ECLI:NL:RBALK:2008:BC9779

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
90798
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geestestoornis en vernietiging koopovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Alkmaar op 16 april 2008, gaat het om de vraag of een koopovereenkomst kan worden vernietigd op basis van een geestelijke stoornis van de verkoper, Erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat Erflater ten tijde van de verkoop op 19 oktober 2005 leed aan beginnende vasculaire dementie. Dit leidde tot de vraag of er sprake was van een wettelijk vermoeden dat de koopovereenkomst onder invloed van deze stoornis was aangegaan. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden niet was ontzenuwd, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de geestelijke stoornis een redelijke waardering van de betrokken belangen belette. De rechtbank concludeerde dat Eisers, de erfgenamen van Erflater, niet konden aantonen dat de overeenkomst vernietigd moest worden. De vorderingen van Eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van de procedure. In reconventie werd Eisers opgedragen om mee te werken aan de levering van het verkochte, met een dwangsom voor het geval zij in gebreke zouden blijven. De rechtbank benadrukte dat Erflater, ondanks zijn geestelijke toestand, niet op zichzelf was aangewezen bij het sluiten van de overeenkomst, aangezien deze plaatsvond ten overstaan van een notaris.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
PHL/DF
zaak- en rolnummer: 90798 / HA ZA 06-890
datum: 16 april 2008 (bij vervroeging)
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
1. eiser sub 1,
wonende te [woonplaats],
2. eiser sub 2,
wonende te [woonplaats],
3. eiser sub 3,
wonende te [woonplaats],
4. eiser sub 4,
wonende te [woonplaats],
5. eiser sub 5,
wonende te [woonplaats],
6. eiser sub 6,
wonende te [woonplaats],
7. eiser sub 7,
wonende te [woonplaats],
EISERS IN CONVENTIE bij dagvaarding van 2 oktober 2006,
VERWEERDERS IN RECONVENTIE,
procureur voorheen mr. H.D.S. Lasonder, thans mr. W.J.M. Loomans,
advocaat mr. M. Dekker te Purmerend,
tegen
1. gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats],
2. gedaagde sub 2,
wonende te [woonplaats],
GEDAAGDEN IN CONVENTIE,
EISERS IN RECONVENTIE,
procureur voorheen mr. R.J. van Velzen, thans mr. R. Muurlink,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer.
Partijen zullen verder worden genoemd "Eisers" respectievelijk "Gedaagden"
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het procesverloop tot 19 september 2007 blijkt uit het tussen partijen gewezen en op die datum uitgesproken vonnis, hierna kortweg het tussenvonnis.
1.2 Eisers hebben daarop een akte genomen, waarbij elf producties zijn overgelegd.
1.3 Gedaagden hebben vervolgens een antwoordakte genomen, waarbij vijf producties in het geding zijn gebracht.
1.4 Ter uitvoering van dat vonnis hebben op 8 februari 2008 getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Gedaagden hebben bij brief van 5 februari 2008 een schriftelijke verklaring aan de rechtbank en aan de wederpartij doen toekomen, inhoudende een verklaring van een verhinderde getuige, welke verklaring door de rechtbank tot de processtukken wordt gerekend.
1.5 Vervolgens heeft ieder van partijen een akte na enquête genomen.
1.6 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
In conventie en in reconventie
2.1 De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
Eisers waren toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt, dat Erflater ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 19 oktober 2005 leed aan een geestelijke stoornis. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij daarin geslaagd.
2.2 Bij de waardering van het bewijsmateriaal stelt de rechtbank voorop, dat meerdere in het tussenvonnis weergegeven vaststaande feiten en verschillende tot dat moment overgelegde bescheiden aanknopingspunten opleveren voor het bestaan van cognitieve beperkingen in het jaar 2005 en een mogelijke geestelijke stoornis in het jaar 2005 of 2006. In het tussenvonnis werd overwogen dat die aanknopingspunten thans nog niet de conclusie rechtvaardigden van een geestelijke stoornis ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Met het nadien bijgebrachte bewijsmateriaal is dat wel het geval.
Uit de bij akte na tussenvonnis overgelegde brief van de huisarts van Erflater, gedateerd 1 oktober 2007, blijkt dat een kort onderzoek naar de cognitieve functies van Erflater op 31 mei 2005 heeft geleid tot een resultaat dat een nader onderzoek wenselijk maakte. Uit de bijlage bij genoemd schrijven blijkt vervolgens dat het Dementie Onderzoek- en Casemanagement (DOC-Team) Noord-Kennemerland bij brief van 3 augustus 2005 heeft bericht:
De heteroanamnese van [], thuiszorg, meldt geheugenstoornissen...
Bij de bedsitetest dementie is de MMSE 17/30, waarbij er problemen zijn in de tijdsoriëntatie en bij de inprenting. Bij het overige onderzoek valt op dat het abstractievermogen afgenomen is....
Concluderend: is er waarschijnlijk sprake van dementie. Er zijn duidelijk vasculaire risicofactoren... Een definitieve diagnose kan nog niet gesteld worden.
Het beeld van de cognitieve beperkingen wordt bevestigd door de gehoorde getuigen. De aan de zijde van Eisers op 8 februari 2008 gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren meer in het algemeen over de geestelijke achteruitgang van Erflater in de laatste jaren en diens vergeetachtigheid in het bijzonder. Dit laatste wordt ook bevestigd door de getuige [getuige 3] en overigens ook door de hierboven aangehaalde waarneming van de Thuiszorg. Dit beeld wordt niet weerlegd door de verklaringen van de in tegenverhoor gehoorde getuigen. Zo verklaart de getuige [getuige 4] over herhaling van juist vertelde verhalen,hetgeen zij echter plaatst in de context van een ouderdomsverschijnsel zonder meer.
De diagnose van het DOC-team was nog niet definitief maar heeft nadien bevestiging gevonden in de reeds in het tussenvonnis genoemde hersenscan.
Blijkens een notitie van eerder genoemde mevrouw [] van de Thuiszorg van 17 januari 2006 is er in het begin van 2006 sprake van plotselinge toename van verwardheid, apraxie en geheugenstoornissen.
Ook de getuige [getuige 3], verzorgende buurvrouw, bevestigt momenten van verwardheid en verklaart dat het in de laatste maanden voor het overlijden slecht ging met Erflater.
Uit de bij akte na tussenvonnis overgelegde medische stukken blijkt voorts dat ook de behandelend specialisten van het Waterlandziekenhuis, een internist en een cardioloog, er begin april 2006 van uitgaan dat Erflater reeds ongeveer negen maanden (sinds het onderzoek van het DOC-team derhalve, rechtbank) beginnend dementerend is, waarschijnlijk vasculair.
Ten slotte gaat ook de behandelend huisarts, gelet op diens eerder genoemd schrijven, zonder meer uit van die diagnose vanaf augustus 2005.
Die diagnose wordt niet weerlegd door het advies van de heer [], medisch adviseur van Gedaagden van 6 december 2007. Uit dit bij akte van 19 december 2007 overgelegde schrijven blijkt veeleer dat de medisch adviseur op basis van het medisch dossier uitgaat van dezelfde diagnose. Hij voegt daaraan overigens toe, mede op basis van een beschrijving van deze vorm van dementie, dat op basis van de medische stukken niet kan worden geconcludeerd dat de stoornis een redelijke belangenwaardering belette dan wel dat Erflater onder invloed van deze stoornis zou hebben verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, bewezen dat Erflater in oktober 2006 lijdend was aan beginnende vasculaire dementie.
2.3 In het tussenvonnis is een eindbeslissing gegeven, inhoudende dat sprake is van ten tijde van de verkoop voorzienbaar nadeel in objectieve zin. Het gevolg daarvan is dat, nu bewezen is dat Erflater ten tijde van die verkoop leed aan beginnende vasculaire dementie, sprake is van een weerlegbaar wettelijk vermoeden dat de koopovereenkomst onder invloed van die stoornis is aangegaan.
2.4 De rechtbank acht dit tegenbewijs echter reeds geleverd door het inmiddels aanwezige bewijsmateriaal waaronder de door beide partijen overgelegde schriftelijke verklaringen en de op 8 februari 2008, in het kader van het bewijsthema ten aanzien van de geestelijke stoornis, gehoorde getuigen.
Erflater komt daarin naar voren als een man, niet gemakkelijk van karakter, die zijn eigen weg wilde gaan en stond voor zijn eigen beslissingen.
Zo beschrijft een vroegere collega, [collega], in een door Eisers in het geding gebrachte verklaring over de in het verleden gedane aankoop van de onderhavige woning: Iedereen waarmee je over deze aankoop praatte is van mening wat een verslechtering. Ook in deze situatie wilde hij van niemand advies, niet eens van zijn kinderen.
De aan de zijde van Eisers gehoorde getuige [getuige 5] verklaart als volgt: Ik heb in 2005 inderdaad met hem gesproken over de mogelijke verkoop van zijn woning in verband met zijn wens naar een tehuis te gaan. Ik heb hem aangeraden zijn dochters daarin te betrekken, maar dat wilde hij niet. Ik heb ook aangeboden de woning voor hem te taxeren, omdat ik in het verleden vaak hulp heb verleend bij de aankoop van een woning of grond. Hij wilde dat echter niet want hij zei dat een buurman het wel kon taxeren.
De getuige [getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik wist al wel vanaf het begin dat hij het huis aan de familie [gedaagden] wilde verkopen... Hij heeft meerdere keren gesproken over zijn wens om het huis te verkopen aan de familie [gedaagden]. Hij wist precies waarvoor hij het huis had gekocht en hij wist ook precies voor welke prijs hij het wilde verkopen. Hij rekende daarbij nog in guldens. Hij was gewend om te rekenen. Hij had tegen mij gezegd dat hij het graag gunde aan de buren en hij had ook gezegd dat hij het niet gunde aan de kinderen.... Hij had gewoon de prijs in zijn hoofd en die wilde hij hebben. Ik herinner me nog wel dat hij heeft gezegd: "de kinderen maken er toch maar ruzie om."
De getuige [getuige 6], die heeft verklaard Erflater ook in het jaar 2005 wekelijks te hebben gesproken, heeft bevestigd dat Erflater niet wilde dat de kinderen ermee vandoor zouden gaan. Zij verklaart: Hij wist altijd heel goed wat hij deed en vooral ook wat hij wilde.
De getuige [getuige 5], evenals de beide voorgaande getuigen al langere tijd een buurtbewoner van Erflater, heeft onder meer verklaard: erflater wist altijd heel goed wat hij wilde. In feite was hij behoorlijk eigenwijs. Zij heeft daarnaast verklaard, dat Erflater al ver voor zijn concrete plannen om naar een tehuis te gaan heel blij was met de voorgenomen verkoop aan Gedaagden en ook deze getuige heeft bevestigd dat Erflater niet wilde dat de kinderen ruzie om het huis zouden maken.
De rechtbank acht alle hierboven genoemde getuigenverklaringen zonder meer geloofwaardig. Wat betreft de getuige [getuige 3], die als buurvrouw jarenlang bijstand heeft verleend aan Erflater, hebben Eisers gewezen op mogelijke onjuistheden in de verklaring van hun getuige. De rechtbank kan echter geen onjuistheid ontdekken in de beschrijving van een zware wandeling naar de dierenarts die de getuige nu juist door aangeboden vervoer had willen vermijden. Een detail over een opname aan de balie dan wel bij pinpas tast evenmin de verklaring aan van een getuige die bij die opname niet aanwezig was.
Doorslaggevend ten slotte is de - herhaalde - schriftelijke verklaring van de notaris ten overstaan van wie de koopovereenkomst op 19 oktober 2005 is gesloten. De notaris, [notaris], heeft wegens verhindering op de datum van de getuigenverhoren zijn verklaring op 4 februari 2008 op schrift gezet. De notaris geeft hierin blijk zijn ambtsplicht niet licht op te vatten. Hij heeft onder meer verklaard:
Het koopcontract hebben we - zoals gebruikelijk - geheel doorgenomen alvorens tot ondertekening werd overgegaan. Daarbij bleek dat de heer Erflater exact wist wat hij ging ondertekenen.
Er was van mijn kant niet eens de geringste twijfel, zodat ik zelfs niet heb overwogen om een doktersverklaring te vragen. Mocht er twijfel gerezen zijn dan had ik in eerste instantie niet meegewerkt aan ondertekening van de overeenkomst. Dan had ik eerst een huisarts geraadpleegd en pas daarna besloten of de verkoop door kon gaan.
De rechtbank tekent hierbij aan, dat aan de waarde van deze verklaring niet afdoet dat achteraf kan worden geconstateerd dat de behandelend huisarts op dat moment reeds beschikte over een nog niet definitieve diagnose van (waarschijnlijk) beginnende vasculaire dementie.
Het draait immers om de vraag in welke geestestoestand Erflater was op 19 oktober 2005 en daarover is de waarneming van de notaris glashelder.
2.5 Gelet op het bovenstaande is genoegzaam ontzenuwd het vermoeden, dat de koopovereenkomst is aangegaan onder invloed van de vasculaire dementie.
2.6 Die slotsom brengt de rechtbank terug bij de aanhef van artikel 3: 34 B.W.
Op Eisers rust thans ten volle de bewijslast van hun expliciete stelling, dat de inmiddels bewezen verklaarde stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette dan wel dat de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.
Eisers hebben wat betreft het laatste vergeefs een beroep gedaan op het blijkens de voorgaande rechtsoverweging ontzenuwde wettelijk vermoeden. Wat betreft het eerste hebben Eisers bij dagvaarding gesteld, dat de stoornis vanzelfsprekend een redelijke waardering belette. Daarbij zien zij over het hoofd, dat reeds uit de wettekst blijkt dat nu juist niet vanzelfsprekend is dat iedere stoornis een zodanig waardering belet.
Het komt dus aan op de vraag welke concrete feiten en omstandigheden door Eisers zijn gesteld om, indien bewezen, de slotsom te wettigen dat hun laatstgenoemde stelling juist is.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dat feitensubstraat, aangezien Eisers zich in essentie beperken tot de vaststaande feiten ten aanzien van de stoornis en het objectieve vermogensnadeel. Daarnaast hebben Eisers nog gesteld, dat het onvermogen van Erflater om zijn wil te bepalen bij Gedaagden bekend was maar ten aanzien van deze gemotiveerd betwiste stelling ontbreekt iedere nadere concretisering of onderbouwing
De rechtbank passeert dan ook het door Eisers gedane bewijsaanbod, nu zij geen feiten of omstandigheden hebben gesteld welke vatbaar zijn voor bewijs.
2.7 De rechtbank voegt hieraan ten overvloede nog het volgende toe.
Het ontbreken van enige concretisering valt niet als omissie te duiden.
Probleem voor Eisers als erfgenamen is nu juist dat zij, mogelijk met uitzondering van [eiser sub 2], niet met hun vader over de voorgenomen verkoop van de woning hebben gesproken. Erflater van zijn kant wenste dit niet, zo blijkt uit uit bovengenoemd bewijsmateriaal, en Eisers hebben ook na het bekend worden van de verkoop in het begin van 2006 bewust nagelaten om hierover met hun vader te spreken, naar ter comparitie is verklaard omdat dit toch geen zin zou hebben.
Gevolg hiervan is, dat de concrete wetenschap omtrent de voornemens van Erflater en diens handelen ten tijde van de koopovereenkomst met name te vinden is bij de buurtbewoners van Erflater alsmede bij de notaris voornoemd.
2.8 De rechtbank concludeert, dat geen grond bestaat voor vernietiging van de overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 3: 34 B.W.
Eisers hebben daarnaast een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de eerste vernietigingsgrond overweegt de rechtbank het volgende.
In deze zaak is geen sprake van omstandigheden zoals vastgesteld in de zaak welke valt te kennen uit het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2004, NJ 2004/141 dan wel de zaak waarin uitspraak is gedaan door het gerechtshof te Den Haag op 25 juni 2005, PRG 2004/6262.
Niet is gesteld of gebleken dat tussen Erflater en Gedaagden een bijzondere relatie van vertrouwen en overwicht bestond dan wel anderszins meer dan een goede burenrelatie. Evenmin is aan de orde een situatie waarin de betrokkene zonder betrokkenheid van derden van het ene moment op het andere zonder meer een koopprijs heeft aanvaard.
De enkele omstandigheid, dat Erflater een bejaarde man was die te maken had met lichamelijke beperkingen en met cognitieve beperkingen samenhangend met een beginnende vasculaire dementie, is voor het gestelde misbruik van omstandigheden onvoldoende. Uit de overgelegde bescheiden alsmede uit de verklaringen van de gehoorde getuigen blijkt genoegzaam dat Erflater niet in een opwelling heeft gehandeld maar integendeel deze koopovereenkomst reeds zeer lange tijd had voorbereid. Doorslaggevend ten slotte is ook op dit punt, dat Erflater bij het sluiten van de overeenkomst niet op zichzelf aangewezen was. Hij wenste, als eigenzinnig man, weliswaar geen advies van zijn kinderen of andere familieleden, maar de koopakte is totstand-gekomen ten overstaan en met medewerking van de notaris [notaris].
Ook het beroep op artikel 3: 44 lid 4 B.W. kan Eisers daarom niet baten.
Slotsom
In conventie voorts
2.9 De vorderingen van Eisers zullen worden afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van de procedure.
In reconventie voorts
2.10 Nu vast is komen te staan, dat Eisers ten onrechte de vernietiging hebben ingeroepen van de koopovereenkomst van 19 oktober 2005, is voor toewijzing vatbaar de gevorderde veroordeling tot nakoming.
Het primair gevorderde zal dan ook op na te noemen wijze worden toegewezen.
Eisers zullen worden veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst in die zin, dat zij zich binnen vier weken na betekening van dit vonnis zullen wenden tot de in het koopcontract aangewezen instrumenterend notaris, zijnde mr. [notaris] te [standplaats], en medewerking zullen verlenen aan het passeren van de akte van levering op de wijze en binnen de termijn als door de notaris voornoemd nader aan te geven, onder oplegging van een dwangsom van euro 1.000,- per dag voor iedere dag dat Eisers met deze medewerking in gebreke zullen blijven, tot een maximum van euro 100.000,- (zegge honderdduizend euro).
2.11 Nu aldus Eisers op straffe van een dwangsom worden veroordeeld mee te werken aan levering van het verkochte, is niet toewijsbaar de vordering tot aanwijzing van een dwangvertegenwoordiger. Die aanwijzing is immers bedoeld voor de situatie waarin een derde de rechtshandeling dient te verrichten, terwijl in deze zaak Eisers worden veroordeeld om zelf de rechtshandeling te verrichten welke voortvloeit uit de rechtsgeldig geoordeelde koopovereenkomst. Nu niet is gesteld of gebleken dat oplegging van een dwangsom onvoldoende prikkel tot nakoming zal opleveren - in welk geval deze overigens niet zou zijn opgelegd - hebben Gedaagden nu geen belang bij toewijzing van deze vordering.
2.12 Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3. DE BESLISSING
De rechtbank:
In conventie
Wijst het gevorderde af.
Verwijst Eisers in de kosten van de procedure, aan de zijde van Gedaagden tot heden begroot op euro 248,- aan verschotten en euro 2.034,- aan salaris van de procureur.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
Veroordeelt Eisers tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van 19 oktober 2005 in die zin, dat zij zich binnen vier weken na betekening van dit vonnis zullen wenden tot de in het koopcontract aangewezen instrumenterend notaris, zijn de mr. [notaris] te [standplaats], dan wel diens waarnemer, en medewerking zullen verlenen aan het passeren van de akte van levering op de wijze en binnen de termijn als door de notaris nader aan te geven.
Bepaalt, dat Eisers een dwangsom verbeuren van euro 1.000,- voor elke dag gedurende welke zij in gebreke zullen blijven aan vorenstaande veroordeling te voldoen, tot een maximum van euro 100.000,- (zegge: honderdduizend euro).
Verwijst Eisers in de kosten van de procedure, tot heden aan de zijde van Gedaagden begroot op nihil aan verschotten en op euro 1.017,- aan salaris van de procureur.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.H.B. Littooy en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.