RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810097-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2008, 31 maart 2008, 1 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van
hetgeen door de verdachte en mr. J.J. Jorna, raadsman van de verdachte, naar voren is
gebracht.
Ter terechtzitting van 1 april 2008 hebben de slachtoffers [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en is de slachtofferverklaring van het
slachtoffer [naam slachtoffer] voorgehouden.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 1 april 2008 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen (zichtbaar) waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e)
voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of het duwen en/of slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of het houden van een mes, althans een scherp voorwerp, tegen of in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of het steken met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), tegen/in het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] (zwaar gewond) op de grond lag(en));
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met openlijk in vereniging geweld plegen, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (met de bedoeling een confrontatie met die [slachtoffer] aan
te gaan) naar het Kerkplein gegaan en/of (vervolgens) is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl een of meer van hen (zichtbaar) was/waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer]en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] toegelopen en/of heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" en naast de/een terrasafscheiding stond(en), opzettelijk dreigend aan hen
opgedrongen en/of is/zijn hij/zij vlak voor hen gaan staan, waardoor voor die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de geweldshandelingen die hebben plaatsgevonden nádat er werd geschoten. Ten aanzien van verdachte kan naar het oordeel van de officier van justitie niet worden bewezen dat hij meer heeft gedaan dan naast het terrasscherm staan met een knuppel in de hand tot het moment waarop geschoten werd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt dat weliswaar vaststaat dat in het bijzijn van verdachte in aanzienlijke mate geweld is gepleegd tegen [slachtoffer] en [slachtoffer], maar dat verdachte zelf geen enkele geweldshandeling heeft gepleegd. Verdachte heeft derhalve geen significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan de tenlastegelegde en gepleegde geweldshandelingen, zodat verdachte van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging in vereniging stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachtes opzet niet was gericht op de bedreiging van de slachtoffers. Daarnaast is het feit dat verdachte op een afstandje met een knuppel in zijn hand stond te kijken naar de slachtoffers [naam slachtoffer] -beiden geoefende vechtsporters- waarschijnlijk niet bedreigend geweest voor de slachtoffers, zodat niet van een effectieve bedreiging kan worden gesproken.
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast:
Op 20 februari 2007, tussen 19.00 uur en 21.00 uur, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in het huis van [betrokkene] te Hoorn. Aanwezig waren [betrokkene], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [getuige] en [getuige]. Tijdens de ontmoeting is gesproken over een tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] gerezen conflict.
Tussen 21.30 uur en 22.40 uur heeft [medeverdachte] [slachtoffer] aan de telefoon gehad. [Medeverdachte] heeft naar aanleiding van dit gesprek besloten om die avond naar het Kerkplein te Hoorn te gaan om een ontmoeting te hebben met [slachtoffer].
[Medeverdachte] heeft vervolgens zijn broer [medeverdachte] gebeld en opgehaald. [Medeverdachte] heeft voorts verdachte gebeld en met hem afgesproken dat hij hem zou komen ophalen bij de voormalige technische school in Hoorn. Hij heeft verdachte gevraagd een knuppel mee te nemen. Toen [medeverdachte] bij [medeverdachte] in de auto was ingestapt, belde [slachtoffer] [medeverdachte] op en vroeg deze waar hij bleef. Daarna heeft [medeverdachte] zijn broer [medeverdachte] gebeld en opgehaald. Vervolgens heeft hij zijn broer [medeverdachte]gebeld en tegen hem gezegd dat hij naar de technische school moest komen. Daar aangekomen bleek dat [medeverdachte] vergezeld werd [medeverdachte], die ook in de auto van [medeverdachte] plaatsnam. Verdachte stapte als laatste in de auto. Verdachte is vervolgens met de vijf andere inzittenden naar het Kerkplein meegereden.
Vanuit de auto heeft [medeverdachte] om 23.04 uur gebeld naar de Regionale Meldkamer te Alkmaar om door te geven dat hij onderweg was naar het Kerkplein te Hoorn omdat hij daartoe werd uitgedaagd door ene [slachtoffer]. Hij deelde mee dat hij een (fysieke) confrontatie verwachtte.
Bij aankomst van de auto van [medeverdachte] op het Kerkplein, stonden [slachtoffer] en zijn broer [slachtoffer] vóór coffeeshop “’t Keteltje”. Rechts naast hen stonden achtereenvolgend de broers [slachtoffer] en [slachtoffer]. Allen stonden met de rug naar ’t Keteltje. In de directe omgeving van ‘t Keteltje bevonden zich nog andere personen.
Nadat [medeverdachte] de auto had geparkeerd vóór ’t Keteltje, stapten verdachte en de andere vijf inzittenden uit. In de groep van verdachte waren wapens aanwezig. [Medeverdachte] ging vóór [slachtoffer] staan. Deze stond in de nabijheid van het terrasscherm dat tussen ’t Keteltje en het naastgelegen café “Het Kroeggie” staat, met zijn rug naar ’t Keteltje toe.
[Medeverdachte] stond links naast [medeverdachte] en vóór [slachtoffer]. [Medeverdachte] stond links van [medeverdachte] en [medeverdachte] stond achter [medeverdachte]. Verdachte stond achter [medeverdachte] en [medeverdachte] stond achter het terrasscherm aan de kant van Het Kroeggie.
Omstreeks 23.10 uur werd [slachtoffer] meerdere malen met een vuurwapen beschoten, waarbij ook zijn broer [slachtoffer], die rechts naast hem stond, door kogels werd geraakt. Beiden mannen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen.
Nadat de schoten waren gevallen en [slachtoffer] en [slachtoffer] op de grond lagen, kregen zij trappen tegen hun hoofd dan wel andere delen van hun lichaam. [Slachtoffer] werd bovendien met een mes gestoken in zijn been.
[Medeverdachte] is met zijn drie broers in zijn auto gestapt en weggereden. Verdachte en [medeverdachte] hebben zich direct na het schieten te voet van het Kerkplein verwijderd.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, staat vermeld dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat dat dit slachtoffer zeer ernstig gewond is geraakt.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat dat dit slachtoffer zwaar gewond is geraakt en dat één van de verwondingen een steekwond in het linkerbovenbeen betreft.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 mei 2007 betreffende textielonderzoek staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] geen beschadigingen zijn waargenomen die duidelijk afkomstig kunnen zijn van een steekbeweging met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Daarnaast blijkt dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] diverse beschadigingen werden waargenomen die veroorzaakt kunnen zijn door een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Beoordeling van de tenlastelegging
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanleiding van de op handen zijnde confrontatie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer], totdat hij op dinsdagavond 20 februari 2008 even voor 23.00 uur werd opgehaald door [medeverdachte] en in de auto op weg naar het Kerkplein kort werd ingelicht over de situatie. [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om mee te komen, zodat hij een “extra vuistje” zou hebben als het op vechten zou aankomen en bevestigt dat verdachte verder niet op de hoogte was van hetgeen zich in de aanloop naar de confrontatie had afgespeeld.
Verdachte heeft voorts verklaard dat het hem wel duidelijk was dat er mogelijk gevochten zou worden en hij nam op verzoek van [medeverdachte] een knuppel mee.
Bij aankomst op het Kerkplein hadden verdachte en [medeverdachte] ieder zichtbaar een knuppel vast, [medeverdachte] droeg zichtbaar een mes bij zich en [medeverdachte] had zichtbaar een mes in zijn ene hand en een vuurwapen (alarmpistool) in zijn andere hand. Verdachte en zijn medeverdachten zijn op [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer], die met de rug naar de muur van coffeeshop ’t Keteltje stonden, toegelopen en hebben zich dreigend aan hen opgedrongen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vlak voor de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] gaan staan. {Medeverdachte] heeft geweld uitgeoefend door, nadat hij op [slachtoffer] was toegelopen, hem te duwen door met zijn borst tegen de borst van [slachtoffer] te “botsen”.
[Medeverdachte] heeft een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] gehouden.
[Medeverdachte] heeft [slachtoffer] geduwd tegen het lichaam en hij heeft geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens zijn [slachtoffer] en [slachtoffer], terwijl deze zwaar gewond op de grond lagen, geschopt tegen het hoofd en tegen andere delen van het lichaam door [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte].
Ten slotte is [slachtoffer] met een mes gestoken in zijn lichaam.
Uit de stukken is niet af te leiden wie van de medeverdachten van verdachte [slachtoffer] met een mes in het lichaam [medeverdachte] en [medeverdachte] tijdens de confrontatie op het Kerkplein ieder een mes in hun hand vasthielden en zij in de directe nabijheid van [slachtoffer] stonden tijdens de schietpartij, staat het voor de rechtbank vast dat één van hen de steekverwonding moet hebben toegebracht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair tenlastegelegde als volgt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van ‘de groep’ tijdens de geweldshandelingen die gepleegd zijn jegens [slachtoffer] en [slachtoffer] nádat er was geschoten, te weten het schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en het steken met een mes, terwijl [slachtoffer] en [slachtoffer] (zwaar gewond) op de grond lagen.
Verdachte had zich blijkens zijn eigen verklaringen en verschillende verklaringen in het dossier op dat moment reeds gedistantieerd door onmiddellijk weg te rennen, nadat er was geschoten.
Op zichzelf zijn de resterende tenlastegelegde geweldshandelingen voldoende om van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen te kunnen spreken, zoals bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte heeft echter, blijkens de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen, geen van de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen gepleegd. Derhalve moet worden beoordeeld of verdachte anderszins een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd, voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Het enkele feit dat verdachtes opzet was gericht op een mogelijke openlijke geweldpleging en hij daarbij aanwezig was is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door zwijgend op enige afstand van de slachtoffers te staan op het moment dat er door zijn mededaders geweld werd gepleegd, geen significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Ook voorafgaand aan het delict heeft verdachte geen rol gespeeld. Verdachte was niet op de hoogte van de conflictsituatie totdat hij door [medeverdachte] gevraagd werd om mee te gaan naar het Kerkplein. Bovendien had verdachte persoonlijk geen conflict met [slachtoffer], dit in tegenstelling tot de medeverdachten. Verdachtes rol in het geheel is daarmee naar het oordeel van de rechtbank beperkt gebleven tot een getalsmatige versterking van de groep, hetgeen niet voldoende is voor de vaststelling dat sprake is van een wezenlijke en significante bijdrage.
De rechtbank volgt de verdediging daarmee in het gevoerde verweer en zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [naam], [naam], [naam] en naam] op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft benaderd en dat zij, voorzien van twee knuppels, twee messen en een vuurwapen (alarmpistool), dreigend op de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn toegelopen en zich aan hen hebben opgedrongen, waarbij [medeverdachte] een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] heeft gehouden. De vier slachtoffers stonden daarbij met hun rug naar (de muur van) coffeeshop “’t Keteltje”.
Anders dan bij de openlijke geweldpleging is de rechtbank van oordeel dat met verdachtes aandeel in het geheel een wezenlijke bijdrage aan de bedreiging is geleverd, zodat verdachte als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat het bij het delict “bedreiging” gaat om handelingen waardoor vrees wordt aangejaagd bij een ander. Dit delict is derhalve naar zijn aard wezenlijk anders dan het delict “openlijke geweldpleging”, waarbij het uitoefenen van geweld juist centraal staat.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging inhoudende dat verdachtes opzet niet op de bedreiging van de slachtoffers was gericht, nu verdachte door te handelen als hiervoor overwogen zich op zijn minst willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een bedreigende situatie zou ontstaan.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de verdediging, inhoudende dat geen sprake kan zijn van een effectieve bedreiging, aangezien de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer], als geoefende vechtsporters, zich waarschijnlijk niet bedreigd zullen hebben gevoeld op dat moment. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging ex artikel 285 Sr is immers slechts vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat deze in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen dat openlijke geweldpleging zou plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte en zijn mededaders verrichte handelingen van dien aard en zijn ze gepleegd onder zodanige omstandigheden dat deze in het algemeen geschikt zijn om vrees voor openlijke geweldpleging teweeg te brengen. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer] blijkt overigens dat zij zich door het optreden van verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld.
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen, immers zijn verdachte en zijn mededaders met de bedoeling een confrontatie met die [slachtoffer] aan te gaan naar het Kerkplein gegaan en vervolgens zijn verdachte en zijn mededaders op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl twee van hen zichtbaar waren voorzien van een knuppel en twee van hen zichtbaar waren voorzien van een mes en een van hen zichtbaar was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool) op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] toegelopen en hebben zijn mededaders zich vervolgens, terwijl die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" en naast de terrasafscheiding stonden, opzettelijk dreigend aan hen opgedrongen en zijn zij vlak voor hen gaan staan, waardoor voor die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Verdachte heeft zich op 20 februari 2007 samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een bedreiging met openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer], [slachtoffer], [slachtoffer] en [slachtoffer]. Verdachte en zijn mededaders zijn naar het Kerkplein in Hoorn gegaan, met de bedoeling een confrontatie met die [slachtoffer] aan te gaan. Daarbij waren verdachte en zijn mededaders zichtbaar voorzien van knuppels, messen en een alarmpistool. Ze zijn op de slachtoffers afgelopen, terwijl die met hun rug naar coffeeshop “’t Keteltje” stonden. Verdachtes mededaders hebben zich vervolgens aan de slachtoffers opgedrongen en zijn vlak voor hen gaan staan, terwijl verdachte dichtbij de slachtoffers bleef staan met een knuppel in zijn hand.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor het primair
tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafvordering en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde, zodat geen aanleiding is voor het opleggen van een straf.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde. Naar het oordeel van de rechtbank is deze partiële vrijspraak echter niet van invloed op de hoogte van de op te leggen straf, nu verdachtes bijdrage aan het primair tenlastegelegde niet anders is dan zijn bijdrage aan het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] en de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] bedreigd met openlijke geweldpleging. Dit gebeurde voor een coffeeshop, op de openbare weg en in het bijzijn van meerdere omstanders. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is de slachtoffers de vrees aangejaagd dat zij het slachtoffer zouden worden van geweldpleging met slag- en steekwapens.
De omstandigheden dat die vrees voor de broers [slachtoffer] ook daadwerkelijk werd bewaarheid en dat beide broers zwaar gewond raakten doordat zij daarna werden beschoten door een derde, maakt dit feit extra schrijnend.
Daarnaast zijn door dit feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, zeker gezien de omstandigheid dat de bedreiging zich in het centrum van Hoorn heeft afgespeeld.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, d.d. 1 maart 2007, blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar dat betreft andersoortige feiten en de laatste veroordeling dateert uit 1997.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het door mevrouw L. Zwier opgemaakte reclasseringsrapport van 1 juni 2007.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een werkstraf passend zou zijn, gelet op de beperkte rol van verdachte in het geheel en het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Verdachte heeft echter ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat hij niet bereid is een werkstraf te verrichten. De rechtbank zal verdachte om die reden veroordelen tot een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op verdachtes onverschillige houding ter terechtzitting, blijkend uit de mededeling:
“Ik zou het zo weer doen als mij om hulp wordt gevraagd”, zal tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom (gewelds-) delicten te plegen. Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van 72 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, passend.
? De benadeelde partij [slachtoffer], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 14,80 ter zake van materiële schade en € 2.576,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van de gevorderde kilometervergoeding naar aanleiding van de getuigen- verklaring die benadeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, merkt de rechtbank
op dat daarvoor een aparte vergoedingsprocedure geldt, die via het kabinet van de rechter-commissaris wordt afgehandeld. De rechtbank zal bepalen dat dit deel van de vordering wordt afgewezen, nu deze kosten geen verband houden met de omstandigheid dat benadeelde slachtoffer is in de onderhavige strafzaak.
Ten aanzien van de gevorderde kopieerkosten zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de immateriële schade betreft, eveneens niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat een groot deel van de emotionele gevolgen zijn terug te voeren op de omstandigheid dat er in het bijzijn van benadeelde [slachtoffer] is geschoten, waarbij twee vrienden zwaar gewond zijn geraakt. Het is derhalve niet eenvoudig vast te stellen in hoeverre deze schade of een deel daarvan het rechtstreekse gevolg is van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
? Mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 80.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het schade-onderbouwingsformulier en de relevante stukken in het dossier blijkt dat de zeer ernstige gevolgen die de benadeelde heeft ondervonden voor het grootste deel zijn terug te voeren op het feit dat hij tengevolge van meerdere schotwonden zwaar gewond is geraakt en blijvend invalide is. Het is derhalve niet eenvoudig vast te stellen in hoeverre deze schade of een deel daarvan het rechtstreekse gevolg is van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
? Mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 15.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het schade-onderbouwingsformulier en de relevante stukken in het dossier blijkt dat de ernstige gevolgen die de benadeelde heeft ondervonden voor het grootste deel zijn terug te voeren op het feit dat hij tengevolge van meerdere schotwonden en een steekwond in zijn been ernstig gewond is geraakt en daar mogelijk blijvend de gevolgen van zal ondervinden.
Het is derhalve niet eenvoudig vast te stellen in hoeverre deze schade of een deel daarvan het rechtstreekse gevolg is van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het volgende strafbare feit:
Medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 72 (tweeënzeventig) dagen.
? Beveelt dat deze straf een gedeelte groot 30 (dertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
? Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de de
tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een
andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af, voor zover die
betrekking heeft op de gevorderde kilometervergoeding (€ 13,20).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in het resterende deel van de vordering.
? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.