ECLI:NL:RBALK:2008:BC9498

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97608 - HA ZA 07-736
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bindend advies en ontbinding overeenkomst in geschil over verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Winkel, de vernietiging van een bindend advies van de Commissie Klussen- en Vloerenbedrijven, alsook de ontbinding van de overeenkomst met gedaagde, wonende te Kreileroord. Eiser had gedaagde in april 2006 opdracht gegeven voor verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning. De werkzaamheden werden op regiebasis uitgevoerd, waarbij partijen een uurprijs van EUR 25 hadden afgesproken. Eiser stelde dat het bindend advies van de Commissie onaanvaardbaar was, omdat het strijdig was met fundamentele rechtsbeginselen en de feiten niet correct waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de Commissie de feiten juist had vastgesteld en dat de procedure correct was verlopen. Eiser had geen consistente keuze gemaakt in zijn vorderingen, wat leidde tot een juridische patstelling. De rechtbank concludeerde dat de Commissie terecht had geoordeeld dat partijen de overeenkomst in gezamenlijk overleg hadden beëindigd en dat eiser niet recht had op vervangende schadevergoeding. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, begroot op EUR 1.068.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
AM/PHL
zaaknummer / rolnummer: 97608 / HA ZA 07-736
datum: 9 april 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[EISER],
wonende te Winkel, gemeente Niedorp
eiser bij dagvaarding van 19 juli 2007,
procureur mr. G.E. Helder,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Kreileroord, gemeente Wieringermeer,
gedaagde,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. G.E.R. Ummelen te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juli 2007
- de conclusie van antwoord van 31 oktober 2007
- het tussenvonnis van 14 november 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2008.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.[eiser] heeft [gedaagde] in april 2006 opdracht gegeven tot verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning en de daarin aanwezige kantoorruimte te Winkel.
2.2. Op de overeenkomst tussen partijen zijn de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Klussenbedrijven (VLOK) van toepassing verklaard. Deze Algemene Voorwaarden bepalen dat de rechter en de Geschillencommissie Klussen- en Vloerenbedrijven van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (hierna de Commissie) bevoegd zijn van geschillen kennis te nemen. De beslissingen van de Commissie geschieden bij wege van bindend advies.
2.3.[gedaagde] verrichtte zijn werkzaamheden op regiebasis. De VLOK voorwaarden bepalen daarover dat bij regie opdrachtgever en klussenbedrijf overeenkomen dat de gemaakte kosten van het klussenbedrijf worden vergoed en dat tevoren het uurtarief wordt vastgesteld. Bij iedere afrekening maakt het klussenbedrijf een opstelling van de bestede uren en alle overige kosten.
Partijen zijn een uurprijs van EUR 25 (exclusief omzetbelasting) overeengekomen en wekelijkse facturering.
2.4. Het reglement van de Commissie bepaalt in artikel 3 dat zij tot taak heeft geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten. Een consument wordt in het reglement gedefinieerd als "de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf". Ook bepaalt het reglement dat de consument voor de behandeling van een geschil een eventueel openstaand factuurbedrag bij de Commissie dient te deponeren.
2.5. In juli 2006 is een geschil ontstaan over de uitvoering van de werkzaamheden. [eiser] heeft dit geschil in september 2006 voorgelegd aan de Commissie. [eiser] had op dat moment drie nota's van [gedaagde] niet betaald, en heeft in dat kader een bedrag van EUR 3.436,77 bij de Commissie in depot gestort.
2.6. Op 25 januari 2007 heeft een door de Commissie aangewezen deskundige de klachten onderzocht. Hij heeft daarvan schriftelijk rapport uitgebracht. Op 15 maart 2007 is het geschil ter zitting van de Commissie behandeld. Het bindend advies is op 22 mei 2007 aan partijen toegezonden.
2.7. Artikel 26 van het reglement bepaalt het volgende: "Vernietiging van het bindend advies van de commissie kan uitsluitend plaatsvinden door het ter toetsing voor te leggen aan de gewone rechter binnen twee maanden na de verzending van de uitspraak aan partijen. De rechter zal het bindend advies vernietigen, indien de uitspraak in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.".
3. Het geschil
3.1.[eiser] vordert - samengevat - vernietiging van het bindend advies van de Commissie, althans een verklaring voor recht dat partijen aan dit advies niet zijn gebonden.
Daarnaast vordert [eiser] dat de rechtbank de overeenkomst tussen partijen ontbindt met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 6.956,51, eventueel onder aftrek van een naar billijkheid te bepalen bedrag ter vergoeding van de waarde van de geleverde prestatie tot het bedrag waartoe [eiser] is gebaat, en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.[gedaagde] heeft de vordering en de gronden daarvan gemotiveerd weersproken op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde komen.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat het bindend advies vernietigd dient te worden omdat het door de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij voert daartoe aan dat sprake is van strijd met fundamentele grondbeginselen van het recht en strijd met het reglement van de Commissie. Ook is [eiser] van mening dat de feiten niet juist zijn vastgesteld en dat het deskundigenrapport deels onjuist en onvolledig is.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat de rechter die gevraagd wordt een bindend advies te toetsen, zich terughoudend dient op te stellen. Het gaat om een marginale toets. Vernietiging kan plaatsvinden op grond van artikel 26 van het reglement van de Commissie in samenhang met artikel 7:904 BW. Niet elke onjuistheid bij de totstandkoming van een advies moet leiden tot een aantasting daarvan, zo volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Bij de beoordeling van de vraag of het bindend advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dient blijkens de parlementaire geschiedenis mede in aanmerking te worden genomen of, en zo ja in hoeverre [eiser] nadeel heeft ondervonden.
Ontvankelijkheid van de klacht ten aanzien van de kantoorruimte
4.3. Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] allereerst aan dat de Commissie bij hem de indruk heeft gewekt dat zij zijn volledige klacht zou behandelen, ook voor zover deze zag op de verbouwing van de kantoorruimte. De correspondentie die [eiser] met de Commissie voerde voordat zij het geschil in behandeling nam heeft deze indruk bij hem gewekt, evenals het feit dat het in opdracht van de Commissie opgestelde deskundigenrapport ook betrekking had op de kantoorruimte. Bij de mondelinge behandeling heeft de Commissie aan partijen medegedeeld dat zij het volledige geschil zou behandelen, zo stelt [eiser].
4.4. In het bindend advies is [eiser] echter ten aanzien van de klachten die geheel of ten dele betrekking hebben op de kantoorruimte niet ontvankelijk verklaard, omdat het toepasselijke reglement bepaalt dat alleen kan worden geklaagd door een consument niet handelend in de uitoefening van beroep en/of bedrijf. [eiser] voert aan dat indien hij dit tevoren had geweten, hij niet voor de weg van het bindend advies had gekozen omdat hij zijn vorderingen ten aanzien van het privé en het zakelijke deel onlosmakelijk met elkaar verbonden acht.
4.5. De rechtbank begrijpt, dat [eiser] zich op het verkeerde been gezet voelt doordat een medewerker van het secretariaat van de Commissie de verwachting zou hebben uitgesproken dat beslechting van het gehele geschil mogelijk zou zijn. Daarbij komt, dat ook de voorzitter bij aanvang van de behandeling zou hebben verklaard dat hiertoe inderdaad was besloten.
De juistheid van deze laatste stelling kan in dit geschil echter niet worden vastgesteld. Uit de
- volgens [eiser] op diezelfde dag van behandeling reeds genomen en nadien verzonden - beslissing blijkt het tegendeel en [gedaagde] heeft een zodanige mededeling betwist.
De rechtbank constateert, dat [eiser] bij de indiening van zijn klacht inderdaad melding maakt van een eerder besproken mogelijkheid om ook het gedeelte van het geschil, betrekking hebbend op de kantoorruimte, in behandeling te nemen. Daags daarop is echter bij brief van 31 augustus 2006 door de secretaris van de Commissie geschreven:
".......
NB: de Geschillencommissie Klussen- en Vloerenbedrijven heeft tot taak uitspraak te doen in geschillen tussen particuliere consumenten en ondernemers. De commissie kan uw klachten en/of voorstellen ter oplossing van het geschil niet in behandeling nemen voor zover deze zakelijk van karakter zijn". (cursivering rechtbank)
Nadien heeft de Commissie de klacht in behandeling genomen waarna [eiser] in de bestreden beslissing niet-ontvankelijk is verklaard wat betreft de klachten die geheel of ten dele betrekking hebben op de kantoorruimte.
De rechtbank kan [eiser] goed volgen in zijn standpunt dat deze partiële behandeling voor hem niet duidelijk was, aangezien hij de hierboven geciteerde Nota Bene had opgevat als standaardzin en bovendien de deskundige bij diens onderzoek evenmin onderscheid maakte.
Dat neemt echter niet weg, dat de Commissie heeft geoordeeld in overeenstemming met haar reglement alsmede in overeenstemming met het hiervoor aangehaalde schrijven.
Ook het gegeven, dat als gevolg van deze beslissing het geschil ten aanzien van het kantoor nu niet gezamenlijk met het geschil ten aanzien van het privé gedeelte kan worden behandeld, kan niet leiden tot de slotsom dat het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechtbank tekent hierbij nog aan, dat [eiser] niet gevolgd kan worden in zijn standpunt, dat het in een te voeren procedure ten overstaan van de gewone rechter ondoenlijk zou zijn om een splitsing te maken tussen privé en zakelijk. Immers, wat betreft de (kwaliteit van de) werkzaamheden is die splitsing uiteraard te maken, terwijl ten aanzien van de in rekening gebrachte facturen vast staat dat [eiser] in staat is geweest om in het kader van zijn fiscale verantwoording een splitsing aan te brengen tussen zakelijke facturen en privé facturen.
4.6. In het verlengde van het bovenstaande klaagt [eiser] erover dat de Commissie het bedrag dat de deskundige in zijn rapport heeft begroot ten aanzien van het verbeteren van leidingwerk onder de trap, evenals het gememoreerde verlies aan mandagen, in haar begroting van de schade niet heeft meegenomen. Naar de overtuiging van [eiser] valt dit onder het privé gedeelte van de vordering. Met betrekking tot dit bedrag heeft [gedaagde] gesteld dat dit mede ziet op de verbouwing van de kantoorruimte.
Hoe dit ook zij, nu ten aanzien van deze post een afzonderlijke motivering ontbreekt, kan de rechtbank niet concreet vaststellen of aan toewijzing van die post inderdaad in de weg heeft gestaan het gemengde karakter van die werkzaamheden. Duidelijk is echter wel, dat deze door de deskundige genoteerde schadepost niet is meegenomen in de begroting van de Commissie.
De rechtbank concludeert daaruit, dat deze post kennelijk behoort tot het geheel of ten dele als zakelijk aangemerkte onderdeel van het geschil waarin [eiser] door de Commissie niet is ontvangen. Die conclusie heeft tot gevolg, dat de in het deskundigenrapport onder 2 besproken klacht ten aanzien van de leidingen nog niet is beoordeeld en derhalve door [eiser] kan worden ingebracht in een eventueel aanhangig te maken civiele procedure.
4.7. Ten slotte betoogt [eiser] in dit kader dat de beslissing van de Commissie niet consistent is. Zij verklaart [eiser] niet ontvankelijk ten aanzien van het zakelijke gedeelte van zijn vordering, maar beschikt vervolgens wel over het volledige door [eiser] in depot gestorte bedrag. Een deel van het door hem in depot gestorte bedrag had echter betrekking op een factuur voor werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht in de kantoorruimte. Het gaat om de factuur met nummer 1406 ten bedrage van EUR 808,30 welke factuur aan het proces-verbaal van de comparitie is gehecht. Volgens artikel 20 van haar reglement was de commissie verplicht dit bedrag terug te betalen aan [eiser]. Dat is niet gebeurd.
4.8. De rechtbank constateert dat uit de omschrijving van werkzaamheden in door [eiser] bedoelde factuur alsmede uit de door [eiser] daarop aangetekende vermelding "kantoor", valt op te maken dat deze ziet op werkzaamheden in de kantoorruimte. De Commissie heeft bij haar bindend advies deze factuur inderdaad niet buiten beschouwing gelaten. In zoverre strookt dat gedeelte van de beslissing van de Commissie niet met haar besluit ten aanzien van de ontvankelijkheid.
Deze omissie is echter onvoldoende om het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. [eiser] kan dit bedrag als zijnde een betaalde factuur, meenemen in eerdergenoemde eventueel te starten civiele procedure ten aanzien van de kantoorruimte, zodat hij geen nadeel hoeft te ondervinden van deze omissie.
Deskundigenrapport
4.9. Vervolgens klaagt [eiser] erover dat vooraf geen overleg met partijen heeft plaatsgevonden over de vraagstelling aan de deskundige en dat partijen daardoor niet kunnen beoordelen of de deskundige zich aan de opdracht heeft gehouden. Naar de overtuiging van [eiser] had de deskundige ook de vraag moeten beantwoorden of de gestelde gebreken een grond opleveren voor ontbinding van de overeenkomst. Ook acht hij het onjuist dat de deskundige voorafgaand aan zijn onderzoek geen kennis heeft genomen van het rapport dat namens [eiser] reeds door een bouwkundige was opgesteld. Verder bevat het deskundigenrapport inhoudelijk diverse fouten, zo stelt [eiser].
4.10. De rechtbank is van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. Uit het deskundigenbericht - met name uit de aanhef van de diverse paragrafen - blijkt dat de Commissie de deskundige heeft verzocht zijn bevindingen te rapporteren en zijn vaktechnisch oordeel te geven ten aanzien van de door [eiser] aangegeven gebreken in de werkzaamheden. Daarnaast heeft de Commissie gevraagd naar mogelijk herstel en de kosten daarvan. De deskundige heeft aan de aldus kort weergegeven opdracht voldaan. De stelling, inhoudend dat de Commissie vooraf over de vraagstelling dient te overleggen, vindt geen steun in het recht. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser], inhoudende dat de deskundige gehouden is vooraf kennis te nemen van een eenzijdig tot stand gekomen rapport van een partijdeskundige.
Bij het onderzoek ter plaatse van de deskundige zijn [eiser] en [gedaagde] aanwezig geweest. Ook heeft de Commissie partijen in de gelegenheid gesteld op het rapport van de deskundige te reageren.
Inhoudelijk kleven er naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebreken aan het deskundigenrapport. De deskundige behandelt in zijn rapport puntsgewijs de door [eiser] aangevoerde gebreken. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de vraag of ontbinding gerechtvaardigd was, niet ter beoordeling van de deskundige stond.
Ook op dit punt acht de rechtbank aldus onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat het bindend advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Motivering
4.11.[eiser] voert verder aan dat de Commissie niet heeft gemotiveerd waarom zij het deskundigenrapport, ondanks de gemotiveerde betwisting door [eiser], zonder enige wijziging of aanvulling als juist heeft aangenomen.
4.12. De rechtbank constateert dat de Commissie in haar bindend advies, bij de weergave van het standpunt van [eiser], vermeldt dat [eiser] het deskundigenrapport heeft betwist en niet gelukkig is met het rapport van de deskundige.
Bij de beoordeling van de omvang van de tekortkomingen van [gedaagde] vermeldt de Commissie dat zij het oordeel van de deskundige ter zake over neemt. Ten aanzien van de begrote kosten voor herstel aan de dakkapel, benoemt de Commissie uitdrukkelijk dat zij zich met het door de deskundige berekende bedrag kan verenigen.
4.13. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de Commissie de bezwaren van [eiser] tegen het deskundigenrapport in haar beslissing heeft meegenomen. Weliswaar motiveert de Commissie niet uitdrukkelijk waarom zij de kritiek van [eiser] op het deskundigenrapport niet deelt, doch dit is onvoldoende om te concluderen dat het advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. [eiser] heeft in zijn brief van 22 februari 2007 aan de Commissie commentaar geleverd op het deskundigenrapport. Voor zover daarin wordt geklaagd over de in het rapport besproken werkzaamheden ten aanzien van de kantoorruimte is de Commissie daar uiteraard niet op in gegaan. Wat betreft de klacht over de onvolledigheid van het rapport ten aanzien van de door [eiser] aangegeven overige schadeposten, waaronder vervangende schadevergoeding en gederfd gebruiksgenot, welke posten buiten de opdracht aan de deskundige vielen, heeft de Commissie haar afwijzing expliciet gemotiveerd.
Vaststelling van de feiten door de Commissie
4.14. Tenslotte betoogt [eiser] dat de Commissie de feiten niet juist heeft vastgesteld. De Commissie heeft ten onrechte als uitgangspunt voor haar beslissing genomen dat partijen de overeenkomst in gezamenlijk overleg hebben beëindigd. Evenmin is juist dat partijen het erover eens zouden zijn geworden dat [eiser] de door [gedaagde] gewerkte uren, met andere woorden de openstaande facturen, nog zou moeten betalen.
Ook klaagt [eiser] erover dat de Commissie nauwelijks ingaat op de door hem opgevoerde schadeposten.
4.15. Bij de beoordeling van dit punt neemt de rechtbank het volgende in overweging. [gedaagde] betoogt dat [eiser] tegelijkertijd nakoming en ontbinding heeft gevorderd, terwijl dit niet met elkaar te rijmen is. De rechtbank constateert dat [eiser] reeds in zijn sommatiebrieven verwarring schept, maar naar de kern toch kiest voor ontbinding.
In de brief van 28 juli 2006 schrijft [eiser] onder meer: Als u besluit de werkzaamheden voort te zetten, dan geef ik daarvoor een termijn van 8 werkdagen voor het totale herstel. ... Lukt het u niet om de herstelwerkzaamheden binnen die termijn te verrichten, dan stel ik u reeds nu voor alsdan in gebreke. Ik zal de overeenkomst dan ontbinden en schadevergoeding vorderen.
Ook wordt in deze brief melding gemaakt van de opschorting van betaling van drie nota's.
Bij brief van 21 augustus 2006 constateert [eiser] vervolgens, dat [gedaagde] wegens diens weigering om herstelwerkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de eisen van [eiser] in verzuim is, op grond waarvan [eiser] aankondigt het werk door derden te zullen laten herstellen en afmaken en aanspraak te maken op vervangende en aanvullende schadevergoeding.
[gedaagde] heeft bij brief van 18 september 2006 onder meer laten weten: Het lijkt mij gezien uw bevindingen deze klus maar af te sluiten. En deze maar uit handen te geven aan een incassoburo.
4.16. In de dagvaarding ter inleiding van de onderhavige procedure stelt [eiser] dat hij steeds ontbinding met vervangende en aanvullende schadevergoeding heeft gevorderd, aangezien de ernst van de wanprestatie met zich brengt dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat [gedaagde] persoonlijk nog herstelwerkzaamheden verricht en het werk afmaakt. Ter comparitie heeft [eiser] aangegeven dat hij de overeenkomst niet heeft ontbonden en dat de overeenkomst naar zijn overtuiging nog steeds loopt. Ook heeft [eiser] verklaard dat hij ter zitting van de Commissie heeft aangegeven dat hij geen nakoming door [gedaagde] meer wenst. Dat laatste stemt overeen met de brief van [eiser] aan de Commissie van 22 februari 2007 onder meer inhoudende "van mij kan niet worden gevergd dat [gedaagde] het werk afmaakt".
4.17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] geen duidelijke en consistente keuze gemaakt ten aanzien van de (juridische) oplossing van het geschil die hij voorstaat. Dat geldt niet alleen voor de fase van de correspondentie die [eiser] zelf heeft gevoerd en, gelet op zijn beroep van rechtskundig ad[eiser]eur, heeft kunnen voeren, maar het geldt ook voor de fase van de behandeling door de Commissie en ten slotte ook in de onderhavige procedure.
[eiser] ontbindt met zijn brief van 21 augustus 2006 feitelijk de overeenkomst maar neemt bij de Commissie het standpunt in, dat [gedaagde] recht heeft op alle gewerkte en niet gewerkte uren tot het overeengekomen einde van de overeenkomst, waartegenover [eiser] aanspraak heeft op betaling van de gevorderde schadevergoeding (dagvaarding sub 35). Vervolgens vordert [eiser] dat de Commissie de overeenkomst zal ontbinden. Naast ontbinding vordert [eiser] vervangende schadevergoeding, terwijl het wettelijk systeem dat niet toelaat. In het geval van vervangende schadevergoeding blijft de overeenkomst in stand: de schuldeiser maakt in plaats van nakoming aanspraak op schadevergoeding.
Ten slotte stelt [eiser] zich naar eigen zeggen op het standpunt, dat de overeenkomst nog in stand is, terwijl nakoming door [gedaagde] niet meer van hem, [eiser], gevergd kan worden. Het ontbreken van vertrouwen in de verdere prestaties van de wederpartij is echter geen rechtsgrond voor aanspraak op vervangende schadevergoeding. De rechtbank tekent hierbij aan, dat evenmin sprake kan zijn geweest van verzuim aan de zijde van [gedaagde], nu vast staat dat oplevering van het werk nog niet had plaatsgevonden en evenmin een fatale termijn voor oplevering was verstreken. Hieraan doet niet af, dat [eiser] een premature ingebrekestelling tot herstel had verzonden in een fase waarin het werk nog in volle gang was.
Aldus heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank een juridische patstelling bewerkstelligd in een fase waarin slechts vast stond dat geen van beide partijen verdere uitvoering van werkzaamheden door [gedaagde] verlangde maar evenmin een perfecte beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden tot stand gekomen was.
4.18.Tegen deze achtergrond heeft de Commissie er blijkens haar uitspraak voor gekozen de feitelijke gang van zaken en de daarover door partijen ingenomen standpunten, de doorslag te laten geven bij de vaststelling van de (juridische) positie van partijen.
De door [eiser] in de onderhavige procedure aangevoerde feiten omtrent het uiteengaan van partijen zijn onvoldoende om de stelling te onderbouwen dat de vaststellingen van de Commissie omtrent de feitelijke gang van zaken, die haar tot de conclusie brengen dat partijen de overeenkomst in gezamenlijk overleg hebben beëindigd, onjuist zijn en dat geen redelijk oordelend ad[eiser]eur deze conclusie had kunnen trekken. Hetzelfde geldt voor de vaststelling van de Commissie dat partijen het erover eens zijn geworden dat [eiser] de openstaande facturen nog moet betalen. Het door [eiser] gedane bewijsaanbod is daarom niet relevant. Het in de voorgaande overweging geciteerde standpunt van [eiser] laat immers geen andere conclusie toe.
4.19.Dan komt de klacht van [eiser] ten aanzien van de schadevergoeding aan de orde. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] op regiebasis werkzaamheden verrichte voor [eiser]. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens de werkzaamheden geregeld werd afgeweken van eerder gemaakte afspraken ten aanzien van de inhoud van het werk. Partijen zijn uit elkaar gegaan toen het werk nog niet af was. De deskundige die door de Commissie is ingeschakeld, merkt tegen deze achtergrond in zijn rapport op dat het in deze situatie op een aantal punten niet mogelijk is de beweerdelijke tekortkomingen en de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen.
4.20.Bovengeschetste feitelijke gang van zaken heeft invloed op de toe te kennen schadevergoeding. Allereerst herhaalt de rechtbank dat het niet mogelijk is - zoals [eiser] doet - om met succes én ontbinding te vorderen én vervangende schadevergoeding. De Commissie stelt in haar bindend advies vast dat partijen de overeenkomst in gezamenlijk overleg hebben beëindigd, zodat vervangende schadevergoeding ook om die reden niet aan de orde komt.
Voor andere vormen van aanvullende schadevergoeding - waaronder vertragingsschade - was evenmin plaats, aangezien [gedaagde] werkte op regiebasis en zich niet heeft verplicht tot het behalen van een bepaald eindresultaat. Evenmin was een fatale opleveringsdatum afgesproken. Hieraan doet niet af dat voordien een indicatie van vier à vijf maanden voor afronding van de werkzaamheden is afgegeven, mede gelet op de eerdergenoemde veelvuldige wijzigingen in het werk. Dit vermeldt de Commissie ook - al is het beknopt - in haar bindend advies.
4.21.Het feit dat de Commissie bij haar begroting van de schade uitsluitend toekomt aan de schade die is ontstaan door toerekenbare tekortkomingen van [gedaagde], vloeit aldus logisch voort uit haar eerdere feitelijke vaststellingen ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst van partijen en de beëindiging daarvan.
4.22.Bovenstaande betekent dat niet is komen vast te staan dat de Commissie de feiten in relevante mate onjuist heeft vastgesteld of dat bij de toekenning van de schadevergoeding omissies zijn opgetreden, zodat de rechtbank het bindend advies ook op dit punt in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming niet onaanvaardbaar acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Conclusie
4.23.Geen van de door [eiser] aangevoerde punten kan aldus tot vernietiging van het bindend advies leiden op grond van artikel 26 van het reglement van de Commissie of artikel 7:904 BW, zodat de hierop gerichte vordering afgewezen dient te worden. Nu de overige vorderingen niet zien op het afzonderlijke deel van het geschil ten aanzien van de kantoorruimte, maar op het gehele geschil, kan [eiser] in deze vorderingen niet worden ontvangen.
4.24.[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 300,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punt × tarief EUR 384)
Totaal EUR 1.068,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.068.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.