RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810463-07
Datum uitspraak : 4 maart 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het primair tenlastegelegde, met inbegrip van de voorbedachten rade, bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar onvoorwaardelijk, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], voor zover strekkende tot vergoeding van materiële schade zal toewijzen en voor zover strekkende tot vergoeding van immateriële schade bij wijze van voorschot zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- hetgeen door de verdachte en mr. A.M.I Spauwen, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 05 november 2007 te Bergen, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in en/of tegen de rug en/of het hoofd en/of de arm, althans (telkens) in/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 november 2007 te Bergen, gemeente Bergen (NH), aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in het gelaat en/of een steekwond in de arm en/of een of meer steekwond(en) in de rug {gevolg: een klaplong en een longbloeding [levensbedreigend]}), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of tegen het hoofd en/of de arm en/of de rug, althans (telkens) in/tegen het lichaam, te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ter toelichting overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 november 2007 van huis is gegaan, langs het nabijgelegen huis is gelopen waar zijn dochter [betrokkene 1] (hierna ook te noemen: [betrokkene 1]) aan het oppassen was, dat hij wilde kijken of zij alleen was en met dat doel naar het raam aan de voorzijde is gelopen. In het schijnsel van de lampen in de woning heeft verdachte, zo heeft hij verklaard, twee personen zien zitten. Vervolgens is verdachte naar de achterzijde van de woning gelopen. Daar heeft hij gezien dat [betrokkene 1] met een jongen op de bank zat, waarna verdachte de woning is ingegaan, een mes uit zijn jas heeft gepakt en opengeklapt, waarmee hij het slachtoffer in de woning – meerdere malen – in het lichaam en in het hoofd heeft gestoken.
Anders dan de officier heeft betoogd levert deze verklaring van de verdachte onvoldoende bewijs op dat de verdachte gelegenheid heeft gehad om zich zodanig te kunnen bezinnen op zijn besluit om het slachtoffer met een mes te steken dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Uit het feit dat verdachte is gaan kijken bij de woning waar zijn dochter oppaste kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet méér worden afgeleid dan dat verdachte zijn dochter niet vertrouwde. Uit de bewijsmiddelen kan voorts niet volgen dat verdachte zich reeds vanaf het moment dat hij aan de voorzijde van de woning twee mensen in de woning zag zitten heeft kunnen beraden op hetgeen hij later zou doen, aangezien niet is vast te stellen dat verdachte op dat moment wist dat er een jongen bij zijn dochter zat.
Verdachte heeft verklaard dat hij zodra hij had gezien dat zijn dochter met een jongen op de bank zat de controle over zichzelf heeft verloren. Hetgeen uit de bewijsmiddelen volgt vanaf het moment dat verdachte aan de achterzijde van de woning zag dat zijn dochter met een jongen samen was geeft naar het oordeel van de rechtbank een beeld van een ononderbroken opeenvolging van handelingen, zonder een moment waarin verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden, dan wel heeft kunnen hernemen. De omstandigheid dat verdachte zijn dochter voorafgaand aan het steken heeft weggeduwd of heeft geslagen geeft de rechtbank geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Slechts tegen de achtergrond van een eerder door verdachte genomen besluit om, indien hij zijn dochter zou aantreffen met een jongen, te handelen zoals hij heeft gedaan, zou zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank zijn te begrijpen als handelen met voorbedachten rade.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs voorhanden om te concluderen dat verdachte tevoren al - te weten voordat of op het moment dat hij van huis ging – een dergelijk besluit had genomen.
In dat verband overweegt de rechtbank dat [betrokkene 1] weliswaar bij de politie heeft verklaard dat haar vader had gezegd dat als zij met een jongen zou omgaan, hij hem dan wat aan zou doen en dat zij enkele dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde feit melding heeft gedaan aan de crisisdienst van bureau Jeugdzorg en aan de politie van dreigementen van haar vader dat hij haar vriendje - het latere slachtoffer - zou vermoorden/dood te maken. Echter [betrokkene 1] heeft haar verklaring op dit punt ter terechtzitting herroepen. Zij heeft haar oorspronkelijke verklaring desgevraagd toegedicht aan het feit dat zij boos was op haar vader en dat zij bang was dat hij haar vriendje iets aan zou doen.
De aanvankelijke verklaring van [betrokkene 1] dat de verdachte zich zou hebben voorgenomen om het slachtoffer te vermoorden als hij met zijn dochter zou blijven omgaan, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Het feit dat verdachte een mes bij zich had kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig worden begrepen, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte het mes doelbewust bij zich had.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 5 november 2007 te Bergen, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
opzettelijk meermalen met een mes heeft gestoken in de rug en het hoofd en de arm van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
? Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL10ZK/07-268711 van 7 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 november tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] (p. 32-34):
Pleegplaats/-adres: [adres 1], Bergen NH
Op school heb ik [betrokkene 1] leren kennen. Gisteravond, maandag 5 november omstreeks 19.35 uur werd ik gebeld door [betrokkene 1]. [betrokkene 1] vertelde mij dat zij aan het oppassen was. Ik ben vervolgens op de fiets naar Bergen gereden. Ik was omstreeks 19.50 uur bij [betrokkene 1]. [betrokkene 1] en ik zijn samen op de bank gaan zitten in de kamer. Ik sloeg mijn arm om haar heen en zij ging tegen mij aan liggen. Opeens ging de deur open en zag ik de vader van [betrokkene 1] de kamer binnenkomen. Ik weet dat die man de vader van [betrokkene 1] was omdat ik hem een keer gezien heb op een Afghaans feest. Ik zag dat hij rennend, in ieder geval snel lopend de kamer binnenkwam. Ik zag dat [betrokkene 1] opstond en voor haar vader ging staan en ik hoorde haar roepen: Papa, niet doen. Ik zag op dat moment ook iets glinsteren, iets zilverkleurigs in de rechterhand van de vader van [betrokkene 1]. Ik zag vervolgens dat [betrokkene 1] door haar vader een klap kreeg en dat zij door die klap op de grond viel. Ik zag dat die vader direct doorliep naar mij. Ik voelde direct dreunen en ik viel ook op de grond. Ik voelde die dreunen ergens op mijn zij of rug, daar waar later dus die messteken zaten, die drie steken op mijn rug. Het ging allemaal zo snel, ik weet ook nog dat ik een klap op mijn hoofd voelde en ook op mijn linkerarm. Ik voelde toen direct bloed op mijn gezicht toen ik op de grond lag voelde ik namelijk iets langs mijn gezicht druppelen, wat later bloed bleek te zijn. Ik weet nog dat ik opstond en dat ik de woning ben uitgerend. Ik ben weggerend naar mijn fiets, naar de rotonde en ik ben toen het fietspad langs het weiland ingereden. Ik zag daar twee mensen lopen en ik vroeg die twee mensen om hulp, ik voelde mij namelijk raar en ik kon niet goed ademen. Hierna ben ik neergevallen.
? Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL10AL/07-268711 van 5 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten (p. 16-18):
Op maandag 5 november 2007 kregen wij, verbalisanten van [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], omstreeks 21.05 uur het verzoek van de regionale meldkamer te gaan naar het fietspad in de Sluispolder te Alkmaar. Dit fietspad is gelegen tussen Alkmaar en Bergen.
Ik, verbalisant van [opsporingsambtenaar 2], was omstreeks 21.09 uur als eerste ter plaatse. Enkele honderden meters voor de Bergerweg zag ik een persoon op de grond liggen. Ik zag dat hij een witte trui droeg en ik zag dat die trui rood was van bloed. Ik zag dat de jongeman moeizaam ademde. Ik zag een apathische blik in zijn ogen. Ik zag dat zijn gezicht ook onder het bloed zat. Ik zag op zijn rug een grote ovale bloedvlek van ongeveer 40 centimeter lang en ongeveer 20 centimeter breed. Ik sprak de jongeman aan en ik vroeg zijn naam. Ik hoorde dat zijn naam [slachtoffer 1] (fonetisch) was. De ter plaatse gekomen ambulance heeft het slachtoffer gestabiliseerd en overgebracht naar het medisch centrum Alkmaar.
? Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts K.van Galen, AIOS IC, gedateerd 6 november 2007.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde arts (p. 38):
Medische informatie betreffende:
Naam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Geboorteplaats en datum: [geboortedatum en plaats slachtoffer 1]
Steekwond tpv jukbeen li gelaat
Steekwond li bovenarm tot op het bot
Steekwonden 3x li thoraxhelft (vanaf rug) waardoor klaplong onder spanning (spanningspneumothorax)(levensbedreigend) en longbloeding (hematopneumothorax li).
? Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts C. Kleppe, internist, gedateerd 4 januari 2008.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde arts (p. 39):
Klaplong onder spanning = levensbedreigende aandoening. Zodra behandeling is ingesteld (drain) = levensgevaar geweken.
? Het proces-verbaal met nummer PL10ZK/07-268711 van 6 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 november tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van verdachte (p. 66-71):
Vr. = Vraag van verbalisanten.
Aw.= Antwoord/reactie van de verdachte.
Vr. Vertel eens wat er gisteren is gebeurd.
Aw. Mijn dochter moest op maandag 5 november 2007 vanaf 19.30 uur oppassen bij buren in onze straat, [adres 1]in Bergen. Ik liep langs de woning waar mijn dochter [betrokkene 1] aan het oppassen was. Aan de voorkant van de woning waren de gordijnen gesloten, maar ik kon wel twee schaduwen zien. Ik liep naar de achterzijde van de woning, omdat ik wilde zien wie daar nog meer in de woning was.
Aan de achterzijde van de woning waren de gordijnen ook dicht, maar ik kon wel zien dat mijn dochter daar binnen was samen met een jongen. Ik zag dat die jongen naast mijn dochter op de bank zat en dat hij met zijn hoofd op de schouder van mijn dochter leunde. Ik werd toen boos, omdat mijn dochter had beloofd dat ze niet meer met die jongen om zou gaan.
Vr. Wat gebeurde er verder?
Aw. De achterdeur was los en ik ging naar binnen.
Vr. Waarom ging u naar binnen?
Aw. Dat weet ik niet. Ik ging gewoon naar binnen. Het was voor mij niet te verdragen dat mijn dochter met die jongen op de bank zat. Ik kwam in de keuken en liep door naar de kamer waar [betrokkene 1] en die jongen zaten. Ik heb niets gezegd. Ze zaten op de bank rechts aan de voorzijde van de kamer aan de straatkant. Aan de linkerzijde van de kamer staat de televisie. Ik zag dat mijn dochter en de jongen gingen staan. Ik liep naar hem toe. Terwijl ik naar die jongen liep pakte ik mijn mes uit m’n jaszak.
Vr. Wat was dat voor mes?
Aw. Een zakmes, wat je uit moet klappen. Je kan het mes met een (1) hand uitklappen, omdat er een knopje op het lemmet zit, waardoor je het lemmet uit het heft kunt duwen.
Vr. Wat gebeurde er verder?
Aw. Ik haalde uit met mijn rechterhand waarmee ik het mes vast hield. Die jongen stond vlak voor mij. Ik raakte die jongen aan de linkerkant van zijn lichaam.
Vr. Hoe vaak heb je die jongen gestoken met het mes?
A. Dat weet ik niet. Meer dan twee keer. Misschien drie of vier keer.
Vr. Waar heb je hem gestoken op zijn lichaam?
Aw. Dat weet ik niet. Overal waar ik hem raken kon, maar dan aan de linker kant van zijn lichaam.
Vr. Waarom stak je die jongen meerdere keren met dat mes?
Aw. Omdat hij bij mijn dochter was. Ik was boos.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1, aangezien er bij de verdachte geen sprake was van opzettelijk handelen. Verdachte heeft zijn zelfbeheersing verloren en dat vindt volgens de psycholoog die verdachte in het kader van deze strafzaak heeft onderzocht zijn oorsprong in de posttraumatische stressstoornis van verdachte.
De rechtbank overweegt dat uit de gehanteerde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte omdat hij boos was, het slachtoffer met een mes heeft gestoken waar hij hem raken kon in gezicht, rug en arm. Het slachtoffer had drie steekwonden in zijn rug waardoor een klaplong en een longbloeding zijn ontstaan, een steekwond in zijn arm tot op het bot en een steekwond in zijn gelaat.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer willens en wetens heeft gestoken en voorts dat dit steken gelet op het gehanteerde wapen, het aantal toegebrachte steken en de intensiteit van het steken, was gericht op de dood van het slachtoffer. Van het willens en wetens handelen kan alleen dan geen sprake zijn als bij de dader blijkt van een zodanige geestelijke afwijking dat hij geen enkel inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn handelswijze. Daarvan is in dit geval geen sprake.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De inhoud van het in dit vonnis onder 9 genoemde rapport van de gedragsdeskundige geeft de rechtbank geen aanleiding tot niet-strafbaarheid van de verdachte te concluderen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag van een vijftienjarige jongen. De achtergrond van dit misdrijf is gelegen in het feit dat de dochter van verdachte, de toen veertienjarige [betrokkene 1], al enige tijd omging met het slachtoffer en dat de verdachte het onverdraaglijk vond dat [betrokkene 1] omgang had met een jongen. Nadat de verdachte [betrokkene 1] en het slachtoffer samen op de bank had aangetroffen, terwijl het slachtoffer zijn arm om [betrokkene 1] heen had geslagen, is verdachte woedend geworden en heeft hij ingestoken op het slachtoffer. De jongen had ‘fout gedaan’ volgens de verdachte.
Een poging doodslag is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk zijn leven. Gelet op de aard van de verwondingen is het geenszins aan verdachte te danken dat het slachtoffer de aanval met het mes heeft overleefd.
Bovendien impliceert het misdrijf in de gegeven omstandigheden, waarin de verdachte de omgang van zijn dochter met een jongen kennelijk onaanvaardbaar acht vanuit zijn cultuur, een miskenning van het volstrekt normale gedrag van een jongen en een meisje in de pubertijd die genegenheid voor elkaar voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte hier te lande niet eerder strafbare feiten heeft gepleegd.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 28 januari 2008, van drs. R.S. Turk, GZ psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is een 41-jarige Afghaanse man die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Betrokkene is een controlerende en oordelende moslim die grote moeite heeft met de westerse verworvenheden van zijn dochter [betrokkene 1]. Betrokkene acht het zijn eer onwaardig wanneer zijn vrouw of dochter door een andere man wordt benaderd en voelt zich in zijn eer gekrenkt wanneer zij wordt aangeraakt. In het gezin bestaan al veel langer problemen rond het gedrag van dochter [betrokkene 1]. Betrokkene is achterdochtig en wantrouwend omdat [betrokkene 1] zou liegen en haar eigen gang zou gaan. Wanneer betrokkene zijn dochter samen met haar Turkse vriend op de bank van de buren ziet zitten en bovendien ziet dat deze jongen een arm om [betrokkene 1] heeft heengeslagen, gaat betrokkene door het lint. Hij vertelde dat hij dan de controle over zichzelf verliest en niet meer weet wat hij doet. Dat acht onderzoeker goed mogelijk. Een posttraumatische stressstoornis wordt onder meer gekenmerkt door prikkelbaarheid en woede-uitbarstingen. Betrokkene gebruikt zijn controlerende eigenschappen om zijn agressie onder controle te houden. Dat lukt niet steeds, zoals uit de verslagen van Jeugdzorg duidelijk is geworden. Dat betrokkene de controle volledig verliest wanneer hij zich bevestigd voelt in zijn wantrouwen en achterdocht jegens [betrokkene 1] en zich gekrenkt acht in zijn eer vanwege lichamelijk contact met het slachtoffer, is goed voorstelbaar. Daaraan voorafgaand lijkt betrokkene echter op zoek te zijn geweest naar bevestiging van zijn vermoedens. Betrokkene meent dat zijn eer in het geding is en dat is voor hem onverdraaglijk. Zijn echtgenote heeft het slachtoffer dan al laten weten dat hij [betrokkene 1] niet mag zien. Betrokkene wist of had kunnen weten dat de situatie zou escaleren wanneer hij zijn dochter met het slachtoffer zou betrappen. Betrokkene heeft daarin een keuze gehad. Een en ander afwegend adviseert onderzoeker betrokkene voor het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, indien bewezen. De kans op recidive is verhoogd. De kans op recidive is te verlagen door de posttraumatische stressstoornis (PTSS) te behandelen. Dan neemt ook zijn impulsiviteit af. PTSS is goed te behandelen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 september 2007 van S.J. Soffner als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Analyse van het delictgedrag
Het disfunctioneren van betrokkene’s gedrag wordt mogelijk veroorzaakt door de gediagnosticeerde PTSS, de culturele achtergrond met de eigen waarden en normen en rolpatronen. De indruk van de rapporteur is dat betrokkene onvoldoende geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving, mede door het ontbreken van een ondersteunend sociaal netwerk en gemis van arbeid cq. dagbesteding. Hij wordt in het bijzonder door zijn oudste dochter geconfronteerd met puberaal en oppositioneel gedrag. Betrokkene’s beperkte gedragsrepertoire en rigiditeit maken dat hij zich onmachtig voelt, zijn dochter in zijn beleving ziet afglijden en hierdoor tevens in zijn eer geraakt wordt als zij een vriendje krijgt. Het doel lijkt het middel te vergoeilijken op het moment dat hij hen ‘betrapt’ in het huis van de buren.
Conclusie en plan van aanpak
Indruk van de persoon
Risicofactoren met betrekking tot het delictgedrag zijn: emotioneel welzijn, inzicht, gedrag, vaardigheden en houding van betrokkene. De kans op recidive wordt mede met behulp van RISc niet uitgesloten, indien een behandeling gericht op de PTSS van betrokkene zal uitblijven.
Plan van aanpak
Op grond van ons onderzoek, acht rapporteur hulpverlening geïndiceerd. Specialistische zorg voor de PTSS is mogelijk. Een verplicht reclasseringscontact, met de nadruk op controle binnen het toezicht, achten wij gelet op het kunnen volgen en waarborgen van een behandeling ter voorkoming van recidive wenselijk.
Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij het niet eens is met de conclusie van de psycholoog en de reclassering over het recidivegevaar. Verdachte is van mening dat zijn dochter er inmiddels van doordongen is dat zij verkeerd zat en dat het daarom niet weer zal gebeuren.
De rechtbank overweegt dat uit deze verklaring, maar ook uit de rest van het dossier, inclusief genoemde rapporten van de psycholoog en Reclassering Nederland blijkt dat het handelen van verdachte primair is ingegeven door zijn overtuiging dat het verkeerd is dat zijn dochter omgang heeft met een jongen en dat hij als gevolg daarvan de confrontatie met het lichamelijke contact tussen zijn dochter en het slachtoffer als ondraaglijk heeft ervaren. Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van een geringere impulscontrole als gevolg van een posttraumatisch stressstoornis, maar de rechtbank kan zich in dit verband verenigen met de conclusie van de psycholoog dat verdachte op zoek is gegaan naar een bevestiging van zijn vermoedens, terwijl hij wist of had kunnen weten dat de situatie zou escaleren wanneer hij zijn dochter met het slachtoffer zou betrappen. Verdachte heeft daarin dan ook een keuze gehad.
Anders dan de psycholoog heeft geconcludeerd is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde feit volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte nog immer niet lijkt in te zien dat zijn handelen verkeerd is geweest, gelet op zijn verklaring ter terechtzitting dat de kans op recidive niet aanwezig is omdat zijn dochter heeft ingezien dat het verkeerd is wat zij heeft gedaan.
Verdachte is blijkens zijn laatste woord ter terechtzitting van mening dat het zijn dochter is geweest die het leven van hem, van haarzelf en van het slachtoffer heeft verwoest. De verdachte legt hiermee ten onrechte een zware last op de schouders van zijn minderjarige dochter.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. Anders dan de Reclassering heeft geadviseerd komt de rechtbank niet toe aan een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank overweegt hierbij dat behandeling van de bij verdachte geconstateerde stoornis ook in het kader van een penitentiair programma kan plaatsvinden.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft voor aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.200,00 wegens immateriële schade en € 884,00 wegens materiele schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank komt op grond van het bij de vordering gevoegde schadeonderbouwingsformulier en de mondelinge toelichting ter terechtzitting tot het oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder bewezen verklaarde strafbare feit, door de handeling van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 2.200,00.
De rechtbank komt voorts op grond van het bij de vordering gevoegde schadeonderbouwingsformulier en de mondelinge toelichting ter terechtzitting tot het oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handeling van de verdachte, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 629,00 (beschadigde kleding en schoenen en ziekenhuis daggeldvergoeding).
De vordering kan derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 2.829,00.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
Wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor materiële schade in de vorm van no-claim ziektenkostenvergoeding ouders is de rechtbank van oordeel, dat – nu deze schade onvoldoende is onderbouwd – dit deel van de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.829,00 (tweeduizend achthonderd negenentwintig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 2.829,00 (tweeduizend achthonderd negenentwintig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 56 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. S.N. Schipper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2008.