ECLI:NL:RBALK:2007:BB8310

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1489
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag onroerende zaakbelasting door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum, verweerder, over de aanslag onroerende zaakbelasting (OZB) voor het jaar 2006. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de door verweerder opgelegde aanslag, die was gedateerd op 28 februari 2006. Verweerder had de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2006 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2007 ter zitting behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder in persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het door verweerder gehanteerde tarief van € 3,03 voor de OZB in overeenstemming was met artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet, dat een maximale stijging van 2% ten opzichte van het voorgaande jaar toestaat. Eiser betoogde dat de werkelijke tariefstijging meer dan 2% bedroeg, terwijl verweerder stelde dat de stijging binnen de wettelijke grenzen viel. De rechtbank concludeerde dat verweerder de samenhang tussen de kortingsregelingen en de tariefstellingen in de verordeningen onroerende zaaksbelastingen had miskend, en dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van verweerder en bepaalde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak geheel in stand blijven. Tevens werd de gemeente Castricum veroordeeld om het door eiser betaalde griffierecht van € 38,00 te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Gemeentewet en de regels omtrent de heffing van onroerende zaakbelastingen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 06/1489 OZB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te Limmen,
eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag onroerende zaakbelastingen (OZB) opgelegd, gedagtekend 28 februari 2006, aanslagnummer 159776.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2006 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 8 mei 2006.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2007, waar eiser en verweerder in persoon zijn verschenen.
Motivering
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder voor het belastingjaar 2006 bij de aan eiser opgelegde aanslag OZB het tarief van € 3,03 mocht hanteren met een korting van € 0,81 voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf bij de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen. Voor deze beoordeling is van cruciaal belang of het gehanteerde tarief in overeenstemming dan wel in strijd is met artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet. Op grond van die bepaling mochten de tarieven in het belastingjaar 2006 ten opzichte van het belastingjaar 2005 met maximaal 2% stijgen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de tariefstelling in overeenstemming is met artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet. Daartoe stelt verweerder dat de tariefstijging voor 2006 is gebleven beneden de gelimiteerde stijging van 2 %. Volgens de berekening van verweerder is het tarief voor eigenaren van woningen gestegen van € 2,99 in 2005 naar € 3,03 in 2006 per eenheid van € 2.500,00, wat neerkomt op een stijging van 1,43 % (de rechtbank leest: 1,34 %). Verweerder is van mening dat de op basis van een raadsbesluit in de gemeente verstrekte kortingsbijdrage, die in 2006 is gedaald en in 2007 geheel zal worden afgeschaft, niet meetelt bij de beoordeling van de tariefstijging.
3. Eiser is van mening dat de tariefstijging in 2006 meer dan 2% bedraagt. Eiser betoogt in dit verband dat de in 2006 verlaagde kortingsbijdrage wel degelijk meetelt bij de beoordeling van de tariefstijging. Het gaat immers om de vraag hoeveel een burger per saldo meer moet betalen en volgens eiser is de berekeningsmethodiek die daarbij wordt gehanteerd volstrekt onbelangrijk. Eiser heeft een overzicht opgesteld van de aan hem in de jaren 2002 tot en met 2006 opgelegde aanslagen gemeentelijke belastingen, waaruit blijkt dat de OZB voor eigenaren jaarlijks met veel meer dan 2% is gestegen.
4.1. Ingevolge artikel 220 van de Gemeentewet kunnen ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 220f van de Gemeentewet luidde, voor zover hier van belang, ten tijde van de bestreden aanslag:
1. Het tarief wordt per volle € 2 500 van de heffingsmaatstaf niet hoger vastgesteld dan:
a. € 6,68 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a;
b. € 6,62 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen;
c. € 8,29 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
2. Indien in de belastingverordening een tarief is bepaald boven het maximumtarief genoemd in het eerste lid, is het tarief gelijk aan het maximumtarief.
3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de gemeente die een tarief hanteert dat lager is dan het in het eerste lid genoemde maximumtarief maar hoger dan € 2,45, € 2,43 onderscheidenlijk € 3,04 voor de onder de letters a, b en c van het eerste lid genoemde belasting, dit tarief jaarlijks mag worden verhoogd met maximaal het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling. De gemeente die voor een in het eerste lid genoemde belasting een tarief hanteert dat lager is dan het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief, mag dit tarief verhogen tot maximaal het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief, met dien verstande dat het in de belastingverordening opgenomen tarief ten minste verhoogd mag worden met het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling.
4.2. Bij ‘Verordening onroerende–zaakbelastingen 2004’, zoals gewijzigd bij raadsbesluit van 28 oktober 2004, heeft de raad van de gemeente Castricum het tarief voor het belastingjaar 2005 bij de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf vastgesteld op € 2,71.
Bij ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2006’ is het tarief voor het belastingjaar 2006 voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf vastgesteld op € 2,75. Na wijziging van de Gemeentewet is het tarief voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf vastgesteld op € 3,03.
4.3. Bij besluit van de raad van de gemeente Castricum van 27 januari 2005 is voor het belastingjaar 2005 op de aanslag onroerende-zaakbelasting voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf onroerende zaakbelasting bij de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen de korting bepaald op € 0,86.
Bij besluit van de raad van de gemeente Castricum van 26 januari 2006 is voor het belastingjaar 2006 voor elke volle ? 2.500,00 van de heffingsmaatstaf onroerende zaakbelasting bij de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen de korting bepaald op € 0,81.
5. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, is een verhoging van de aanslag onroerende zaakbelasting die het rechtstreekse gevolg is van een waardestijging van de desbetreffende onroerende zaak niet gebonden aan enig wettelijk vastgelegd stijgingspercentage.
Wel is de rechtbank met eiser van oordeel dat de door gemeenteraad vastgestelde kortingsregelingen niet los kunnen worden gezien van de tariefstellingen die zijn vastgelegd in de verordeningen onroerende zaaksbelastingen. Immers, de korting wordt slechts gegeven aan degenen die een aanslag OZB krijgen en in de kortingsbesluiten is bepaald dat de korting wijzigt of vervalt, indien, om welke reden dan ook, de verplichting tot betaling van de onroerende-zaakbelastingen wijzigt of vervalt. De (hoogte van de) korting is dus direct gerelateerd aan de aanslag OZB.
6. De rechtbank constateert vervolgens dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar deze samenhang tussen de kortingsregelingen en de tariefstellingen in de verordeningen onroerende zaaksbelastingen heeft miskend. De conclusie in de uitspraak op bezwaar dat de tariefstijging per volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf in 2006 ten opzichte van 2005 minder dan 2% bedraagt, is dan ook onjuist.
7. Gelet hierop is de uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd.
8. Het beroep van eiser is om die reden gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
9. De rechtbank zal vervolgens, om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, beoordelen of er aanleiding is om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
10. Indien rekening wordt gehouden met de samenhang tussen de kortingsregelingen en de tariefstellingen in de verordeningen onroerende zaaksbelastingen en voor 2005 elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf wordt omgerekend tot elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf, kan de daadwerkelijke tariefstijging worden bepaald.
Het tarief bij de eigenarenbelasting OZB bedraagt dan voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf voor het belastingjaar 2005 € 2,04 en voor het belastingjaar 2006 € 2,22. De daadwerkelijke tariefstijging voor het belastingjaar 2006 ten opzichte van het belastingjaar 2005 is dus € 0,18. Dit is meer dan 2 %.
Gelet op artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet en het voor het belastingjaar 2005 in de gemeente Castricum gehanteerde tarief, mocht het tarief bij de eigenarenbelasting OZB in 2006 echter zonder meer worden verhoogd tot € 2,43. Het door de gemeenteraad voor het belastingjaar 2006 vastgestelde tarief van (€ 3,03 min € 0,81=) € 2,22 voor elke € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf is dus niet in strijd met artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar, te weten de ongegrondverklaring van eisers bezwaren tegen een aan hem – op basis van een niet met de Gemeentewet strijdig tarief – opgelegde aanslag, geheel in stand blijven. Verweerder hoeft dus geen nieuwe uitspraak te doen op eisers bezwaarschrift.
11. Nu niet is gebleken dat eiser voor de behandeling van het beroep kosten heeft
gemaakt die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in
aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient de gemeente Castricum aan eiser het door hem betaalde griffierecht te voldoen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder van 21 maart 2006;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Castricum aan eiser het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 38,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2007 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van O. Bergmans griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.