4.1 De voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, kan het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onder meer indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag ligt.
4.2 [gedaagde] heeft aan zijn verzoek tot het verlenen van verlof tot het leggen van beslag ten grondslag gelegd dat het hof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2005 bij arrest van 12 juli 2007 heeft vernietigd
- voorzover dat door [gedaagde] aan het hof was voorgelegd - en De Combi heeft veroordeeld tot vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade. Op grond van de door [gedaagde] in dat verzoekschrift opgevoerde schadeposten is vervolgens verlof verleend en de vordering van [gedaagde] op De Combi begroot op een bedrag van [euro] 415.000,--.
4.3 In genoemd arrest van 12 juli 2007 heeft het hof inderdaad het vonnis van de rechtbank te Amsterdam vernietigd voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende (onder meer) De Combi veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde] geleden schade tengevolge van de door De Combi uitgevoerde werkzaamheden ter vernieuwing van de fundering van het pand aan de [straatnaam en nummer 1] te Amsterdam, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Hieruit volgt reeds, dat de hoogte van de vordering die [gedaagde] op De Combi heeft thans onzeker is.
4.4 In het vonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank te Amsterdam geoordeeld dat de schadeposten opgevoerd door [gedaagde], voorzover zij een bedrag van [euro] 5.644,14 te boven gaan, niet toewijsbaar waren aangezien er onvoldoende causaal verband bestond tussen deze schadeposten en de schadeveroorzakende gebeurtenis. Weliswaar is genoemd vonnis van de rechtbank door het hof vernietigd, maar uitsluitend voorzover het aan het oordeel van het hof was voorgelegd. Dit houdt in dat het oordeel van het hof ziet op de beslissing van de rechtbank dat de gevorderde schadevergoeding boven een bedrag van [euro] 5.644.14 niet voor toewijzing in aanmerking komt. De grieven betroffen immers blijkens het arrest van het hof de hoogte van het toegewezen bedrag. Het hof heeft zich niet uitgelaten over het oordeel van de rechtbank omtrent de causaliteit.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de overgelegde producties, waaronder omvangrijke gedingstukken van de bodemprocedure, niet worden afgeleid dat herstel van de opstal van [gedaagde] in juni 1999 niet meer mogelijk was, laat staan dat dit ten tijde van de afronding van de werkzaamheden in september 1998 reeds niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Immers waar de deskundige Klaase in september 1998 een verwijdering van enkele centimeters constateerde, heeft een door [gedaagde] nadien geraadpleegde deskundige in de periode maart tot juni 1999 duidelijk voortschrijdende verzakking geconstateerd, hetgeen deze deskundige bracht tot diens herhaald gegeven, maar door [gedaagde] niet opgevolgde, advies om met spoed maatregelen te treffen om verdere verzakking te voorkomen. Wat er ook zij van de vraag naar de bestuursrechtelijke mogelijkheden van herbouw na sloop, reeds op grond van het bovenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet een gegronde verwachting dat de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de toerekening van de gevolgen van sloop en herbouw tot het schadevoorval in de schadestaatprocedure tot een ander oordeel zal komen dan het eerder gegeven oordeel dat die kosten in een te ver verwijderd verband staan. Reeds hierom moet geoordeeld worden dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag is gelegd.
4.5 [gedaagde] heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld, dat het hof omtrent de causaliteitsvragen impliciet een oordeel heeft gegeven door De Combi te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De voorzieningenrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen.
Zonder een nadere motivering, welke ontbreekt, valt juist niet aan te nemen dat het hof zich niet kon verenigen met de causaliteitsbeslissing van de rechtbank. Op grond van de motivering van het hof kan de voorzieningenrechter slechts de slotsom trekken dat het hof zich, anders dan de rechtbank en anders dan partijen (na wijziging eis), niet voldoende voorgelicht achtte om tot schadebegroting te komen. Het hof wenst dus nader debat tussen partijen in de schadestaatprocedure.
Dit betoog van [gedaagde] treft derhalve geen doel.
4.6 Voor zover [gedaagde] met zijn betoog bedoelt te stellen dat verder debat omtrent de hoogte van de schadeposten slechts kan zien op de door het causaliteitsoordeel van de rechtbank getroffen onderdelen van de gestelde schade, faalt dit betoog ook.
De rechtbank heeft immers de schade aan de aanbouw zelf naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met een aftrek van nieuw voor oud, schattenderwijs bepaald op een bedrag van [euro] 5.000,-. Bij gebreke van enige vingerwijzing van het hof is evenzeer denkbaar dat die wijze van schadebegroting zonder daarop toegespitst debat tussen partijen ontoereikend is bevonden.
4.7 De slotsom is, dat in elk geval als resultaat van de aan te vangen schadestaatprocedure nog niet een gegronde verwachting bestaat van toewijzing van een substantieel hoger bedrag dan reeds toegewezen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het door [gedaagde] gelegde beslag als ondeugdelijk te worden aangemerkt. De primaire vordering van De Combi tot opheffing van het beslag wordt dan ook toegewezen.
4.8 De vordering van De Combi om [gedaagde] te verbieden verdere beslagen te leggen, is gelet op het vorenstaande eveneens toewijsbaar, op de wijze als hierna vermeld. Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Nu [gedaagde] vrijwillig is verschenen in deze procedure zullen de kosten van de verschotten zich beperken tot het vast recht dat in rekening is gebracht.