ECLI:NL:RBALK:2007:BB3514

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
213842 CV EXPL 06-1919
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J. van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon bij oversluiten lijfrentepolis

In deze zaak vordert eiser, wonende te Zwaag, een schadevergoeding van € 3.109,80 van gedaagde, zijn assurantietussenpersoon. Eiser stelt dat gedaagde hem niet heeft geïnformeerd over het verschil tussen de afkoopwaarde en de premievrije waarde van zijn lijfrentepolis bij de Nieuwe Hollandse Lloyd, wat heeft geleid tot een schade van € 3.109,80. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in haar zorgplicht tekort is geschoten, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden. Eiser heeft een lijfrenteverzekering afgesloten via gedaagde en heeft in 2004 verzocht om informatie over de premievrije waarde en de prognosewaarde van zijn polis. Gedaagde heeft deze informatie ontvangen, maar heeft eiser niet correct geïnformeerd over de afkoopwaarde. Eiser heeft uiteindelijk een lager bedrag kunnen herbeleggen dan hem was voorgespiegeld. Gedaagde voert aan dat eiser geen schade heeft geleden, omdat hij niet over het bedrag van € 36.003,00 kon beschikken, maar slechts over de afkoopwaarde van € 33.616,00. De kantonrechter concludeert dat gedaagde in haar zorgplicht tekort is geschoten, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden door de gang van zaken. De kantonrechter kent eiser een schadevergoeding van € 500,00 toe voor extra kosten die hij heeft gemaakt, maar compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 mei 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
zaak/rolnr.: 213842 CV EXPL 06-1919
Uitspraakdatum: 21 mei 2007
Vonnis in de zaak van:
[eiser] wonende te Zwaag
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.E. Culbard, werkzaam ten kantore van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam
tegen
de besloten vennootschap [X]
statutair gevestigd te Hoorn, kantoorhoudende te Oosthuizen
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.van Lingen, advocaat te Den Helder.
Het procesverloop
[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 22 mei 2006.
[gedaagde] heeft bij antwoord met producties verweer gevoerd.
Hierna is door [eiser] een conclusie van repliek met producties genomen.
[gedaagde] heeft vervolgens een conclusie van dupliek genomen.
Ingevolge tussenvonnis van 27 november 2006 is door de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 25 april 2007 te 11:00 uur.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Uitgangspunten
- [eiser] heeft met ingang van 1 december 1996 via [gedaagde], een assurantietussenpersoon, een lijfrenteverzekering afgesloten bij de Nieuwe Hollandse Lloyd als aanvulling op zijn pensioen.
- Op 8 december 2004 heeft [gedaagde] per fax ten behoeve van [eiser] aan de Nieuwe Hollandse Lloyd gevraagd om opgave van de premievrije waarde van de polis en de prognosewaarde op de einddatum bij een bruto-rendement van 4%.
- Op 13 december 2004 heeft [gedaagde] namens [eiser] bij brief aan de Nieuwe Hollandse Lloyd om opgave verzocht van de afkoop- en premievrije waarde van de polis omdat [eiser] niet tevreden was met het netto-rendement. Hij wenste de verzekering tegen betere condities onder te brengen.
- Bij brief van 14 december 2004 heeft [gedaagde] van de Nieuwe Hollandse Lloyd opgave ontvangen dat de premievrije waarde van de polis per 1 december 2004 € 36.003,00 bedroeg en de prognosewaarde op de einddatum (met een bruto-rendement van 4%) € 40.915,00.
- Op 16 december 2004 heeft [gedaagde] bij brief aan [eiser] laten weten dat, gelet op deze van de verzekeraar ontvangen opgave, een voortzetting van de premiebetaling dan wel een alternatieve verzekering bij de Nieuwe Hollandse Lloyd, niet zinvol zou zijn. [gedaagde] heeft daarbij gevoegd een offerte van DBV-verzekeringen waarmee op basis van € 36.003,00 ingaande 1 januari 2007 een uitkering zou kunnen worden verkregen van € 673,00 per maand (€ 8.076,00 per jaar).
- Bij brief van 14 december 2004, geadresseerd aan [eiser], heeft de Nieuwe Hollandse Lloyd opgave gedaan dat per 1 december 2004 de afkoopwaarde van de polis € 33.616,00 bedroeg en de premievrije waarde € 36.003,00.
- Op 26 januari 2005 heeft [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een aanvraag verzorgd voor een koopsompolis bij DBV Verzekeringen op basis van een kapitaal van € 36.003,00, afkomstig van de Nieuwe Hollandse Lloyd.
- Na afkoop van de polis bij de Nieuwe Hollandse Lloyd bleek slechts een bedrag vrij te komen van € 33.169,99. Naderhand is dit aangevuld tot € 33.616,00. Dit levert krachtens de bij DBV Verzekeringen gesloten polis ingaande 31 januari 2007 een uitkering op van € 621,17 per maand (€ 7.454,04 per jaar).
Het geschil:
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.109,80, dan wel dit bedrag over te maken naar DBV Verzekeringen, alsmede betaling van de bijkomende kosten, zoals het opmaken van een nieuwe lijfrentepolis, het renteverlies, de koersschommelingen en de fiscale gevolgen ten aanzien van de waardeoverdracht ad € 3.109,80, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[eiser] legt aan zijn vordering de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag.
In december 2004 werd hij benaderd door [gedaagde] teneinde zijn lijfrentepolis over te sluiten bij een andere verzekeraar vanwege zijn fiscale omstandigheden. Vervolgens is hij op advies van [gedaagde] ingegaan op een via [gedaagde] verkregen offerte van DBV Verzekeringen, er van uitgaande dat, zoals hem door [gedaagde] werd opgegeven, daarvoor beschikbaar zou zijn een bedrag van € 36.003,00.
Op 2 februari 2005 vernam hij van de Nieuwe Hollandse Lloyd dat er bij een waardeoverdracht niet de premievrije waarde van een lijfrentepolis wordt ingebracht maar de afkoopwaarde, in zijn geval (uiteindelijk) € 33.616,00, zodat € 2.387,00 minder dan voorzien is ingebracht in de nieuwe lijfrentepolis. Als gevolg van de hem door [gedaagde] gegeven onjuiste voorstelling van zaken stelt [eiser] schade te hebben geleden en zal hij van 2007 tot en met 2012 maandelijks € 51,83 minder ontvangen dan hem tevoren was voorgespiegeld. [eiser] verwijt [gedaagde] in dat verband dat zij als gerenommeerd assurantie- en advieskantoor had moeten onderkennen dat er in beginsel een verschil is tussen de afkoop- en de premievrije waarde van een polis en dat zij zich, ingevolge de op haar rustende zorgplicht, van de juistheid van de door de Nieuwe Hollandse Lloyd verstrekte informatie had moeten vergewissen.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
Volgens [gedaagde] was de gang van zaken aldus dat het initiatief uitging van [eiser] en was gelegen in het wegvallen van zijn mogelijkheid tot lijfrenteaftrek en zijn ontevredenheid over het rendement van de polis bij de Nieuwe Hollandse Lloyd.
[gedaagde] erkent dat zij [eiser] heeft begeleid bij het vervolgtraject en zij erkent in dat verband dat zij als assurantieadviseur jegens [eiser] de zorg diende te betrachten die een redelijk bekwaan en redelijk handelend assurantieadviseur past. [gedaagde] betwist evenwel dat zij daarin toerekenbaar is tekortgeschoten. Zij wijst erop dat zij bij (de door haar ontvangen) brief van 14 december 2004 slechts is geïnformeerd over de premievrije waarde, terwijl [eiser], bij een separate brief van diezelfde datum door de Nieuwe Hollandse Lloyd is geïnformeerd over zowel de afkoopwaarde als de premievrije waarde. [gedaagde] was met die laatste brief niet bekend en zij heeft daarvan ook geen kopie ontvangen.
[gedaagde] erkent dat er verschil bestaat tussen de afkoopwaarde en de premievrije waarde en dat zij als assurantieadviseur dat verschil behoort te kennen en te onderkennen. Volgens [gedaagde] heeft zij echter de door haar ontvangen brief d.d. 14 december 2004 opgevat en mogen opvatten als een antwoord op haar verzoeken van respectievelijk 8 en 13 december 2004. Zij is er derhalve van uitgegaan dat de opgegeven premievrije waarde óók de afkoopwaarde was.
Volgens [gedaagde] had [eiser] (of de Nieuwe Hollandse Lloyd) haar in kennis moeten stellen van de andere brief van 14 december 2004 waarin wél een afwijkende afkoopwaarde stond vermeld.
[gedaagde] wijst er bovendien op dat [eiser], om daadwerkelijk tot afkoop over te gaan een formulier zal hebben getekend waarin uitdrukkelijk de afkoopwaarde van € 33.616,00 (in plaats van € 36.003,00) stond vermeld, zodat [eiser] op het moment van afkoop heel goed heeft geweten dat dit de afkoopwaarde was die hij zou ontvangen en zou kunnen herbeleggen.
Indien en voorzover [gedaagde] wel haar zorgplicht zou hebben geschonden, merkt zij op dat er geen causaal verband bestaat met een eventuele schade omdat [eiser] immers wel volledig en tijdig is geïnformeerd over de juiste afkoopwaarde.
Tenslotte stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser] geen schade heeft geleden. Indien immers van de juiste afkoopwaarde zou zijn uitgegaan zou [eiser] nooit die hogere afkoopwaarde hebben kunnen ontvangen en herbeleggen. Met het door [eiser] gevorderde bedrag zou hij meer ontvangen als hij zou hebben kunnen ontvangen indien [gedaagde] het misverstand wél had ontdekt. Hooguit zou [eiser] in dat geval niet voor afkoop hebben gekozen en de polis bij de Nieuwe Hollandse Lloyd hebben gecontinueerd. Gesteld noch gebleken is echter dat dit gunstiger zou zijn geweest dan het overbrengen van de waarden naar DBV Verzekeringen. [gedaagde] wijst er in dat verband op dat, door het wegvallen van de lijfrenteaftrek, ook rekenkundig een voortzetting van de polis onaannemelijk zou zijn geweest.
Beoordeling :
In het midden kan blijven bij wie van partijen het initiatief heeft gelegen om het rendement van de polis onder de loep te nemen en de mogelijkheid om dit te verbeteren te onderzoeken. Dit doet namelijk niet af aan de rol en verantwoordelijkheid te dezen van [gedaagde] als assurantieadviseur.
Uit de door partijen overgelegde stukken (waaronder ook correspondentie met de verzekeraar) komt naar voren dat er naar aan te nemen valt verwarring is ontstaan doordat aparte verzoeken van [gedaagde], te weten op 8 december 2004, om opgave van de premievrije- en geprognosticeerde waarde, en op 13 december 2004, om opgave van de afkoop- en premievrije waarde, door de Nieuwe Hollandse Lloyd bij verschillende brieven van dezelfde datum zijn beantwoord, welke bovendien zijn verzonden aan verschillende geadresseerden.
In het midden kan blijven of [eiser] zich naar aanleiding van de aan hem gerichte, afwijkende, brief over de afkoop- én premievrije waarde met [gedaagde] had moeten verstaan. Dit doet er namelijk niet aan af dat [gedaagde] een brief ontving met opgave van (slechts) de premievrije- en geprognosticeerde waarde, terwijl zij, op 13 december 2004, expliciet had gevraagd om de afkoop- én premievrije waarde. [gedaagde] had, gelet op de op haar rustende verantwoordelijkheid als assurantieadviseur, op grond van die brief niet zonder meer mogen aannemen dat in het geval van [eiser] de afkoop- en premievrije waarde gelijk was, te meer nu in die brief niet expliciet over afkoopwaarde wordt gesproken. Ook het verweer van [gedaagde] dat [eiser] uit het aanvraagformulier kon weten dat er van een lagere afkoopwaarde moest worden uitgegaan treft geen doel. [eiser] heeft dit formulier bij repliek in het geding gebracht. Het is, onweersproken, door een medewerker van [gedaagde] ingevuld, met inbegrip van de vermelding dat er een kapitaal van € 36.003,00 zou worden herbelegd.
De slotsom is dan ook dat [gedaagde] in haar zorgplicht tegenover [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten, waarbij, in haar relatie tot [eiser], de positie en mogelijke medeverantwoordelijkheid van de Nieuwe Hollandse Lloyd in het midden kan blijven.
Naar het oordeel van de kantonrechter treft doel het verweer van [gedaagde] dat [eiser] geen schade heeft geleden, althans niet voor zover een en ander heeft geleid tot reëel lagere beleggingsresultaten.
[eiser] is op dit verweer bij repliek in het geheel niet ingegaan en bovendien is evident dat, ook al werd [eiser] een inleg van € 36.003,00 voorgespiegeld, daarmee niet is gezegd dat hij daadwerkelijk over een dergelijk bedrag de beschikking had. Vaststaat dat [eiser] over niet meer kon beschikken dan € 33.616,00. De door [eiser] aan zijn schadeberekening gegeven grondslag (het verschil tussen beleggen van € 36.003,00 en € 33.616,00) is dan ook onjuist.
Ook voor zover [eiser] mocht hebben bedoeld dat hij, door de afkoop van de polis bij de Nieuwe Hollandse Lloyd en de herbelegging bij DBV Verzekeringen, rendement misloopt, heeft hij het verweer van [gedaagde] niet weerlegd, zodat ook de kantonrechter ervan uitgaat dat er van een dergelijke schade geen sprake is.
De omstandigheid dat [eiser], zoals hij ter comparitie heeft gezegd, er niets mee is opgeschoten, brengt niet zonder meer met zich mee dat hij schade heeft geleden. Wel is voldoende aannemelijk dat een en ander, zoals [eiser] stelt, tot extra kosten heeft geleid welke hij anders niet zou hebben gemaakt. [eiser] noemt daarbij overdrachtskosten, eerste kosten, administratiekosten. [gedaagde] heeft de vordering in zoverre onvoldoende betwist.
Nu [eiser] niet een concreet bedrag noemt zal de kantonrechter deze schade ex aequo et bono begroten op € 500,- en de vordering van [eiser] in zoverre toewijzen.
De kantonrechter vindt in de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in dier voege dat zij ieder hun eigen kosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 500,00.
Compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 21 mei 2007 in het openbaar uitgesproken.