ECLI:NL:RBALK:2008:975

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 april 2008
Publicatiedatum
25 april 2013
Zaaknummer
AWB-07_2197
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor legalisatie van woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Eiser had een verzoek ingediend voor vrijstelling en een bouwvergunning voor de legalisatie van veranderingen aan een bijboet, garage en de eerste verdieping van een stolp in woningen. Het college had dit verzoek geweigerd op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het geldende bestemmingsplan, dat het bouwen van woningen buiten een bouwvlak verbiedt. Eiser stelde dat er een regeling in het bestemmingsplan was die een positieve bestemming voor de woningen mogelijk maakte, maar de rechtbank oordeelde dat de bouwaanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de weigering van het college om vrijstelling te verlenen niet kennelijk onredelijk was en dat de bestaande situatie niet kon worden gelegaliseerd zonder de vereiste bouwvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van de kostenvergoeding betrof, en kende eiser een vergoeding van € 644,00 toe voor de gemaakte proceskosten in bezwaar. De gemeente Bergen werd veroordeeld om deze kosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/2197 WW44
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr.drs. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen,

verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Bij besluit van 18 december 2006, verzonden op 28 december 2006, heeft verweerder aan eiser vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning geweigerd te verlenen voor de legalisatie van het veranderen van de bijboet, garage en eerste verdieping van een stolp in woningen op het perceel [perceel] , kadastraal beken Bergen, sectie C, nummer [#] (hierna: het perceel).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit), verzonden op 12 juli 2007, ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 15 augustus 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 25 februari 2008. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Hiemstra.

Motivering

1.
In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft besloten om het bezwaar van eiser tegen de weigering om vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning ten behoeve van legaliseren van de bestaande situatie van de bijboet, garage en de eerste verdieping van de stolp te verlenen, ongegrond te verklaren.
2.
De rechtbank stelt vast dat de bouwaanvraag en de daarmee samenhangende vrijstelling gaat over de reeds gerealiseerde veranderingen aan de bijboet, garage en eerste verdieping van de stolp in woningen.
3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het bouwplan ten aanzien het veranderen van de bijboet en de garage in woningen in strijd is met het geldende bestemmingsplan is, aangezien buiten een bouwvlak geen woningen mogen worden gerealiseerd. Dat het gebruik hiervan, zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bepaald in de uitspraak van 24 juli 2002, krachtens het overgangsrecht mag worden voortgezet, levert geen grond op het verlenen van de bouwvergunning. Voorts is de vereiste vrijstelling terecht geweigerd. In dit verband heeft verweerder gewezen op de uitgezette beleidslijn met betrekking tot het toestaan van niet-agrarische bebouwing in het buitengebied, dat ten aanzien van het toevoegen dan wel legaliseren van burgerwoningen in het buitengebied een terughoudendheid dient te worden betracht. Ten aanzien van de vier appartementen op de eerste verdieping van de stolp heeft verweerder erkend dat het gaat om een in het vigerende bestemmingsplan kennelijke verschrijving. Nu het in de rede ligt ervan uit te gaan dat de planwetgever vijf woningen had willen bestemmen, zou het alleszins redelijk zijn om vrijstelling te verlenen. Gelet op onder andere het kostenaspect en de tijd die een vrijstellingsprocedure met zich meebrengt, heeft verweerder toegezegd om de legalisering van de vijf wooneenheden in de stolp te realiseren door middel van het toekomstige bestemmingsplan “Landelijk Gebied Noord”, dat binnen afzienbare tijd in werking zal treden.
4.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen waarmee een woning positief bestemd kan worden, het zogenaamde algemene legaliseringsprincipe. Volgens deze regeling zijn de woningen die ten tijde van ter inzagelegging van het concept bestemmingsplan – in 1993 – bestonden positief bestemd. Wat op de plankaart is ingetekend is volgens eiser niet bepalend. Niet in geschil is dat de bewoning van de bijboet en de garage in 1993 reeds plaatsvond. Nu er sprake is van een positieve bestemming is bewoning van de bijboet en de garage niet in strijd is met het bestemmingsplan en komt het overgangsrecht niet meer aan de orde, juist omdat het bestemmingsplan een uitdrukkelijke regeling bevat. Indien deze regeling niet zou zijn opgenomen had het overgangsrecht bescherming kunnen bieden, aldus eiser. Ten aanzien van de erkenning van verweerder dat de kennelijke verschrijving in het bestemmingplan zal worden hersteld, is verweerder van oordeel dat ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend.
5.
Voor de beoordeling is volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan “Weidegebied” rust op het betreffende perceel de bestemming “woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor woondoeleinden aangewezen gronden zijn – met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 – bestemd voor woningen alsmede voor het behoud van als zodanig aangeduide stolpvormige bebouwing met de daarbij behorende aanbouwen, bijgebouwen, bouwwerken – geen gebouwen zijnde -, tuinen, erven, ontsluitingwegen en – paden, sloten, waterpartijen, bos en erfbeplanting.
Ingevolge artikel 5, lid B, onder a, van de planvoorschriften mag op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bebouwing ten dienste van de aldaar genoemde doeleinden worden opgericht met dien verstande dat de woningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart(en) aangegeven bouwvlakken.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan danwel gebouwen worden of kunnen worden krachtens een bouwvergunning, welke is of moet worden verleend, en die afwijken of zouden afwijken van het plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen niet worden vergroot en onverminderd de bevoegdheid tot onteigening overeenkomstig de wet:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd mits de bestaande afwijkingen naar aan en omvang niet worden vergroot;
na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwvergunning wordt aangevraagd binnen drie jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden.
6.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van de vier appartementen op de eerste verdieping van de stolp heeft erkend dat het gaat om een in het vigerende bestemmingsplan kennelijke verschrijving. Verweerder had eisers bezwaar op dit punt dan ook gegrond moeten verklaren. Dat verweerder vanuit een kostenaspect ervoor kiest om geen vrijstelling te verlenen maar de legalisatie wil realiseren door middel van het toekomstige bestemmingsplan “Landelijk Gebied Noord” doet hieraan niet af. Nu er omtrent dit punt geen geschil meer bestaat, zal de rechtbank zich hierover niet verder uitlaten. Geschil bestaat nog wel over legaliseren van de bestaande situatie van de bijboet en de garage.
7.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde veranderingen aan de bouwwerken zijn gedaan zonder de vereiste bouwvergunning, zodat sprake is van overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Ww. Voor zover eiser zich beroept op het in artikel 20 van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken, overweegt de rechtbank dat dit niet meebrengt dat voor deze bouwwerken geen bouwvergunning is vereist. Het verbod van artikel 40, eerste lid, van de Ww, wordt door dit overgangsrecht niet opgeheven. Hiervoor verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 september 1987, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AR0691, waarin is overwogen dat overgangsbepalingen bij een bestemmingsplan niet kunnen strekken tot legalisering van de bouw van een zonder daartoe vereiste vergunning, en voor de totstandkoming van het bestemmingsplan opgericht bouwwerk, dat niet met dat plan in overeenstemming is. Dit betekent volgens de Afdeling dat de overgangsbepaling geen verbouwing kan legaliseren die voor het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Het beroep op het overgangsrecht in zoverre slaagt dan ook niet.
8.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of het bouwplan in strijd is met het bestemmingplan. Voor deze beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Omstreeks 1990 zijn op het perceel woningen opgericht in afwijking van de bij besluit van 4 oktober 1982 verleende bouwvergunning voor het bouwen van een kleinveestal en garage. De kleinveestal, die thans is aangeduid als de bijboet, en de garage zijn buiten het op de plankaart aangegeven “Bouwvlak woondoeleinden” gesitueerd. Voor eisers stelling dat de plankaart niet juist is, bevinden zich onder de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten. Voorts onderschrijft de rechtbank eisers standpunt dat de bijboet en de garage door het thans geldende bestemmingsplan positief zijn bestemd niet. Anders dan eiser meent de rechtbank dat onder de in het bestemmingplan gegeven definitie van ‘bestaande woningen’ niet ook schuren of garages, die (illegaal) zijn verbouwd tot woningen, worden begrepen. De rechtbank begrijpt dat het uitgangspunt van het bestemmingplan is legalisering de bestaande situatie. Daarmee is echter nog niet gezegd, mede gelet op de hiervoor vermelde jurisprudentie van de Afdeling, dat alle illegaal gebouwde bestaande situaties daaronder vallen. De rechtbank begrijpt dat het bestemmingsplan voornamelijk voor ogen heeft gehad de desbetreffende percelen overeenkomstig het
gebruik– zoals op dat tijdstip – te bestemmen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank ook gebeurd door aan het perceel de bestemming ‘woondoeleinden’ te geven. Voorts is niet gebleken dat de verbouwde bijboet en garage op de zich onder de gedingstukken bevindende inventarisatielijst worden vermeld, zodat ook niet aan de hand hiervan kan worden gesteld dat verweerder de bedoeling had de bouwwerken te legaliseren. Op grond van deze gegevens concludeert de rechtbank dat eisers bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
9.
Dat betekent dat verweerder voor het bouwplan slechts bouwvergunning kan verlenen, indien hij bereid is de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan op te heffen door middel van het verlenen van een vrijstelling. De bevoegdheid van verweerder om vrijstelling te verlenen is een discretionaire bevoegdheid. De bestuursrechter mag de uitoefening van die bevoegdheid slechts marginaal toetsen. Dat houdt in dat de rechtbank een besluit omtrent de gebruikmaking van die bevoegdheid slechts mag vernietigen, indien een dergelijk besluit als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt
10.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot het toestaan van niet-agrarische bebouwing in het buitengebied, dat ten aanzien van het toevoegen dan wel legaliseren van burgerwoningen in het buitengebied een terughoudendheid dient te worden betracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit standpunt in redelijkheid heeft kunnen innemen en het belang bij het vasthouden aan dit ruimtelijk beleid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan eisers belang bij het legaliseren van de bestaande situatie in de bijboet en garage.
11.
Nu de weigering van verweerder om vrijstelling te verlenen naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk is, moet worden geconcludeerd dat verweerder terecht wegens strijd met het geldende bestemmingsplan heeft geweigerd om ten behoeve van het bouwplan van eiser bouwvergunning te verlenen.
12.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat de proceskosten in bezwaar ten onrechte niet zijn vergoed overweegt de rechtbank dat eiser hangende de bezwaarprocedure om vergoeding van de kosten heeft verzocht en dat verweerder dit verzoek in het bestreden besluit heeft afgewezen. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken dienen te worden vergoed voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat verweerder het in bezwaar bestreden besluit heeft herroepen omdat verweerder bij nader inzien heeft erkend dat het gaat om een in het vigerende bestemmingsplan kennelijke verschrijving. Er is dus sprake van een herroeping van het in bezwaar bestreden besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het bestreden besluit kan op dit punt dus geen stand houden. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en het verzoek om vergoeding van de kosten toewijzen. De door eiser in bezwaar gemaakte kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het bezwaarschrift en voor het verschijnen ter zitting) en
€ 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
14.
De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting ) en
€ 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek de kosten in bezwaar te vergoeden;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase toe tot een bedrag van € 644,00;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat de gemeente Bergen aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
  • veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
  • wijst de gemeente Bergen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
  • bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2008 door mr. L. van Es, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: