zaak- en rekestnummer: 100560 / FA RK 08-153
datum: 25 juni 2008
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[naam man],
wonende te Haarlem,
verzoekende partij,
procureur: mr. A.J. van der Veen,
advocaat: mr. J.W.J. Hijnen te Haarlem,
[naam vrouw],
wonende te Hoogwoud, gemeente Opmeer,
gerekwestreerde,
niet verschenen.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 21 februari 2008 een verzoekschrift van de man ingekomen waarin - kort gezegd - wordt verzocht te bepalen dat zijn verplichting om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van rechtswege is komen te vervallen, dan wel dat deze verplichting wordt gewijzigd in die zin dat de man niet meer gehouden zal zijn om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, op grond van gewijzigde omstandigheden.
De man is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zijn verzoeken met nadere stukken te onderbouwen. Bij brief van zijn advocaat van 29 mei 2008 heeft de man van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De vrouw heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De man voert primair als grond voor het verzoek aan dat zijn onderhoudsverplichting van rechtswege, per 15 januari 2007, is komen te vervallen op grond van een zich voordoende situatie die is te vergelijken met de in artikel 157 lid 6 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde situatie.
De man stelt zich op het standpunt dat weliswaar uit het huwelijk van partijen een kind is geboren voordat de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, maar dat dit kind al na korte tijd in een pleeggezin is geplaatst en dat ook thans nog geen uitzicht bestaat op terugkeer van de minderjarige naar één van haar ouders. Naar de mening van de man dient onder deze omstandigheden de duur van de alimentatie beperkt te worden tot de duur van het huwelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voornoemd artikel bepaalt: "Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand."
Vast staat dat partijen op 4 april 2000 met elkaar zijn gehuwd en dat dit huwelijk op
25 augustus 2003 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 18 maart 2003 is ontbonden.
Uit het huwelijk is op [geboortedatum] in de gemeente Haarlem geboren: [naam kind].
Deze minderjarige is door de kinderrechter te Haarlem bij beschikking van 17 april 2001 onder toezicht gesteld en voorts, op last van de kinderrechter te Haarlem, op 10 augustus 2001 uit huis geplaatst. De vrouw is inmiddels van het gezag over de minderjarige ontheven.
De man is nog immer met het gezag over [naam kind] belast.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de man op grond van de feitelijke situatie dat uit het huwelijk een kind is geboren in zijn verzoek, voor zover dat gebaseerd is op artikel 1:157 lid 6 BW, niet worden ontvangen. In de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige ziet de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Subsidiair heeft de man verzocht te bepalen dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw van rechtswege is komen te vervallen op grond van het bepaalde in artikel 160 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de gemeente Haarlem, afdeling sociale zaken en werkgelegenheid, de man bij brief van 13 september 2007 heeft meegedeeld dat zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw per 17 april 2007 is beëindigd.
Blijkens een overgelegd historisch uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie staat de vrouw sedert 4 oktober 2007 ingeschreven op het adres [adresgegevens]. Op voormeld adres staat, voor zover hier van belang, eveneens ingeschreven de heer [naam].
Uit de overgelegde beschikking van de kinderrechter te Haarlem (strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind]), blijkt dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 april 2007 de vrouw samen met haar partner, de heer [naam], is verschenen.
Op grond van het vorenstaande en de omstandigheid dat de vrouw, hoewel daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze in de gelegenheid gesteld, geen verweer heeft gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het subsidiaire verzoek van de man om te bepalen dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw op grond van artikel 1:160 BW is geëindigd met inachtneming van het navolgende kan worden toegewezen. De rechtbank stelt zich met betrekking tot de verzochte ingangsdatum, anders dan door de man is verzocht, op het standpunt dat de samenwoning niet eerder geformaliseerd is dan op het moment dat de vrouw zich op het adres van haar partner heeft laten inschrijven, zijnde 4 oktober 2007.
Gelet op deze beslissing behoeven de overige verzoeken van de man geen verdere bespreking meer.
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, voor zover dat gebaseerd is op artikel 157 lid 6 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Wijzigt de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 18 maart 2003 aldus dat de daarbij vastgestelde onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 4 oktober 2007 is geëindigd.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. van Weely lid van gemelde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.