ECLI:NL:RBALK:2008:BC7327

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14-810231-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Perk
  • B.H. Franke
  • Y.M.I. Greuter-Vreeburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel door verhuur van woonruimte aan illegaal in Nederland verblijvende personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van mensensmokkel door het verhuren van woonruimte aan illegaal verblijvende personen in Nederland. De tenlastelegging betrof de periode van 1 januari 2004 tot en met 22 mei 2007, waarin de verdachte samen met anderen woonruimte heeft verhuurd aan personen waarvan hij ernstige redenen had te vermoeden dat zij illegaal in Nederland verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks het vermoeden van illegaliteit, geen actie heeft ondernomen om de verblijfstatus van zijn huurders te controleren. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat hij illegale huurders huisvestte.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 166 dagen voorwaardelijk, een werkstraf van 200 uren en een geldboete van € 5.000. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk illegale personen onderdak had willen bieden, maar dat hij wel verregaand onverschillig was geweest ten aanzien van de verblijfstatus van zijn huurders. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er een vormverzuim had plaatsgevonden, omdat de verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling geen rechtsbijstand had gekregen. Dit vormverzuim leidde tot een verlaging van de straf.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 74 dagen, waarvan 60 dagen niet ten uitvoer zouden worden gelegd, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft de verdachte ook een proeftijd van twee jaar opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verhuurders om de verblijfstatus van hun huurders te controleren, vooral in het licht van de wetgeving omtrent mensensmokkel en illegaal verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Locatie Alkmaar
Parketnummer : 14/810231-07
Datum uitspraak : 19 maart 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [plaatsnaam]op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [straatnaam en nummer], [postcode en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 166 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en een geldboete van € 5.000,00.
- hetgeen door de verdachte en mr. P.M. Breukink en mr. P.P.C.M. Waarts, raadslieden van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 22 mei 2007 in de gemeente Zijpe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,(telkens)(een) ander(en), te weten
-[persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of
-[persoon 4] en/of [persoon 5] en/of
-[persoon 6] en/of [persoon 7] en/of
-[persoon 8] en/of
-[persoon 9] en/of [persoon 10] en/of
-[persoon 11] en/of
-[persoon 12] en/of
-[persoon 13] en/of
-[persoon 14] en/of
één of meer andere person(o)n(en), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij
het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel haar/hem/hen daartoe
gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door
-het verschaffen en/of verhuren van woonruimte aan de [adres] te
[woonplaats] en/of [adres] en/of [adres] te [woonplaats] en/of
-het bemiddelen bij arbeid en/of
-het regelen van vervoer naar plaatsen van arbeid en/of
-het vervoeren naar plaatsen van arbeid
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), dan wel ernstige
redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was,
zulks terwijl voornoemd(e) feit(en) werd(en) begaan door verdachte en/of
verdachtes mededader(s) die daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben
gemaakt en/of in vereniging werden begaan door meerdere personen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2004 tot en met 22 mei 2007 in de gemeente Zijpe,
tezamen en in vereniging met een ander, anderen, te weten
-[persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of
-[persoon 4] en/of [persoon 5] en/of
-[persoon 6] en/of [persoon 7] en/of
-[persoon 8] en/of
-[persoon 9] en/of [persoon 10] en/of
-[persoon 11] en/of
-[persoon 12] en/of
-[persoon 13] en/of
-[persoon 14]
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, door het verschaffen en verhuren van woonruimte aan de [adres] te
[woonplaats] en/of [adres] en/of [adres] te [woonplaats],
terwijl verdachte en verdachtes mededader ernstige redenen hadden te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was,
zulks terwijl voornoemde feiten werden begaan door verdachte en verdachtes mededader die daarvan een beroep of gewoonte hebben gemaakt en in vereniging werden begaan door meerdere personen;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. BEWIJSVERWEREN
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen en daartoe onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Om tot een bewezenverklaring te komen ten aanzien van artikel 197a Sr moet er sprake zijn van enige vorm van schuld bij de verdachte. Met andere woorden zal moeten kunnen worden vastgesteld dat cliënt wist dan wel had moeten vermoeden dat er sprake was van illegalen aan wie hij onderdak bood.
Kon cliënt weten dat hij illegalen onderdak bood? Kon cliënt weten dat Oekrainers niet zomaar in Nederland mochten verblijven? Kon cliënten weten dat er sprake was van vervalste paspoorten die werden getoond? Naar algemene ervaringsregels zal het oordeel zijn dat men bekend hoort te zijn met de Nederlandse wetgeving aangaande vreemdelingen. Dat was cliënt niet en dat wordt hem nu zwaar aangerekend. Dit terwijl hij op geen enkele wijze kwade bedoelingen had. Van slechte intenties en uitbuitingsituaties was geen sprake. Er werd gezelligheid in huis gehaald en [verdachte 2] had met haar pensionnetje wat om handen. Er werden geen torenhoge huren gevraagd en er werd niet moeilijk gedaan over te laat betalen. Als men geen werk had mocht men later betalen. Ik verzoek u met klem rekening te houden met de verklaringen van de aangetroffen Oekraïners. Het merendeel praat lovend over cliënt en zijn vrouw. Het zijn hartelijke mensen die hun overtollige ruimte in huis en het vakantiehuisje dat zij in bezit hadden verhuurden. Artikel 197 a Sr is in de wet gekomen ter bescherming van vreemdelingen die uitgebuit werden. Uitgebuit door slechte mensen met slechte intenties. Niet door mensen zoals mijn cliënt. Anders vier je samen geen verjaardagen. Zijn wellicht wat domme naïeve houding ten aanzien van de vreemdelingenwet doet hem nu de das om.
Nb.) Ik merk op dat een aantal mensen van een vals paspoort gebruik maakte en dat cliënt naar mijn mening niet kan worden aangerekend dat hij had moeten vermoeden dat deze personen Oekraïners waren nu zij een Poolse identiteitskaart lieten zien. Dit betreft de personen:
• [persoon 1], alias [naam] (Poolse id-kaart)
• [persoon 2] en [persoon 3]
• [persoon 5] en [persoon 4] (hebben gezegd dat ze Polen zijn)
• [persoon 8]
• [persoon 9] en [persoon 10]
• [persoon 11]
• [persoon 12]
• [persoon 13]
• [persoon 14] (door ander gezegd dat ze Pools was, p 261)
De vraag die rijst of cliënt bekend kon zijn met hun echte identiteit en als hij bekend was geworden met deze echte identiteit per wanneer dit dan was? De verdediging zal hierover niet uitweiden nu dit naar haar mening geen grote verandering zal brengen in het uiteindelijke oordeel over de zaak en de daaraan te koppelen straf of sanctie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte wist althans had kunnen vermoeden dat de personen aan wie hij woonruimte verhuurde uit de Oekraïne afkomstig waren op grond van
- de verklaring van [getuige 1]
- bij de stukken aanwezige foto’s waaruit blijkt dat in de door verdachte verhuurde huisjes in 2004 al uit de Oekraïne afkomstige personen aanwezig waren.
- de doorzoeking van de woning in mei 2007 waarbij uit de Oekraïne afkomstige personen werden aangetroffen. Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van Oekraïners in door verdachte verhuurde woonruimten een permanent karakter had.
Sommige Oekraïners hebben aan verdachte of aan zijn echtgenote valse Poolse paspoorten laten zien. Niet gebleken is dat de Oekraïners bezig waren om zich in Nederland een geldige verblijfstitel te verschaffen. Ze werkten bij boeren op het land en verrichtten klussen in de particuliere sector.
Uit verklaringen van de buren [getuigen 1] en [getuige 2] blijkt dat het verdachte bekend was dat het om illegale Oekraïners ging. Door verdachte en zijn mededader werd de gedachte dat de Oekraïners niet in Nederland mochten verblijven en werken kennelijk verdrongen. En ook al zouden ze het niet weten, dan is er toch nog sprake van voorwaardelijk opzet op de illegaliteit van de in de huisjes/kamers aanwezige illegale Oekraïners. Door niet de verblijfstatus van de huurders van de huisjes/kamers te controleren hebben verdachte en zijn mededader zich willens en wetens blootgesteld aan de niet te verwaarlozen kans dat de huurders geen legale verblijfstatus in Nederland bezaten, aldus de officier van justitie.
De rechtbank heeft het volgende overwogen.
Verdachte heeft met zijn mededader in de tenlastegelegde periode woonruimte verhuurd onder meer aan uit het buitenland afkomstige personen. Het was, onder meer gelet op de verklaringen van [getuigen 2] en [getuige 1], verdachte duidelijk dat in de huisjes personen verbleven met de Oekraïnse nationaliteit. Ook al zouden verdachte en zijn mededader aanvankelijk hebben geloofd dat het om uit Polen afkomstige personen ging, dan blijkt uit de verklaringen van de buren en de illegale personen zelf dat verdachte in ieder geval op zeker moment wist dat het om Oekraïners ging. Verdachte heeft daarna het verblijf van de illegaal in de door hem verhuurde woonruimtes verblijvende Oekraïners niet beëindigd.
Uit een door verdachte afgelegde verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn mededader in veel gevallen niet hebben gevraagd naar de identiteit van de huurders omdat zij het niet tot hun taak rekenden om dit te controleren. Het maakte verdachte volgens zijn verklaring “niet uit wie de huisjes/kamers bewoonde als hij maar tijdig de huur ontving en de bewoners geen problemen veroorzaakten.”
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit, omschreven in het tweede lid van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt en in vereniging is begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich geruimte tijd met haar mededader (haar echtgenoot) schuldig gemaakt aan het uit winstbejag onderdak verschaffen aan personen van wie hij ernstige redenen had te vermoeden dat zij illegaal in Nederland verbleven. Verdachte heeft hierdoor het overheidsbeleid bij de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland bemoeilijkt. Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht ziet niet slechts op het tegengaan van uitbuiting van vreemdelingen, maar, naast de bescherming van het vreemdelingenbeleid, ook op de bescherming van economische en met name arbeidsmarktbelangen.
De rechtbank neemt hierbij ten gunste van verdachte het volgende in aanmerking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de intentie had om juist illegaal in Nederland verblijvende personen onderdak te verschaffen. Wel is gebleken dat verdachte verregaand onverschillig is geweest met betrekking tot de verblijfstatus van de personen aan wie hij woonruimte ter beschikking stelde en van wie hij het ernstige vermoeden moest hebben dat zij illegaal in Nederland verbleven. Ook is van belang dat verdachte geen andere huurprijzen vroeg aan bewoners die illegaal in Nederland verbleven dan aan andere bewoners. Er is dus geen sprake van uitbuiting van illegaal in Nederland verblijvende personen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 5 maart 2008 van mevrouw M.D. Carduck als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de straftoemeting onder meer het volgende verweer gevoerd.
Piketfase.
Op dinsdag 22 mei 2007 is de heer [verdachte] aangehouden. Na zes uur verhoor is cliënt direct in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling vond plaats op 22 mei 2007 te 13.17 uur. Ook zijn aan cliënt gedurende de inverzekeringstelling officiersbeperkingen opgelegd. Eerst op vrijdagochtend 25 mei 2007 werd ik ingelicht over de arrestatie van cliënt. Immers ik ontving op 25 mei 2007 om 08.53 uur een piketmelding van de Raad voor Rechtsbijstand met daarop de handgeschreven mededeling dat cliënt om 11.30 uur die dag werd voorgeleid aan de rechter-commissaris. Een vreemde situatie.
Bij de rechter-commissaris heb ik aangegeven dat ik het een ongelofelijke misser vond dat er geen advocaat was ingelicht over de inverzekeringstelling van cliënt. De [verdachte] zag ik voor het eerst kort voor de voorgeleiding. Ik trof een enorm emotionele man aan die dringend toe was aan uitleg, hulp en een luisterend oor. De inval en arrestatie hadden en hebben een enorme impact op cliënt. Ook de reclassering was nog niet langs geweest. Ik heb hier de officier van justitie over aangeschreven Ik kreeg nul reactie. De verstuurde brieven aan de officier van justitie vindt u aangehecht aan mijn pleitnota.
Naar mijn mening moeten aan deze omissie gevolgen worden verbonden. Er is sprake van een flagrante schending van cliënt zijn rechten. Uit de jurisprudentie blijkt helaas dat dit vaker voorkomt. Een passende reactie is strafvermindering. Ik verzoek u dan ook bij oplegging van een eventuele sanctie deze te verminderen in verband met schending van art. 40 Sr en art. 6 lid 3 sub c EVRM. Art. 40 Sr is juist in het leven geroepen, zo zegt de wetsgeschiedenis, naar aanleiding van de toenemende druk de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van rechtsbijstand te voorzien.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de wijze waarop na de inverzekeringsstelling van verdachte is gehandeld als volgt.
In artikel 40, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een daartoe beschikbare advocaat optreedt als raadsman voor een in verzekering gestelde verdachte voor de duur van de inverzekeringstelling. Nu namens verdachte onweersproken is gesteld dat hem gedurende de inverzekeringsstelling geen rechtsbijstand is verleend, stelt de rechtbank vast dat in het voorbereidend onderzoek een vormverzuim heeft plaatsgevonden dat niet meer kan worden hersteld.
Het rechtsgevolg van dit verzuim blijkt niet uit de wet. De rechtbank zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats is. De rechtbank zal echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van de gepleegde feiten en gelet op hetgeen in het hiervoor genoemde voorlichtingsrapport is vermeld met betrekking tot de persoon van verdachte, het onvoorwaardelijk deel van de straf beperken tot de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met daaraan verbonden een proeftijd als waarschuwing aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. De rechtbank zal echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het vormverzuim, de duur van de taakstraf matigen tot 100 uren.
8. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen portemonnee dient te worden teruggegeven aan verdachte.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c(oud), 22d, 57(oud), 197a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 74 dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 60 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 50 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een portemonnee.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk , voorzitter,
mr. B.H. Franke en mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2008.