ECLI:NL:RBALK:2007:BC2034

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
241249 CV EXPL 07-2747 (zie ook beschiking 245177 EJ VERZ 07-4251)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak vorderde de werkneemster, die sinds 2002 als schoonmaakster in dienst was bij de werkgeefster, de nietigheid van haar ontslag op staande voet dat op 8 december 2006 was verleend. De werkneemster had zich op 7 augustus 2006 ziek gemeld na een operatie en was in de maanden daarna niet op haar werk verschenen. De werkgeefster had haar op 23 augustus 2006 gesommeerd contact op te nemen, maar de werkneemster had geen reactie gegeven. De werkgeefster besloot daarop tot opschorting van de loonbetaling en uiteindelijk tot ontslag op staande voet. De werkneemster stelde dat het ontslag nietig was omdat de werkgeefster haar brieven naar het verkeerde adres had gestuurd en zij de Nederlandse taal niet goed beheerste, waardoor zij niet in staat was om adequaat te reageren.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgeefster onzorgvuldig had gehandeld door belangrijke brieven niet ook naar de gemachtigde van de werkneemster te sturen. Dit was des te relevanter gezien de taalproblemen van de werkneemster. De rechter concludeerde dat het handelen van de werkneemster, hoewel niet ideaal, niet voldoende was om een dringende reden voor ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Het ontslag werd daarom nietig verklaard en de werkgeefster werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf de datum van opschorting, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie door werkgevers, vooral in situaties waarin werknemers mogelijk niet in staat zijn om adequaat te reageren op correspondentie die hun rechtspositie raakt. De kantonrechter wees de werkgeefster ook in de proceskosten, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 241249 \ CV EXPL 07-2847 \RvK
Uitspraakdatum: 17 oktober 2007
Vonnis in de zaak van:
[werkneemster], wonende te Heerhugowaard
eisende partij
verder ook te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar
[toevoeging]
tegen
de besloten vennootschap [werkgeefster], gevestigd en zaakdoende te Rotterdam
gedaagde partij
verder ook te noemen: [werkgeefster]
gemachtigde: mr. E. Spijer, advocaat te Rotterdam.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 7 juni 2007 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 5 september 2007 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de griffiersaantekeningen van de op 26 september 2007 gehouden comparitie die gelijktijdig is gehouden met de behandeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:685 BW onder zaaknr./rep.nr.: 236847 \ EJ VERZ \07-4251;
- de pleitnota's die ter zitting door de gemachtigden van partijen zijn overgelegd.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1. [werkneemster], geboren [in] 1969, is op 13 februari 2002 als schoonmaakster in dienst getreden bij [werkgeefster]. Zij verrichtte haar werkzaamheden bij het Van der Valk Hotel te Akersloot. Het laatstverdiende salaris bedraagt gemiddeld € 624,35 bruto.
2. Op 1 augustus 2006, de eerste werkdag na haar vakantie, verscheen [werkneemster] niet op de werkplek. Nadat haar leidinggevende contact met haar zocht, heeft [werkneemster] zich op 7 augustus 2006 ziek gemeld in verband met een voetblessure waaraan zij in het buitenland geopereerd is. [werkneemster] verscheen op 9 augustus 2006 op het spreekuur van de bedrijfsarts. Deze was van oordeel dat [werkneemster] per 16 augustus 2006 voor twee uur per dag werkzaam kon zijn en dat volledige werkhervatting per 23 augustus 2006 te verwachten was.
3. Gelijktijdig heeft [werkneemster] aan [werkgeefster] doorgegeven dat zij verhuisd was naar haar nieuwe adres [in] Amsterdam.
4. [werkneemster] heeft zich noch op 16 augustus, noch op 23 augustus 2006 op haar werk gemeld, waarop [werkgeefster] haar bij aangetekend schrijven van 23 augustus 2006 sommeerde contact op te nemen met haar leidinggevende. De (toenmalige) gemachtigde van [werkneemster] bevestigde op 13 september 2006 de ontvangst van de brief van 23 augustus 2006. Daarbij gaf de gemachtigde aan dat [werkneemster] het niet eens was met de conclusie van de bedrijfsarts en dat zij zich niet in staat achtte om te werken.
5. Op 14 september 2006 heeft [werkgeefster] per brief aan de gemachtigde van [werkneemster] medegedeeld dat [werkneemster] een deskundigenoordeel kon aanvragen indien zij het met het oordeel van de bedrijfsarts niet eens was.
6. [werkgeefster] heeft bij brief van 15 september 2006 [werkneemster] uitgenodigd om op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. [werkneemster] is niet op het spreekuur verschenen en [werkgeefster] ontving geen reactie van haar of haar gemachtigde, waarop [werkgeefster] op 18 oktober 2006 overging tot opschorting van de loonbetaling en dit per brief van dezelfde datum aan [werkneemster] meedeelde.
7. Per brief van 20 oktober 2006 is [werkneemster] nogmaals uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts. [werkneemster] is niet op dat spreekuur verschenen. Daarop heeft [werkgeefster] bij brief van 23 november 2006 [werkneemster] gesommeerd contact op te nemen teneinde haar werkzaamheden te hervatten en daarbij aangegeven ontslag op staande voet te overwegen indien zij geen initiatief zou nemen om weer te beginnen aan haar werkzaamheden.
8. Bij brief van 8 december 2006 verleende [werkgeefster] ontslag op staande voet aan [werkneemster], met als reden het niet verschijnen op het werk en het uitblijven van enige reactie op de eerdere correspondentie.
9. De (nieuwe) gemachtigde van [werkneemster] heeft per brief van 12 december 2006 aan [werkgeefster] gemeld dat zij arbeidsongeschikt is en dat zij na herstel, bereid is de overeengekomen arbeid te verrichten. Tevens is [werkgeefster] gesommeerd het (achterstallige) ziekengeld te voldoen. Bij brief van 19 december 2006 riep de gemachtigde van [werkneemster] de nietigheid van het ontslag op staande voet in.
10. [werkneemster] bezocht op 13 maart 2007 het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV, voor een deskundigenoordeel. De conclusie van het deskundigenoordeel d.d. 2 april 2007 is dat [werkneemster] per 8 augustus 2006 ongeschikt is om het eigen werk te verrichten.
11. Tegelijkertijd met de onderhavige procedure is een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit hoofde van artikel 7:685 BW gevoerd. In verband daarmee is heden tevens de ontbinding uitgesproken van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst - voor zover die mocht blijken te bestaan - met ingang van 1 november 2007, zonder toekenning van een vergoeding aan [werkneemster] ten laste van [werkgeefster].
Het geschil
12. [werkneemster] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter zal verklaren voor recht dat het door [werkgeefster] op 8 december 2006 aan [werkneemster] verleende ontslag op staande voet nietig is en tevens veroordeling van [werkgeefster] tot doorbetaling van het loon (bij ziekte) vanaf het moment van opschorting, dit is 18 oktober 2006, te vermeerderen met de wettelijke verhoging in de zin van art. 7:625 BW, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2006 tot aan de datum van de volledige voldoening, met veroordeling van [werkgeefster] in de kosten van de procedure.
13. [werkneemster] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet nietig is. Zij was, en is nog steeds, arbeidsongeschikt. Dat zij niet heeft gereageerd op de brieven van [werkgeefster], komt doordat deze brieven naar het verkeerde adres zijn gestuurd, zij woonde immers niet meer op [in] Amsterdam, doch in Heerhugowaard. Bovendien is [werkneemster] de Nederlandse taal niet goed machtig, zodat zij juridische bijstand heeft gezocht. [werkneemster] mocht er daarom op vertrouwen dat [werkgeefster] de brieven naar haar gemachtigde zou sturen in plaats van naar haar privé-adres.
14. [werkgeefster] concludeert tot afwijzing, van de vorderingen van [werkneemster] en voert hiertoe, zakelijk samengevat, aan dat [werkneemster] niet arbeidsongeschikt is en dat ook nooit is geweest. Volgens de bedrijfsarts kon zij immers vanaf 23 augustus 2006 weer volledig werken. Het UWV had in redelijkheid nooit tot het verstrekte deskundigenoordeel kunnen komen. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben eenvoudigweg niet kunnen beoordelen of [werkneemster] zeven maanden eerder, wel of niet in staat was het werk te hervatten.
15. [werkneemster] heeft niet meegewerkt aan haar re-integratieverplichtingen. Daarom heeft [werkgeefster] eerst het loon opgeschort. Toen [werkneemster] volhardde in haar stilzwijgen en zich onbereikbaar bleef houden heeft [werkgeefster] haar terecht op staande voet ontslagen.
16. [werkgeefster] heeft meermalen tevergeefs getracht telefonisch en schriftelijk met [werkneemster] in contact te komen. Het is volgens [werkgeefster] opmerkelijk dat [werkneemster] stelt nooit brieven van [werkgeefster] te hebben ontvangen, terwijl haar gemachtigde wel reageerde op de brieven van 23 augustus 2006 en 8 december 2006. Kennelijk ontving zij in deze periode gewoon haar post. Bij [werkgeefster] was geen ander adres bekend dan het adres [in] Amsterdam. Pas op 18 januari 2007 stuurde [werkneemster] een adreswijziging waarin zij aangaf in Heerhugowaard te wonen.
17. [werkgeefster] kan niet verweten worden dat zij de correspondentie naar [werkneemster] zelf stuurde in de plaats van naar de gemachtigde. Vooral niet omdat [werkgeefster] na de brief van 14 september 2006 aan de gemachtigde, niets meer vernam.
De beoordeling
18. De vraag dient te worden beantwoord of de houding en het gedrag van [werkneemster] haar re-integratie in de weg heeft gestaan en of haar terzake een verwijt kan worden gemaakt. Bij een bevestigend antwoord dient vervolgens te worden beoordeeld of dit een grond oplevert voor een ontslag op staande voet.
19. Vast staat dat [werkneemster] de eerste weken van haar arbeidsongeschiktheid een aantal (controle)voorschriften niet of niet geheel heeft nageleefd. De werkgever heeft hiervan niet echt een punt gemaakt zodat de kantonrechter dat ook niet zal doen. Deze gang van zaken zou nog wel een rol kunnen spelen bij de boordeling of er sprake is van een "laatste druppel". Op enig moment in de maand oktober van 2006 is [werkneemster] verhuisd vanaf haar adres [in] Amsterdam naar Heerhugowaard. Zij heeft die adreswijziging pas in januari 2007 doorgegeven aan haar werkgever.
20. De werkgever was op de hoogte van het feit dat [werkneemster] een advocaat had geraadpleegd en heeft ook met die gemachtigde gecorrespondeerd. Uiteraard kunnen oproepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts naar het adres van [werkneemster] worden gestuurd. Echter de werkgever had de brieven die direct de rechtspositie raken, zoals de brief van 18 oktober 2006 waarin werd aangekondigd dat het loon zou worden opgeschort en de brief van 23 november 2006 waarin werd aangezegd dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, niet (alleen) naar het bij werkgever bekende huisadres mogen sturen. Onder de omstandigheden dat [werkneemster] de Nederlandse taal slecht beheerst en niet bekend is met de gang van zaken hier te lande diende de werkgever brieven met dergelijke vergaande consequenties (tevens) aan de gemachtigde/advocaat van de werkneemster te sturen. Dit klemt te meer nu [werkgeefster] - blijkens de aanhef boven die brieven - deze aanzeggingen aangetekend zou hebben verstuurd. Gesteld noch gebleken is dat [werkneemster] die aangetekende brieven in ontvangst heeft genomen.
21. Het voorgaande leidt ertoe dat geoordeeld moet worden dat [werkneemster] het verwijt kan worden gemaakt dat zij haar adreswijziging niet tijdig heeft doorgegeven aan de werkgever en de zaken op z'n beloop heeft gelaten daar waar van haar ook enige actie had mogen worden verwacht. Daartegenover staat echter het hierboven omschreven onzorgvuldig handelen van de werkgever, zodat het handelen en of nalaten van [werkneemster], hoe onjuist wellicht ook, geen dringende reden in de zin van de wet kan opleveren. [werkgeefster] mocht [werkneemster] derhalve niet op staande voet ontslaan.
22. Op grond van het bovenstaande dient de vordering tot loondoorbetaling, te vermeerderen met de wettelijke rente te worden toegewezen.
23. De kantonrechter acht termen aanwezig om de wettelijke verhoging te beperken tot 20%.
24. [werkgeefster] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskoten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat het op 8 december 2006 door [werkgeefster] aan [werkneemster] verleende ontslag op staande voet nietig is.
Veroordeelt [werkgeefster] om aan [werkneemster] te betalen het loon vanaf 18 oktober 2006, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 20% en de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, die tot heden voor [werkneemster] worden vastgesteld op een bedrag van € 564,31 [inclusief BTW, indien en voor zover door [werkgeefster] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 375,- voor salaris van de gemachtigde van [werkneemster] [waarvoor [werkgeefster] geen BTW verschuldigd is] en veroordeelt [werkgeefster] om daarvan te voldoen:
€ 26,25 aan [werkneemster] en € 538,06 aan de griffier op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor salaris en overige verschotten na toezending van de daarvoor bestemde acceptgiro.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 17 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken.