ECLI:NL:RBALK:2007:BC0130

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
241094 - CV EXPL 07-1926
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van de fictieve opzegtermijn in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap DeguDent Benelux B.V. met betrekking tot de betaling van een fictieve opzegtermijn. De kantonrechter te Hoorn heeft op 12 november 2007 uitspraak gedaan in deze kwestie. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de stelling dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de gevolgen van de fictieve opzegtermijn, naast de ontbindingsvergoeding die eerder was toegekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het verweer van Degudent dat deze kwestie eerder aan de orde had moeten worden gesteld in de ontbindingsprocedure. De kantonrechter heeft overwogen dat de vordering van [eiser] niet alleen gebaseerd is op redelijkheid en billijkheid, maar ook op een specifieke afspraak tussen partijen. De rechter heeft geconcludeerd dat Degudent gehouden is om de financiële gevolgen van de fictieve opzegtermijn te vergoeden, en dat de onduidelijkheid in de correspondentie tussen partijen voor rekening van Degudent komt. De vordering is toegewezen, waarbij Degudent is veroordeeld tot betaling van een bruto maandsalaris, vermeerderd met vakantiegeld en bonus, en met wettelijke rente. Degudent is ook veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 241094 \ CV EXPL 07-1926
Uitspraakdatum: 12 november 2007
Vonnis in de zaak van:
[eiser], wonende te Huizen
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.S. van der Woude, jurist bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden
tegen
de besloten vennootschap DeguDent Benelux B.V., gevestigd [adres] te Hoorn
gedaagde partij
verder ook te noemen: Degudent
gemachtigde: mr. A.J. van Raalte, advocaat te Amsterdam
Het procesverloop
[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 4 juni 2007 met producties.
Degudent heeft onder overlegging van een productie bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek met productie en dupliek.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1. [eiser] is op 1 juli 2003 in dienst getreden van Degudent, laatstelijk in de functie van sales manager Cercom Benelux. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 5.356,26 bruto per maand.
2. Bij beschikking van 1 maart 2007 (rolnr. 233575 EJ VERZ 07-491) heeft de kantonrechter te Hoorn de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2007 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan [eiser] ten laste van Degudent van € 53.000,00.
3. [eiser] is met ingang van 1 april 2007 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.
De vordering
4. [eiser] vordert dat de kantonrechter Degudent bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.749,38 bruto te vermeerderen met vakantiegeld en bonus alsmede met de wettelijke rente, wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van Degudent in de kosten van deze procedure.
5. [eiser] heeft aan zijn vordering - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] is van mening dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat Degudent ook de gevolgen van de fictieve opzegtermijn voor haar rekening zou nemen, dit naast de toekenning van de overeengekomen ontbindingsvergoeding van € 53.000,00.
Het verweer
6. Degudent heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hierna bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De standpunten van partijen
7. De standpunten van partijen zijn bekend uit hun schrifturen en worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De beoordeling van het geschil
8. Vast staat dat partijen met elkaar schriftelijk hebben onderhandeld over een beëindigingsregeling. Hangende deze onderhandelingen heeft mr A.J. van Raalte bij schrijven van 12 februari 2007 namens Degudent het volgende voorstel gedaan: "Mijn cliënt is bereid de door haar voorgestelde ontbindingsvergoeding te verhogen tot € 45.000,00 bruto. Daarnaast is zij bereid de fictieve opzegtermijn, die naar mijn weten één maand bedraagt, voor haar rekening te nemen."
9. Namens [eiser] is hierop bij schrijven van 21 februari 2007 als volgt gereageerd: "Uw voorstel besprak ik met cliënt. Het lijkt erop dat partijen op alle punten met uitzondering van de vergoeding overeenstemming hebben bereikt. Cliënt is bereid om nog een poging te doen om de zaak te schikken en stelt in dat kader een vergoeding van € 59.000,00 voor."
10. Namens Degudent is vervolgens bij schrijven van 22 februari 2007 een tegenvoorstel gedaan: "Wij zitten € 14.000,00 uit elkaar en de tijd dringt. Vandaar dat ik nu namens cliënte mag voorstellen om het verschil te middelen en een bedrag van € 52.000,00 bruto aan te bieden. Daarmee is voor mijn cliënte de top bereikt."
11. Partijen hebben tenslotte overeenstemming gekregen over een ontbindingsvergoeding van € 53.000,00. Vervolgens is namens Degudent bij de kantonrechter een pro-forma ontbindingsverzoek ingediend waarbij uitsluitend melding werd gemaakt van voornoemde ontbindingsvergoeding en de in eerder instantie door Degudent aangeboden vergoeding van de fictieve opzegtermijn in het geheel onbesproken is gebleven.
12. [eiser] is van mening dat Degudent naast de ontbindingsvergoeding ook gehouden is de gevolgen van de fictieve opzegtermijn voor haar rekening te nemen. [eiser] staat op het standpunt dat hij dit met Degudent is overeengekomen en hij baseert zich daarbij op de tussen partijen gevoerde en bij inleidende dagvaarding overgelegde correspondentie. [eiser] is van mening dat de met Degudent gemaakte afspraak over de fictieve opzegtermijn los staat van de overeengekomen ontbindingsvergoeding. Namens Degudent is een en ander weersproken, stellende dat het voor haar rekening nemen van de fictieve termijn steeds gekoppeld is geweest aan de hoogte van de ontbindingsvergoeding. Een dergelijke koppeling is door Degudent, aldus [eiser], evenwel nimmer gemaakt en staat ook nergens in de correspondentie vermeld. De kantonrechter overweegt als volgt.
13. Degudent heeft in de eerste plaats onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1997 (JAR 1997,248) betoogd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, stellende - kort gezegd - dat hij deze kwestie aan de orde had moeten stellen in de ontbindingsprocedure zodat hij dit niet meer andermaal aan de rechter kan voorleggen. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
14. Het gaat hierbij in wezen om het antwoord op de vraag of aan de beslissing in de ontbindingsprocedure binnen de rechtsverhouding tussen partijen ook in deze procedure exclusieve werking toekomt. Gegeven hetgeen de Hoge Raad onder meer in haar arrest van 10 december 2004 (JAR 2005/12) heeft overwogen dient ten aanzien van aanspraken die zijn gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid of de eisen van goed werkgeverschap meebrengen in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, te gelden dat in de regeling betreffende de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals neergelegd in artikel 7:685 BW, het resultaat van de rechterlijke toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (of aan hetgeen een goed werkgever behoort te doen of na te laten) in beginsel ten volle, onder meeweging van alle voor zijn oordeel relevante factoren, tot uitdrukking behoort te komen in de hoogte van de vergoeding die de rechter met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid aan een der partijen ten laste van de wederpartij toekent, zodat daarnaast voor zodanige toetsing geen plaats is. Deze regel lijdt uitzondering ten aanzien van aanspraken van de werknemer die zijn ontstaan tijdens de dienstbetrekking, hun grondslag vinden in de periode vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van die beëindiging, zoals bijvoorbeeld een aanspraak op achterstallig loon of een vordering tot nakoming van een contractuele afvloeiingsregeling.
15. In lijn met dit arrest acht de kantonrechter [eiser] ontvankelijk in zijn vordering. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het in deze procedure - anders dan kennelijk door Degudent is betoogd - in de kern niet gaat om een aanspraak die is gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid of de eisen van goed werkgeverschap met zich meebrengen, maar om een vordering gebaseerd op een andere grondslag, te weten op nakoming van een - naar door [eiser] is gesteld maar door Degudent wordt betwist - tussen partijen overeengekomen afspraak dat Degudent naast de ontbindingsvergoeding ook de gevolgen van de fictieve opzegtermijn voor haar rekening zou nemen. De kantonrechter ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat deze vordering niet in een afzonderlijke procedure aan de orde kan worden gesteld.
16. De kantonrechter stelt verder vast dat in de hiervoor genoemde correspondentie - anders dan namens Degudent is betoogd - niet met zoveel woorden staat vermeld dat Degudent tussen beide in het schrijven van 12 februari 2007 door haar aan [eiser] aangeboden vergoedingen een koppeling heeft willen maken. In zoverre biedt de briefwisseling daarvoor onvoldoende houvast.
17. Uitsluitend op basis van de overgelegde correspondentie valt dan ook bezwaarlijk aannemelijk te achten dat [eiser] ervan op de hoogte was dat Degudent de aangeboden ontbindingsvergoeding niet los wenste te zien van het daarnaast gedane voorstel om ook de fictieve opzegtermijn voor haar rekening te nemen. Een en ander zou dan ook niet zonder nadere bewijslevering aangetoond kunnen worden, doch Degudent heeft geen hierop toegesneden bewijsaanbod gedaan en de kantonrechter ziet geen aanleiding om Degudent ambtshalve bewijs op te dragen.
18. Ingevolge het zogeheten Haviltex-criterium komt het bij de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de overeenkomst tussen partijen, maar ook op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981 NJ 1981/635).
19. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat hij ervan heeft kunnen en mogen uitgaan dat Degudent naast de overeengekomen ontbindingsvergoeding welke uiteindelijk ook door de kantonrechter bij beschikking van 1 maart 2007 aan [eiser] is toegekend, ook de financiële gevolgen van de fictieve opzegtermijn zou dragen. Daartoe stelt de kantonrechter voorop dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat tussen partijen uitdrukkelijk is gesproken over de financiële gevolgen van de fictieve opzegtermijn. Namens [eiser] werd bij schrijven van 6 februari 2007 ook naast toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 70.000,00 bruto tevens vergoeding daarvan verzocht. Vervolgens heeft Degudent bij schrijven van 12 februari 2007 - kennelijk als tegenvoorstel - een ontbindingsvergoeding van € 45.000,00 aangeboden en zich "daarnaast" bereid verklaard tot vergoeding van de financiële gevolgen van de fictieve opzegtermijn. Ten slotte staat vast dat partijen nadien nog uitsluitend ten aanzien van de ontbindingsvergoeding hebben dooronderhandeld. De kantonrechter acht niet uitgesloten dat Degudent wel de door haar gestelde koppeling heeft willen maken, doch het had alsdan zeker na het bij brief van 12 februari 2007 gedane voorstel en in het licht van de daarop namens [eiser] bij brief van 21 februari 2007 gegeven reactie ("Het lijkt erop dat partijen op alle punten met uitzondering van de vergoeding overeenstemming hebben bereikt') op de weg van Degudent gelegen om [eiser] op dit punt op ondubbelzinnige wijze hierover te informeren en duidelijk te maken wat precies de intenties waren van Degudent. Degudent heeft dit niet gedaan en de thans aan deze procedure ten grondslag liggende onduidelijkheid in de correspondentie dient naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van Degudent te komen.
20. Degudent is derhalve jegens [eiser] vergoeding van de financiële gevolgen van de fictieve opzegtermijn verschuldigd.
21. Hetgeen namens Degudent is aangevoerd leidt de kantonrechter niet tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien Degudent gehouden zou worden geacht om aan [eiser] naast de ontbindingsvergoeding ook nog de fictieve opzegtermijn voor haar rekening zou moeten nemen.
22. Met Degudent (conclusie van antwoord, pagina 4 bovenaan) gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] beoogd heeft ter zake van de fictieve opzegtermijn een bruto maandsalaris te vorderen te vermeerderen met vakantiegeld en bonus. Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat de fictieve opzegtermijn de termijn is die in acht had moeten worden genomen indien de arbeidsovereenkomst was opgezegd en niet door ontbinding zou zijn beëindigd. Gedurende die opzegtermijn zou [eiser] nog in dienst zijn geweest van Degudent zodat over die periode moet worden uitgegaan van het gehele tussen partijen overeengekomen salaris, met inbegrip van vakantiegeld en bonus. Het op dit onderdeel gevoerde verweer van Degudent zal dan ook worden gepasseerd.
23. Gelet op het vorenstaande zal de onderhavige vordering op de hiernavolgende wijze worden ingewilligd. Daarbij zal ook de meegevorderde wettelijke rente worden toegewezen.
24. Voor toewijzing van de eveneens meegevorderde wettelijke verhoging is geen ruimte omdat de toegewezen vergoeding in verband met de fictieve opzegtermijn een schadeloosstelling betreft en derhalve geen loon is in de zin van artikel 7:625 BW.
25. Voor toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten is geen plaats aangezien ter zake van de onderhavige vordering niet is gebleken van een incassobemoeiing van een zodanige omvang dat deze in deze procedure voor vergoeding in aanmerking komt.
26. Degudent zal als de in het ongelijk gestelde partij worden belast met de proceskosten van deze procedure.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt Degudent om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bruto maandsalaris te vermeerderen met vakantiegeld en bonus en met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum tot de dag van betaling.
Veroordeelt Degudent in de proceskosten, die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 683,31 [inclusief BTW indien en voorzover door Degudent verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser] [waarover Degudent geen BTW verschuldigd is].
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 12 november 2007 in het openbaar uitgesproken.