ECLI:NL:RBALK:2007:BB7022

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2795
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Bergen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Bergen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen. De eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 47,75, opgelegd op 23 juli 2006. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door de gemeente ongegrond verklaard op 25 augustus 2006. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2007 behandeld. De eiser stelde dat hij slechts 30 seconden had stilgestaan aan de Stationsstraat en dat hij niet had geparkeerd in de zin van de Verordening Parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelde dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van parkeren, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Verordening. De eiser had zijn auto slechts kort stilgezet met draaiende motor en was vrijwel direct van plan om naar een andere parkeerplaats te rijden. De rechtbank nam in overweging dat de naheffingsaanslag waarschijnlijk was opgelegd omdat de eiser had aangegeven een parkeerkaartje te willen kopen, maar dat hij dit voornemen snel had ingetrokken.

De rechtbank concludeerde dat de belastingplicht voor de eiser niet was ontstaan enkel en alleen door zijn voornemen om een parkeerkaartje te kopen. Aangezien de eiser aan de Stationsstraat niet had geparkeerd, werd de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herstelde de situatie door de naheffingsaanslag te herroepen. Tevens werd bepaald dat de gemeente Bergen het griffierecht van € 38,00 aan de eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 06/2795 PARKBL
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te Bergen,
eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,
verweerder.
Verweerder heeft eiser op 23 juli 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 47,75 opgelegd.
Het tegen deze beschikking door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar 25 augustus 2006 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 24 september 2006.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door T.F.C. Smit.
Motivering
1. In geschil is of verweerder eiser de naheffingsaanslag parkeerbelasting mocht opleggen.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2006 (hierna: Verordening parkeerbelasting), vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen op 22 november 2005, wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
3. Verweerder heeft zich in de uitspraak op bezwaar op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij gaat hij uit van de constatering van de parkeercontroleurs dat eiser op 23 juli 2006 om 11.16 uur gedurende 2 minuten heeft stilgestaan aan de Stationsstraat te Bergen, zonder de verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan. In zijn verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat de parkeercontroleurs eiser hebben verzocht een parkeerkaartje te kopen, maar dat eiser aan dit verzoek niet heeft voldaan.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daartoe heeft eiser betoogd dat hij slechts 30 seconden stil heeft gestaan op de parkeerplaats ten laste waarvan de naheffingsaanslag is opgelegd.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende - niet in geschil zijnde - omstandigheden. Voor het parkeren op de plek aan de Stationsstraat waar eisers auto op 23 juli 2006 om 11.16 uur stond, diende parkeerbelasting te worden voldaan. Eiser heeft op deze parkeerplek de motor van zijn auto niet uitgeschakeld, noch heeft hij daar zijn auto verlaten. Vervolgens is eiser op de betreffende parkeerplaats door twee parkeercontroleurs aangesproken en desgevraagd heeft eiser meegedeeld een parkeerkaartje te zullen gaan kopen. Zeer kort daarop vatte eiser het plan op om een andere - voor hem gunstigere - parkeerplek te gaan zoeken. Om die reden heeft eiser geen parkeerkaartje gekocht om te parkeren aan de Stationsstraat, maar is hij weggereden. Vervolgens heeft eiser zijn auto geparkeerd aan de Breelaan en daar om 11.20 uur een parkeerkaartje gekocht.
6. Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank aan de Stationsstraat geen sprake van ‘parkeren’ in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen. Eiser is immers vrijwel direct nadat hij zijn auto tot stilstand had gebracht om te gaan parkeren aan de Stationsstraat van gedachten veranderd en naar een andere parkeerplaats gereden. Van iemand die gedurende zeer korte tijd met draaiende motor zijn auto stil zet op een parkeerplaats en vrijwel direct daarna – zonder de auto te verlaten – het plan opvat om elders een parkeerplaats te zoeken, kan niet worden gezegd dat hij parkeert. Ook kan onder die omstandigheden in redelijkheid van iemand niet worden gevergd dat hij een parkeerkaartje koopt voor de plek waar hij gedurende die zeer korte tijd stilstaat.
Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de naheffingsaanslag waarschijnlijk vooral is opgelegd vanwege eisers aanvankelijke toezegging aan de parkeercontroleurs dat hij een parkeerkaartje zou kopen. De naheffingsaanslag zou volgens verweerder waarschijnlijk niet zijn opgelegd als de parkeercontroleurs eiser niet hadden aangesproken. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplicht voor eiser niet kan zijn ontstaan enkel en alleen doordat hij de parkeercontroleurs zijn voornemen een parkeerkaartje te kopen kenbaar heeft gemaakt, op welk voornemen hij binnen zeer korte tijd is teruggekomen.
7. Nu eiser aan de Stationsstraat niet heeft geparkeerd, is hem ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Het beroep is dus gegrond en de uitspraak op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de Verordening Parkeerbelastingen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door de naheffingsaanslag van
23 juli 2006 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar van eiser.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder van 25 augustus 2006;
- herroept de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van 23 juli 2006;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Bergen aan eiser het griffierecht van € 38,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2007 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.