rapporteren. Niet is gesteld of gebleken dat de Commissie haar taak niet naar eer en geweten heeft uitgevoerd. Een en ander leidt tot de conclusie dat de voornoemde kwalificaties in het rapport betreurenswaardig zijn, maar niet onrechtmatig in die zin dat de Commissie aansprakelijk is voor de mogelijk negatieve gevolgen ervan voor Eiser.
De rechtbank komt derhalve niet toe aan de vraag of de uitlatingen van de Commissie kunnen worden toegerekend aan de Gemeente.