Sector civiel recht
HP/PHL
zaak- en rolnummer: 57366/HA ZA 02-52
datum: 18 juli 2007
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
EISERES IN DE HOOFDZAAK,
wonende te [],
EISERES in de hoofdzaak bij dagvaarding van 21 december 2001;
VERWEERSTER in het incident,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. J.I. van der Winden te Amsterdam,
1. de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
GEDAAGDE in de hoofdzaak,
EISERES in het incident,
procureur mr. P. van Lingen,
advocaat aanvankelijk mr. W.J. Hengeveldt te Rotterdam,
thans mr. K.C.A. Schweers te Rotterdam
2. de naamloze vennootschap PROTEQ SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
GEDAAGDE in de hoofdzaak,
procureur mr. H.B. de Regt
advocaat mr. R. Ph. Elzas te Arnhem
Partijen zullen verder worden genoemd "Eiseres in de hoofdzaak" respectievelijk "Aegon" en "Proteq".
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder zich thans ook bevindt een afschrift van het door deze rechtbank tussen partijen op 12 juli 2006 in de hoofdzaak uitgesproken tussenvonnis.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Voor het verloop van het geding tot 12 juli 2006 verwijst de rechtbank naar en neemt zij over hetgeen is overwogen in het op genoemde datum tussen partijen gewezen en uitgesproken tussenvonnis. Bij voormeld vonnis werd een deskundigenbericht gelast.
De deskundige heeft zijn schriftelijk rapport met bijlagen op 14 december 2006 ter griffie gedeponeerd, waarna de zaak naar de rol werd verwezen.
Eiseres in de hoofdzaak heeft vervolgens gediend van een conclusie na deskundigenbericht, waarna Proteq en Aegon ieder hebben gediend van een antwoordconclusie na deskundigenbericht.
Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
2Bij bovengenoemd vonnis is een deskundige benoemd ter beantwoording van - onder meer - de vraag (1) of Eiseres in de hoofdzaak, gegeven de medische beperkingen als gevolg van de ongevallen van 10 juni 1997 respectievelijk 10 maart 1999 die zijn verwerkt in de door prof. Koetsier opgestelde beperkingenformulieren, in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid en zo ja, welke werkzaamheden dan in aanmerking komen en welk loon daarmee gemiddeld verdiend kan worden. Voorts werd de deskundige de vraag voorgelegd of er door de medische beperkingen als gevolg van beide ongevallen sprake is (2) van verlies van vermogen om huishoudelijk werk te verrichten alsmede (3) van verlies van het vermogen tot zelfwerkzaamheid.
De deskundige - J.P.H.M. Verhoeven, als registerarbeidsdeskundige verbonden aan Arbeidsdeskundig Bureau Radar B.V. te Prinsenbeek (hierna ook te noemen: de arbeidsdeskundige) - komt in zijn schriftelijk rapport van 25 oktober 2006 tot het antwoord dat:
-- Eiseres in de hoofdzaak ongeschikt moet worden geacht voor haar eigen werk als receptioniste/telefoniste, vanwege met name de cognitieve klachten zoals weergegeven in het beperkingenformulier van prof. Koetsier. Deze ongeschiktheid geldt zowel voor de periode vanaf 10 juni 1997 (de datum van het eerste ongeval) tot aan 10 maart 1999 (de datum van het tweede ongeval) als voor de periode na 10 maart 1999, omdat de gevolgen van het tweede ongeval op het al dan niet geschikt zijn voor de functie receptioniste/telefoniste feitelijk dezelfde zijn als de gevolgen van het eerste ongeval;
-- Eiseres in de hoofdzaak voor de periode vanaf 10 juni 1997 tot 10 maart 1999 geschikt moet worden geacht voor loonvormende arbeid op de vrije arbeidsmarkt. Eiseres in de hoofdzaak is geschikt om onder andere de volgende functies uit te voeren:
a) bode in een stadhuis of stadskantoor;
b) administratief medewerkster;
c) enquêtrice, telefonisch of bij mensen thuis;
d) fotolaborante;
e) archiefmedewerkster.
Deze functies zijn volledig passend voor Eiseres in de hoofdzaak: zowel op fysiek alsook op cognitief gebeid overschrijden zij niet haar belastbaarheid.
Eiseres in de hoofdzaak heeft na het ongeval van 10 maart 1999 dezelfde arbeidsmogelijkheden als na het ongeval van 10 juni 1997. De geduide functies - weergegeven voor de periode juni 1997 tot maart 1999 - zijn ook te duiden voor de periode na maart 1999.Voorts merkt de arbeidsdeskundige nog op dat Eiseres in de hoofdzaak eveneens geschikt is voor bovengenoemde functies indien rekening wordt gehouden met al haar beperkingen, zoals met de pre-existente als met de beperkingen als gevolg van beide ongevallen;
-- Eiseres in de hoofdzaak zonder ongevallen 36,7 uur per week aan huishoudelijke arbeid had besteed, waarvan als gevolg van de beide ongevallen 2,3 uur per week niet kan worden verricht. Voor deze uren heeft Eiseres in de hoofdzaak hulp nodig van derden. Bij deze beoordeling is geen rekening gehouden met mantelzorg of een herverdeling van taken binnen het gezin. Door middel van aanpassingen of voorzieningen kan de behoefte aan externe hulp in zeer geringe mate beperkt worden;
-- Eiseres in de hoofdzaak niet tot minder zelfwerkzaamheid in staat is als gevolg van de medische beperkingen die zij heeft opgelopen door de ongevallen van 10 juni 1997 respectievelijk 10 maart 1999. Eiseres in de hoofdzaak is niet beperkt voor het verrichten van taken in het onderhoud van de tuin en evenmin voor het verrichten van onderhoudstaken in en rond het huis.
Bij de bespreking van het in rechtsoverweging 2.2 verkort weergegeven rapport van de arbeidsdeskundige stelt Eiseres in de hoofdzaak in haar conclusie na deskundigenbericht voorop dat zij meer beperkingen ervaart dan in het beperkingenpatroon van prof. Koetsier zijn opgenomen. Eiseres in de hoofdzaak kan zich vinden in de conclusie van de arbeidsdeskundige dat zij op grond van haar beperkingen ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden als receptioniste/ telefoniste bij Jean Louis David, maar zij is het volledig oneens met de conclusie uit het rapport dat Eiseres in de hoofdzaak na het eerste ongeval en in gelijke zin na het tweede ongeval geschikt zou zijn om een vijftal loonvormende functies te vervullen. De conclusie van de arbeidsdeskundige is op dit punt niet van een motivering voorzien en ontbeert overigens elke realiteit. Volgens Eiseres in de hoofdzaak heeft de arbeidsdeskundige niet meer gedaan dan een aantal nogal willekeurige functiebetitelingen opsommen: de functies komen uit een tijdschrift of krant en bovendien ontbreken belastingsprofielen van de functies, zodat niet valt na te gaan in hoeverre deze functies overeenstemmen met de door prof. Koetsier opgegeven medische beperkingen. Ook de door de arbeidsdeskundige genoemde salarissen van de vijf functies zijn niet goed onderbouwd en daarom niet verifieerbaar voor partijen. Om deze redenen dienen de conclusies van de arbeidsdeskundige ongegrond verklaard te worden en buiten beschouwing gelaten te worden. Eiseres in de hoofdzaak wijst er in dit verband nog op dat zij het vreemd vindt dat de arbeidsdeskundige haar geschikt acht voor de door hem genoemde vijf functies vanaf 10 juni 1997, terwijl haar vanaf 23 september 1998 tot 6 februari 2004 een volledige WAO uitkering - derhalve op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 %. - toegekend werd. Toen laatstgenoemde uitkering beëindigd werd, heeft Eiseres in de hoofdzaak nog enige tijd een WW-uitkering genoten. Haar sollicitatiepogingen - in het kader van de sollicitatieplicht van de WW - hebben niet geleid tot het verkrijgen van een betaalde baan. Nu Eiseres in de hoofdzaak sinds de uitval bij kapsalon Louis David nergens meer aan de slag is gekomen, dienen Aegon en Proteq het verlies aan verdienvermogen volledig te compenseren, omdat het niet aan Eiseres in de hoofdzaak toe te schrijven valt dat zij geen passende arbeid na het ongeval verkregen heeft. Eiseres in de hoofdzaak is van mening dat zij inderdaad 2,3 uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft, maar zij is het niet eens met de conclusie van de arbeidsdeskundige dat er geen verlies aan vermogen tot zelfwerkzaamheid is.
Proteq heeft de vorderingen betwist en het volgende doen aanvoeren:
Terecht is de arbeidsdeskundige in zijn rapportage en beoordeling uitgegaan van de medische beperkingen zoals die zijn verwerkt in de beperkingenprofielen van prof. Koetsier. De stelling van Eiseres in de hoofdzaak, inhoudende dat zij meer beperkingen zou ervaren dan prof. Koetsier heeft vastgesteld, dient in het kader van de arbeidskundige rapportage buiten beschouwing te blijven. Volgens Proteq heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapportage vastgesteld dat er - uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen - voor Eiseres in de hoofdzaak voldoende mogelijkheden bestaan om fulltime arbeid te verrichten op de vrije arbeidsmarkt en wel in een vijftal mogelijke functies. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van enig verlies aan arbeidsvermogen, omdat Eiseres in de hoofdzaak in de periode na de ongevallen in staat moet worden geacht een zelfde salaris te verdienen als in de periode voor de ongevallen. De arbeidsdeskundige heeft deze conclusie voldoende gemotiveerd en daarom valt dan ook niet in te zien dat, zoals Eiseres in de hoofdzaak stelt, zijn conclusie niet als uitgangspunt zouden kunnen dienen bij een verdere beoordeling. Dat Eiseres in de hoofdzaak in de periode van september 1998 tot februari 2004 een WAO-uitkering werd toegekend, is onvoldoende voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid: het door de uitvoeringsinstelling gehanteerde criterium "gangbare arbeid" is immers minder vergaand dan de plicht om de schade te beperken in het civiele recht.
Wat betreft de huishoudelijke arbeid merkt Proteq nog op dat de arbeidsdeskundige niet duidelijk maakt welke factoren ertoe leiden dat in het huishouden van Eiseres in de hoofdzaak kennelijk zoveel huishoudelijke arbeid nodig is. Wat betreft de zelfwerkzaamheid onderschrijft Proteq de conclusie van de arbeidsdeskundige dat van enige uitval met betrekking tot het tuinonderhoud en de verdere zelfwerkzaamheid geen sprake is.
3.3 Aegon heeft de vorderingen bestreden en het volgende doen aanvoeren.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage aangegeven dat hij Eiseres in de hoofdzaak ongeschikt acht voor haar eigen werk als receptioniste/ telefoniste, met name vanwege de cognitieve klachten op het beperkingenformulier. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aangegeven dat hij Eiseres in de hoofdzaak in de periode van 10 juni 1997 tot 10 maart 1999 wel geschikt acht voor (andere) loonvormende arbeid en dat voor de periode na het tweede ongeval dezelfde arbeidsmogelijkheden bij Eiseres in de hoofdzaak bestaan als in de periode na het eerste ongeval. Aegon betoogt dat de bezwaren van Eiseres in de hoofdzaak tegen de conclusies van de arbeidsdeskundige niet steekhoudend zijn, omdat de arbeidsdeskundige beschikt over 16 jaar ervaring en uit dien hoofde bekend is met de verschillende functie-eisen en de belastingsprofielen van de door hem geduide functies. De arbeidsdeskundige is volgens Aegon reeds uitvoerig ingegaan op de bezwaren van Eiseres in de hoofdzaak, in welk kader kan worden verwezen naar pagina 20 en 21 van zijn rapport. De arbeidsdeskundige is voorts tot de conclusie gekomen dat Eiseres in de hoofdzaak per week een behoefte heeft aan huishoudelijke hulp van 2,3 uur en dat bij Eiseres in de hoofdzaak geen sprake is van verlies aan zelfwerkzaamheid. Wat betreft de door Eiseres in de hoofdzaak als gevolg van de respectieve ongevallen geleden schade komt Aegon tot conclusie dat op grond van het rapport van de arbeidsdeskundige de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen en de schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid op nihil gesteld dienen te worden. Het totaal aan schade in verband met huishoudelijke hulp dient vastgesteld te worden op euro 20.602,00 (2,3 uur maal 48 weken maal euro 8,00 is afgerond euro 885,- per jaar; dit is over de periode 1999 tot en met 2006 euro 7.080,00 en over de periode 2007 tot en met 2028 gekapitaliseerd euro 13.522,00 = totaal euro 20.602,00). Hierbij komt nog de post immateriële schade ad euro 6.120,03, zodat de totale schade vastgesteld dient te worden op een bedrag van euro 26.722,03. Daar Eiseres in de hoofdzaak al een voorschot heeft ontvangen van euro 40.840,22, heeft zij niets meer van Aegon te vorderen en dienen haar vorderingen integraal te worden afgewezen.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
De inhoud van het rapport van de arbeidsdeskundige d.d. 25 oktober 2006 is hiervoor in rechtsoverweging 2.2 verkort weergegeven. De conclusie van de rapportage houdt onder meer in, dat Eiseres in de hoofdzaak ongeschikt geacht moet worden voor het verrichten van haar oude werk als receptioniste/telefoniste, maar dat zij in staat moet worden geacht vanaf 10 juni 1997 (de datum van het eerste ongeval) tot aan 10 maart 1999 (de datum van het tweede ongeval) loonvormende arbeid op de vrije arbeidsmarkt - in een vijftal nader genoemde functies - te verrichten. Ook vanaf 10 maart 1999 is Eiseres in de hoofdzaak geschikt te achten voor het verrichten van deze functies. Eiseres in de hoofdzaak heeft zich - zoals hiervoor weergegeven - op het standpunt gesteld, dat het laatste deel van de conclusie van de arbeidsdeskundige, inhoudende dat zij vanaf 10 juni 1997 geschikt moet worden geacht voor loonvormende arbeid, niet is voorzien van een motivering en voorts elke realiteit ontbeert. Eiseres in de hoofdzaak heeft daarnaast aangevoerd dat, nu de belastingsprofielen van de functies ontbreken, niet duidelijk is in hoeverre deze functies overeenstemmen met de door prof. Koetsier opgegeven medische beperkingen.
Aegon heeft terecht betoogd dat evengenoemde bezwaren van Eiseres in de hoofdzaak reeds tegen de conceptrapportage van de arbeidsdeskundige zijn ingebracht en dat de arbeidsdeskundige deze bezwaren en zijn reactie daarop in het rapport heeft verwerkt. In het rapport (pagina 20 ) is omtrent deze bezwaren van Eiseres in de hoofdzaak het volgende vermeld:
" De door mij geduide functies zijn passend voor betrokkene. Dat is ook als zodanig door mij aangegeven in mijn conceptrapport als ook in dit rapport. Mevrouw Van der Winden maakt per functie een aantal opmerkingen, op grond waarvan zij van mening is dat genoemde functie niet geschikt is voor haar cliënte.
Ik ga op deze reactie niet in op elk door mevrouw Van der Winden genoemd bezwaar en verwijs u naar de door professor Koetsier opgetelde beperkingenformulieren. De beperkingen van betrokkene, zoals door Koetsier vastgesteld, zijn dermate gering dat elk door mevrouw Van der Winden genoemd bezwaar, geen reden is om te veronderstellen dat genoemde (fysiek en cognitief lichte) functies voor betrokkene ongeschikt zijn. De fysieke beperkingen van betrokkene zijn immers relatief gering en ook voor wat betreft de cognitieve beperkingen is dit aan de orde. Koetsier noteert namelijk dat betrokkene licht beperkt is ten aanzien van een aantal door hem genoemde aspecten/ werkomstandigheden/ voorwaarden. Al met al blijf ik van mening dat genoemde functies voor betrokkene volledig geschikt zijn en derhalve terecht zijn geduid".De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op deze hiervoor weergegeven passage uit het rapport, niet gezegd kan worden dat de conclusie van de arbeidsdeskundige dat Eiseres in de hoofdzaak vanaf 10 juni 1997 geschikt moet worden geacht voor loonvormende arbeid, niet is voorzien van een motivering en voorts elke realiteit ontbeert. De belasting van de geduide functies is in fysiek en cognitief opzicht gering, dat wil zeggen dat er in die beide opzichten geen zware eisen aan de vervulling van die functies worden gesteld. Nu op grond van de rapportage van prof. Koetsier vaststaat dat de fysieke en cognitieve beperkingen van Eiseres in de hoofdzaak relatief gering of licht zijn, dient ervan uitgegaan te worden dat de arbeidsdeskundige terecht heeft geconcludeerd dat de in het rapport genoemde functies voor Eiseres in de hoofdzaak geschikt zijn. De rechtbank deelt het standpunt van Aegon voor zover inhoudende dat een arbeidsdeskundige die reeds 16 jaar ervaring heeft in dit beroep uit dien hoofde bekend mag worden verondersteld met verschillende functie-eisen alsmede met het soort belasting dat bepaalde functies met zich brengen. Om dezelfde redenen waarom de arbeidsdeskundige - gelet op de geringe beperkingen van Eiseres in de hoofdzaak en het weinig fysiek en cognitief belastende karakter van de functies - geen noodzaak heeft gezien om per functie op de bezwaren van Eiseres in de hoofdzaak in te gaan, ziet de rechtbank daartoe evenmin aanleiding. Het bezwaar van Eiseres in de hoofdzaak dat geen waarde kan worden toegekend aan de salarisindicatie die de arbeidsdeskundige voor de respectieve functies heeft gegeven, treft geen doel. Het enkele feit dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport niet aangeeft aan welke bron de salarisgegevens zijn ontleend, brengt nog niet mee dat de door hem genoemde indicaties van onwaarde zijn.
4.3 Uit het vorenstaande volgt dat ervan uitgegaan dient te worden dat Eiseres in de hoofdzaak vanaf 10 juni 1997 tot 10 maart 1999 geschikt was voor loonvormende arbeid op de vrije arbeidsmarkt in een vijftal in het rapport van de arbeidsdeskundige genoemde functies, die fysiek en cognitief weinig belastend zijn. Ook voor de periode na 10 maart 1999 is Eiseres in de hoofdzaak geschikt te achten voor het verrichten van deze functies. Nu het gemiddelde salaris in deze functies uitstijgt boven het voorheen door eiseres in de hoofdzaak verdiende inkomen bij kapsalon Jean Louis David (zie het als productie 8 bij conclusie van eis overgelegde rapport van het Nederlands Rekencentrum Letselschade), heeft Aegon terecht aangevoerd dat op grond van het rapport van de arbeidsdeskundige de post verlies aan verdienvermogen op nihil dient te worden gesteld. Hieraan doet niet af, dat in het kader van de sociale verzekeringswetgeving de uitkerende instantie eerst per 6 februari 2004 tot afschatting heeft besloten. Immers, daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat de medische beperkingen van Eiseres in de hoofdzaak per die datum substantieel afweken van de jaren daarvoor, heeft te gelden dat de beoordelingscriteria nu eenmaal niet identiek zijn. De rechtbank tekent daarbij aan, dat Eiseres in de hoofdzaak zich wel met recht op het standpunt heeft gesteld, dat zij door de ongevallen haar werk bij kapsalon Jean Louis David heeft verloren en dat zij feitelijk tot op heden geen ander betaald werk heeft verkregen. Haar werd vanaf 23 september 1998 tot 6 februari 2004 een WAO-uitkering toegekend, gevolgd door een WW-uitkering tot juni 2006. Het gegeven, dat Eiseres in de hoofdzaak eerst door de beslissing van de uitkeringsinstantie - nu gevolgd door het rapport van de arbeidsdeskundige - bekend is geworden met haar geschiktheid tot het verrichten van passende loonvormende arbeid, kan niet worden toegerekend aan Aegon en Proteq. In zoverre staat een negatief effect op de kansen van Eiseres in de hoofdzaak op de arbeidsmarkt - door langdurige uitval - niet in causaal verband met de ongevallen. Voor zover Eiseres in de hoofdzaak met haar betoog een beroep doet op toegenomen kwetsbaarheid in economische zin, volgt de rechtbank haar in dat standpunt. Op die grond kan Eiseres in de hoofdzaak derhalve met recht aanspraak maken op schadevergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen aan Eiseres in de hoofdzaak ter overbrugging van een periode waarin zij haar werk bij kapsalon Jean Louis David verloren had en activiteiten op de arbeidsmarkt had kunnen ontwikkelen om opnieuw passende arbeid te kunnen verwerven. Het voorgaande kan echter niet leiden tot een gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde. Hieronder zal blijken, dat de rechtbank de overige schadeposten begroot op een bedrag van euro 28.144,08. Eiseres in de hoofdzaak heeft reeds een bedrag van euro 40.840,22 aan voorschot ontvangen. De rechtbank begroot de geleden inkomensschade ook ingeval van een langer durende periode van sollicitatie-activiteiten – gelet op het voorheen genoten inkomen enerzijds en de loondervingsuitkeringen anderzijds - niet op een groter bedrag dan het verschil tussen de door Eiseres in de hoofdzaak ontvangen voorschotten en de overige schadeposten.
4.4 Uit het rapport van de arbeidsdeskundige volgt dat Eiseres in de hoofdzaak zonder ongevallen 36,7 uur per week aan huishoudelijke arbeid had besteed en dat daarvan als gevolg van de beide ongevallen 2,3 uur per week uitvalt.
Proteq heeft aangevoerd dat uit de rapportage niet duidelijk blijkt waarom er in het huishouden van Eiseres in de hoofdzaak zoveel huishoudelijke arbeid moet worden verricht. De rechtbank wijst er op, dat in de aangeleverde GITHA uitdraai - die als bijlage bij het rapport van de arbeidsdeskundige is gevoegd - een specificatie van de zorguren wordt gegeven, zodat dit betoog feitelijke grondslag mist. Aegon heeft naar het oordeel van de rechtbank in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht de schadepost huishoudelijk hulp op de juiste wijze berekend. In het door Eiseres in de hoofdzaak als productie 8 bij conclusie van eis overgelegde rapport van het Nederlands Rekencentrum Letselschade wordt in de post huishoudelijke hulp uitgegaan van 3 uur per week op basis 48 weken per jaar tegen een tarief van f 17,50 per uur. Aegon gaat in haar berekening - overeenkomstig het rapport van de arbeidsdeskundige - uit van 2,3 uur per week, eveneens op basis van 48 weken per jaar en wel tegen eenzelfde tarief van euro 8,00 per uur. Aegon gaat er overeenkomstig het rapport van de arbeidsdeskundige vanuit dat Eiseres in de hoofdzaak huishoudelijke hulp heeft sedert 1999 (zie pagina 11 van het rapport: "sinds 1999 of 2000, betrokkene kon niet precies aangeven sinds wanneer") en hanteert voorts het uitgangspunt dat deze schade dient te worden vergoed tot het 65e levensjaar.
Aegon berekent de schade wegens kosten huishoudelijke hulp vervolgens op:
Reeds geleden schade over de periode 1999 tot en met 2006
8 x euro 885,00 =euro 7.080,00
gekapitaliseerd 2007 tot en met 2028 =euro 13.522,00
-------------------------------------------
euro 20.602,00
De rechtbank verenigt zich met deze berekening, zodat de schadepost huishoudelijke hulp dient te worden vastgesteld op een bedrag van euro 20.602,00.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat er bij Eiseres in de hoofdzaak geen sprake is van verlies aan zelfwerkzaamheid.
Aegon heeft dan ook terecht aangevoerd dat deze schadepost dient te worden gesteld op nihil.
Eiseres in de hoofdzaak heeft de immateriële schade begroot op een bedrag van
f 50.000,-- (euro 22.689,01). In de dagvaarding sub 17 heeft Eiseres in de hoofdzaak deze schade aldus toegelicht dat zij psychisch gebukt gaat onder het feit dat zij geen betaalde arbeid meer buitenshuis kan verrichten waardoor zij zich maatschappelijk minder nuttig voelt en dat zij ernstig in als haar privé-activiteiten wordt belemmerd doordat zij doorlopend last heeft van de lichamelijke gevolgen van de ongevallen. De rechtbank is van oordeel dat, nu uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt dat Eiseres in de hoofdzaak zowel na 10 juni 1997 (datum eerste ongeval) als na 10 maart 1999 (datum tweede ongeval) geschikt moet worden geacht loonvormende arbeid op de vrije arbeidsmarkt te verrichten, de feitelijke grondslag ontbreekt om bij het vaststellen van de hoogte van het smartengeld rekening te kunnen houden met het psychische leed dat Eiseres in de hoofdzaak ervaart door het gegeven dat zij als gevolg van de beide ongevallen buitenshuis geen arbeid meer zou kunnen verrichten. Nu voorts de fysieke en cognitieve beperkingen als gevolg van de beide ongevallen relatief gering zijn (zie onder meer beperkingenformulieren van prof. Koetsier en de rapportage arbeidsdeskundige pagina 20), ondanks het gegeven dat Eiseres in de hoofdzaak tot op heden een groot aantal klachten en beperkingen ervaart welke haar belemmeren in het dagelijks leven (rapportage arbeidsdeskundige pagina 6/7), is de rechtbank van oordeel dat de door Eiseres in de hoofdzaak geleden en te lijden immateriële schade het door Aegon erkende bedrag aan smartengeld, zijnde euro 6.120,03, niet te boven gaat.
4.7 Bij conclusie van repliek heeft Eiseres in de hoofdzaak haar eis vermeerderd met een bedrag van euro 1.422,05. Zij heeft hiertoe, door bescheiden onderbouwd, gesteld dat aanvullende rapportage bij het Nederlands Rekencentrum Letselschade ingewonnen is. De eerdere rapportage maakte onderdeel uit van de reeds door Eiseres in de hoofdzaak ontvangen vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De nota voor de aanvullende rapportage komt nog voor vergoeding in aanmerking. Aegon en Proteq hebben zich niet verzet tegen de vermeerdering van eis, zodat de rechtbank recht zal doen op deze vermeerderde eis. Aegon heeft aangevoerd, dat de gemaakte kosten dienen te worden aangemerkt als proceskosten, zijnde tijdens de procedure gemaakte kosten. Daarnaast heeft Aegon betwist dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, aangezien de aanvullende rapportage het gevolg is geweest van een aantal door Aegon gestelde vragen welke kennelijk niet door Eiseres in de hoofdzaak zelf konden worden beantwoord. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. Immers, niet is gesteld of gebleken dat Eiseres in de hoofdzaak op het terrein van de letselschadeberekening over meer deskundigheid beschikt dan Aegon. Het ligt dan ook voor de hand, dat kritische vragen van Aegon worden doorgeleid naar de partijdeskundige. Dat brengt kosten met zich. Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze kosten niet onder de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Het gaat hier immers om een aanvulling op de rapportage welke diende tot vaststelling van schade in de zin van artikel 6: 96 lid 2 sub b BW. Weliswaar heeft deze aanvullende rapportage niet kunnen leiden tot de vaststelling, dat de geleden schade hetgeen reeds is vergoed te boven gaat, maar de kosten van de rapportage zijn zonder meer te beschouwen als redelijke kosten tot vaststelling van schade welke zijn toe te rekenen aan de voor de ongevallen aansprakelijke persoon (zoals omschreven in het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003, NJ 2005/50).
4.8 Uit het vorenstaande volgt dat de door Eiseres in de hoofdzaak geleden en te lijden schade een bedrag beloopt van euro 28.144,08, te vermeerderen met een post aan inkomstenderving ten bedrage van niet meer dan euro 12.696,14. Nu Aegon en Proteq voorafgaand aan de procedure reeds een bedrag van f 90.000,00 (euro 40.840,22) aan voorschotbetalingen hebben voldaan, dienen de vorderingen van Eiseres in de hoofdzaak aan hoofdsom en wettelijke rente te worden afgewezen.
4.9 Eiseres in de hoofdzaak dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure te worden verwezen. Wat betreft de kosten van de deskundigen is deze hoofdregel naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. In verband met de eerste rapportage van prof. Koetsier is door Eiseres in de hoofdzaak, Proteq en Aegon ieder een voorschot van euro 1.556,67 voldaan. Wegens diens aanvullende rapportage is door Aegon en Proteq ieder een voorschot van euro 400,00 voldaan. Voor het arbeidskundig onderzoek is door de deskundige een bedrag van euro 3.650,99 in rekening gebracht. In verband met dit onderzoek is door Proteq en Aegon ieder per saldo een bedrag van euro 1.825,50 voldaan. Deze deskundigenberichten waren noodzakelijk ter beantwoording van - naast enkele andere vraagpunten - een tweetal kernvragen. De eerste vraag hield in of Eiseres in de hoofdzaak tengevolge van (een van) de ongevallen ongeschikt was geraakt tot het verrichten van haar eigen werk, zoals door Eiseres in de hoofdzaak gesteld en door Aegon en Proteq betwist. Dit geschilpunt is in het voordeel van Eiseres in de hoofdzaak beslist. Zij heeft haar eigen werk inderdaad niet meer kunnen uitoefenen. De tweede vraag zag op de (on)geschiktheid tot het verrichten van andere passende arbeid. Ten aanzien van dit geschilpunt zijn Aegon en Proteq in het gelijk gesteld. De ook na de ongevallen resterende verdiencapaciteit van Eiseres in de hoofdzaak is zodanig, dat een aanzienlijke op inkomensverlies gebaseerde vordering van Eiseres in de hoofdzaak niet kan slagen. Nu partijen over en weer ten aanzien van de geschilpunten welke tot de deskundigenberichten noopten in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de kosten van de deskundigen in die zin tussen partijen compenseren dat die kosten blijven waar ze gevallen zijn. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Deze beslissing zou niet anders uitvallen, indien de hierboven bedoelde vragen zouden worden herleid tot een enkele hamvraag naar resterende verdiencapaciteit. In dat geval zou het immers naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn te achten, dat een slachtoffer van door derden veroorzaakte aanrijdingen gehouden zijn tot volledige vergoeding van de kosten die gelet op de tegengestelde standpunten noodzakelijk waren om de omvang van de schade - in het verlengde van de in bovengenoemd arrest beschreven situatie, want te dezen is sprake van in rechte gemaakte kosten - vast te stellen.
Wijst het door Eiseres in de hoofdzaak gevorderde af.
Verwijst Eiseres in de hoofdzaak in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van Proteq begroot op euro 3.430,00 aan verschotten en euro 4.263,00 aan salaris van de procureur, derhalve in totaal een bedrag van euro 7.693,00.
Verwijst Eiseres in de hoofdzaak in de kosten van het geding, die van het incident daaronder begrepen en tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op euro 3.430,00 aan verschotten en euro 4.715,00 aan salaris van de procureur, derhalve in totaal een bedrag van euro 8.145,00.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.H.B. Littooy en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.