2.2 Bij de waardering van het bewijsmateriaal stelt de rechtbank voorop, dat meerdere in het tussenvonnis weergegeven vaststaande feiten en verschillende tot dat moment overgelegde bescheiden aanknopingspunten opleveren voor het bestaan van cognitieve beperkingen in het jaar 2005 en een mogelijke geestelijke stoornis in het jaar 2005 of 2006. In het tussenvonnis werd overwogen dat die aanknopingspunten thans nog niet de conclusie rechtvaardigden van een geestelijke stoornis ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Met het nadien bijgebrachte bewijsmateriaal is dat wel het geval.
Uit de bij akte na tussenvonnis overgelegde brief van de huisarts van Erflater, gedateerd 1 oktober 2007, blijkt dat een kort onderzoek naar de cognitieve functies van Erflater op 31 mei 2005 heeft geleid tot een resultaat dat een nader onderzoek wenselijk maakte. Uit de bijlage bij genoemd schrijven blijkt vervolgens dat het Dementie Onderzoek- en Casemanagement (DOC-Team) Noord-Kennemerland bij brief van 3 augustus 2005 heeft bericht:
De heteroanamnese van [], thuiszorg, meldt geheugenstoornissen...
Bij de bedsitetest dementie is de MMSE 17/30, waarbij er problemen zijn in de tijdsoriëntatie en bij de inprenting. Bij het overige onderzoek valt op dat het abstractievermogen afgenomen is....
Concluderend: is er waarschijnlijk sprake van dementie. Er zijn duidelijk vasculaire risicofactoren... Een definitieve diagnose kan nog niet gesteld worden.
Het beeld van de cognitieve beperkingen wordt bevestigd door de gehoorde getuigen. De aan de zijde van Eisers op 8 februari 2008 gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren meer in het algemeen over de geestelijke achteruitgang van Erflater in de laatste jaren en diens vergeetachtigheid in het bijzonder. Dit laatste wordt ook bevestigd door de getuige [getuige 3] en overigens ook door de hierboven aangehaalde waarneming van de Thuiszorg. Dit beeld wordt niet weerlegd door de verklaringen van de in tegenverhoor gehoorde getuigen. Zo verklaart de getuige [getuige 4] over herhaling van juist vertelde verhalen,hetgeen zij echter plaatst in de context van een ouderdomsverschijnsel zonder meer.
De diagnose van het DOC-team was nog niet definitief maar heeft nadien bevestiging gevonden in de reeds in het tussenvonnis genoemde hersenscan.
Blijkens een notitie van eerder genoemde mevrouw [] van de Thuiszorg van 17 januari 2006 is er in het begin van 2006 sprake van plotselinge toename van verwardheid, apraxie en geheugenstoornissen.
Ook de getuige [getuige 3], verzorgende buurvrouw, bevestigt momenten van verwardheid en verklaart dat het in de laatste maanden voor het overlijden slecht ging met Erflater.
Uit de bij akte na tussenvonnis overgelegde medische stukken blijkt voorts dat ook de behandelend specialisten van het Waterlandziekenhuis, een internist en een cardioloog, er begin april 2006 van uitgaan dat Erflater reeds ongeveer negen maanden (sinds het onderzoek van het DOC-team derhalve, rechtbank) beginnend dementerend is, waarschijnlijk vasculair.
Ten slotte gaat ook de behandelend huisarts, gelet op diens eerder genoemd schrijven, zonder meer uit van die diagnose vanaf augustus 2005.
Die diagnose wordt niet weerlegd door het advies van de heer [], medisch adviseur van Gedaagden van 6 december 2007. Uit dit bij akte van 19 december 2007 overgelegde schrijven blijkt veeleer dat de medisch adviseur op basis van het medisch dossier uitgaat van dezelfde diagnose. Hij voegt daaraan overigens toe, mede op basis van een beschrijving van deze vorm van dementie, dat op basis van de medische stukken niet kan worden geconcludeerd dat de stoornis een redelijke belangenwaardering belette dan wel dat Erflater onder invloed van deze stoornis zou hebben verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, bewezen dat Erflater in oktober 2006 lijdend was aan beginnende vasculaire dementie.