ECLI:NL:RBALK:2008:BD3823

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/704960-07 (P)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarig stiefkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 4 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarig stiefkind. De verdachte, die op dat moment in Duitsland verbleef, werd beschuldigd van seksueel misbruik van het dochtertje van zijn vriendin, geboren in 1998. De aangifte werd gedaan door de vader van het slachtoffer op 23 april 2007, na dat het slachtoffer op 15 april 2007 tegen haar vriendin had verteld over de ongepaste handelingen van de verdachte. Tijdens het onderzoek heeft het slachtoffer verklaard dat de verdachte haar meerdere keren had gevraagd om seksuele handelingen met hem te verrichten, waaronder het vragen of zij zijn piemel in haar mond wilde stoppen.

De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook de bekentenis van de verdachte, vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 november 2006 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar, onder de voorwaarde dat de verdachte zijn behandeling bij De Waag te Utrecht zou hervatten en voltooien. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 618,80, bestaande uit immateriële schade en reiskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door zijn strafbare feiten is toegebracht aan het slachtoffer. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 4 juni 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.704960.07 (P)
Datum uitspraak : 4 juni 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [postcode en woonplaats], [adres],
thans verblijvende te Duitsland, [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. A.M.C. le Loux, advocaat te Amersfoort, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting is mevrouw mr. E.M. Diesfeldt in de gelegenheid gesteld om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te lichten.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een tweetal vorderingen van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op een of meerdere moment(en) in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 01 november 2006 te [woonplaats], met [slachtoffer] (1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het likken tussen de benen van die [slachtoffer] en/of het komen met zijn (stijve) penis tussen de benen van die [slachtoffer] en/of het aftrekken van zijn eigen penis in bijzijn van die [slachtoffer] en/of het (vervolgens) klaarkomen op de buik van die [slachtoffer].
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
A. De vaststaande feiten
Op 23 april 2007 heeft [vader slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik van zijn dochter [slachtoffer], geboren in 1998, gepleegd door de verdachte, de vriend van zijn ex-vrouw, gepleegd te [woonplaats], aan [adres] in de periode tussen 1 juli 2006 en 13 april 2007 .
De aangever heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 15 april 2007 tegen zijn vriendin heeft horen zeggen dat [verdachte] aan zijn piemel stond te trekken waar wat uitkwam en dat [verdachte] aan [slachtoffer] heeft gevraagd of ze hem wilde pijpen en dat [verdachte] tussen haar benen heeft gelikt.
[getuige 1], de vriendin van de vader van [slachtoffer], heeft als getuige verklaard dat [slachtoffer] tegen haar gezegd heeft dat [verdachte] aan zijn piemel zat en dat er toen spul uit kwam en dat [verdachte] tegen haar, op haar vragen, gezegd zou hebben dat hij met dat spul kinderen kon maken. Voorts heeft de [getuige 1] tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] tegen haar gezegd zou hebben dat [verdachte] aan haar kruis heeft gelikt en dat hij haar gevraagd zou hebben of zij zijn piemel in haar mond wilde doen .
De moeder van [slachtoffer], heeft als [getuige 2] verklaard dat [slachtoffer] na de zomervakantie van 2006 tegen haar heeft gezegd dat ze een geheimpje had met [verdachte] en dat [verdachte] iets met haar gedaan had wat zij niet leuk vond en dat [verdachte] iets heel ergs bij haar had gedaan en dat zij daar niets over mocht zeggen van [verdachte]. De [getuige 2] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat [verdachte] aan haar had gezeten en aan haar had gevraagd of zij zijn piemel in haar mond wilde nemen. De [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar gezegd heeft dat het een paar keer gebeurd is en dat het voor de grote vakantie is gebeurd. De [getuige 2] heeft verklaard dat, nadat zij haar vriend [verdachte] hiermee had geconfronteerd, hij tegen haar bekend heeft dat het drie keer is gebeurd en dat het begon toen hij samen met [slachtoffer] onder de douche stond .
Het slachtoffer [slachtoffer] is op 26 juni 2007 in een verhoorstudio gehoord . Zij heeft verklaard dat [verdachte] aan haar heeft gevraagd of zij zijn piemel in haar mond wilde stoppen en dat zij toen zei dat ze het niet wilde. [slachtoffer] heeft vervolgens verklaard dat hij toen iets met zijn piemel ging doen en dat er toen iets uit kwam waarvan [verdachte] tegen haar gezegd zou hebben dat het zaadjes waren om kinderen te maken. [slachtoffer] heeft verklaard dat het bij haar moeder thuis gebeurde in het bed van haar moeder.
[slachtoffer] heeft vervolgens verklaard dat het vaker gebeurde dat [verdachte] aan haar vroeg of zij zijn piemel in haar mond wilde nemen en dat het twee of drie keer is gebeurd dat [verdachte] aan haar plassertje heeft gelikt en dat het steeds gebeurde in het bed van haar moeder.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie bekend dat hij aan [adres] te [woonplaats] ontuchtige handelingen, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft gepleegd bij [slachtoffer], het dochtertje van zijn vriendin . De verdachte is ter terechtzitting bij deze verklaring gebleven.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
C. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en dat er geen rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond aanwezig is. De raadsvrouw voert aan dat de feiten vermoedelijk hebben plaatsgevonden voor de zomervakantie van het jaar 2006.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen en op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 november 2006 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ontuchtige en seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer], geboren in 1998.
E. Behandeling van de verweren
Door de verdachte en de raadsvrouw zijn geen verweren gevoerd.
F. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 november 2006 te [woonplaats], met [slachtoffer] (geboren in 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het likken tussen de benen van die [slachtoffer] en/of het komen met zijn stijve penis tussen de benen van die [slachtoffer] en/of het aftrekken van zijn penis in bijzijn van die [slachtoffer] en/of het klaarkomen op de buik van die [slachtoffer].
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
A Korte leesbare beschrijving van de feiten
Verdachte heeft in de woning van zijn vriendin ontuchtige handelingen gepleegd met en seksueel misbruik gemaakt van het minderjarige dochtertje van zijn vriendin.
B. De eis van de officier
De officier van justitie heeft terzake de bewezen verklaarde feiten gerekwireerd tot opleggen van een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie vordert dat als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel zal worden opgelegd dat de verdachte de ambulante behandeling bij De Waag te Utrecht zal hervatten en voltooien.
C. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de op te leggen straf merkt de raadsvrouw op dat verdachte bereid is om mee te werken aan reclasseringsrapportage, doch dat twee recente hartinfarcten hem hebben belet om hieraan mee te werken. De raadsvrouw voert voorts aan dat verdachte op vrijwillige basis zich in april 2007 heeft gemeld bij De Waag en dat het begintraject van de behandeling is afgerond en dat het, voordat de verdachte werd getroffen door twee hartinfarcten, de bedoeling was om groepstherapie te gaan volgen bij De Waag. De raadsvrouw merkt op dat de artsen haar cliënt hebben verboden om iedere week vanuit het voormalige Oost-Duitsland naar Nederland te reizen. De raadsvrouw voert aan dat zij contact heeft gehad met de heer W. Groothuizen van De Waag en dat deze thans adviseert om de verdachte de individuele therapie te laten volgen, omdat bij deze therapie gemakkelijker geschoven kan worden in de agenda’s van de verdachte en zijn behandelaars. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
D. Feitgerelateerde factoren
De verdachte heeft op verschillende momenten seksueel misbruik gemaakt van een jong meisje waar hij op dat moment voor zorgde. Door zijn handelen heeft hij niet alleen misbruik gemaakt van het in hem, als vriend van de moeder van het slachtoffer, gestelde vertrouwen en het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had, maar heeft hij tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het onderzoek ter terechtzitting, met name uit de schriftelijke slachtofferverklaring, is naar voren gekomen dat het slachtoffer nog dagelijks te kampen heeft met de gevolgen van het handelen van verdachte.
E. Verdachte gerelateerde factoren
Verdachte heeft op de terechtzitting zijn spijt betuigd. Hij heeft aangegeven dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet en dat hij zo snel mogelijk zijn behandeling bij De Waag wil hervatten.
De aard en de ernst van bovengenoemde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het feit dat verdachte geen strafblad heeft, alsmede gelet op de gezondheid van de verdachte en het feit dat hij vrijwillig hulp heeft gezocht bij De Waag, zal de rechtbank de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, waaraan als bijzondere voorwaarde zal worden gekoppeld dat de verdachte de behandeling bij De Waag te Utrecht zal hervatten en voltooien. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de maximale duur passend en geboden.
8. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich, door tussenkomst van de gemachtigde raadsvrouw mr. E.M. Diesfeldt, met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2261,58 gevoegd in het strafproces in verband met het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de verschillende posten in de vordering van de benadeelde partij het volgende geconcludeerd:
1. De immateriële schade kan in zijn geheel worden toegewezen.
2. De reiskosten kunnen worden toegewezen, voorzover die betreffen de reiskosten naar en van de GGZ te Beverwijk.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich niet heeft kunnen voorbereiden op de vordering van de benadeelde partij omdat deze haar niet is toegezonden. Nadat zij de vordering overhandigd heeft gekregen merkt de raadsvrouw op dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij hierom niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel eenvoudig genoeg is om in het strafproces te kunnen worden afgedaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 618,80, welk bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
1. immateriële schade tot een bedrag van € 500,-
2. reiskosten tot een bedrag van € 118,80.
De rechtbank heeft de immateriële schade naar billijkheid vastgesteld. De reiskosten heeft de rechtbank volgens opgave van de moeder van het slachtoffer bepaald op € 118,80 zijnde 12 maal de reiskosten Bergen – Beverwijk.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet eenvoudig genoeg om in het strafproces te kunnen worden afgedaan en zal bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard.
9. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11.Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde de ambulante behandeling bij De Waag te Utrecht zal hervatten en voltooien.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 (éénhonderd twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 618,80 (zeshonderd achttien euro en tachtig eurocent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 618,80, (zeshonderd achttien euro en tachtig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A. Egter van Wissekerke, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. H. de Klerk, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2008.