ECLI:NL:RBALK:2008:BG0208

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.900010-04
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen en verstrekking van cocaïne door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het witwassen van grote geldbedragen en het verstrekken van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn toenmalige echtgenote, gedurende een lange periode een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, afkomstig uit criminele activiteiten. Daarnaast heeft de verdachte cocaïne verstrekt en een vuurwapen met munitie in zijn woning aanwezig gehad. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan gewoontewitwassen en het verstrekken van cocaïne. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.900010-04 (P)
Datum uitspraak : 10 oktober 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres,
[adres],
volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting wonende aan [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2007, 10 april 2007, 18 juni 2007, 20 augustus 2007, 13 november 2007, 15 november 2007, 24 september 2008, 25 september 2008 en 26 september 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, gedateerd 13 november 2007 ten laste gelegd, dat
1. (Zaak 2 – proces verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en
met 16 oktober 2006 te Alkmaar en/of Beverwijk en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten, het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, één (of meer) ander(en) heeft bewogen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daarbij gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, heeft en/of hebben verdachte en/of (één of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens)
- één of meer perso(o)n(en) benaderd die één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne kon(den) vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland konden brengen en/of
- in de (onderzoeks)periode één of meerdere malen gereisd naar Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland en/of daar afspraken gemaakt met betrekking tot het vervoer van één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne en/of
- opslagruimte voor één of meer goed(eren), althans voor die (voornoemde) cocaïne gezocht en/of gehuurd en/of
- één of meer lening(en) aangegaan en/of goederen beleend om dat vervoer en/of die aanschaf van één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne te kunnen financiëren en/of
- één of meer perso(o)n(en) (als koerier) met geld tussen Venezuela en Nederland laten reizen en/of (deze) koerierswerkzaamhe(i)d(en) geregeld en/of
- opdracht gegeven tot het storten van gelden door [betrokkene 1] en/of F [betrokkene 2] en/of een (of meer) ander(en) op één of meer bankrekening(en) te Venezuela ten name van [betrokkene 3] en/of
- onderling gecommuniceerd tussen Nederland en/of Venezuela en/of Colombia via (mobiele) telefoon(s) en/of internet en/of e-mail en/of voor die communicatie gebruik gemaakt van (een) telefooncel(len) (terwijl daarbij (telkens) gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik en/of codenamen);
2. (Zaak 6 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr. 29882)
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 16 oktober 2006 te Alkmaar en/of Schagen en/of Beverwijk en/of Amsterdam, of (elders) in Nederland en/of Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland, (telkens) opzettelijk heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of heeft leidinggegeven en/of heeft deelgenomen (aan) een organisatie, te weten (telkens) een samenwerkingsverband van natuurlijke en/of (rechts)perso(o)n(en), bestaande uit onder meer hem, verdachte, en/of de natuurlijke personen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [ en/of [medeverdachte 4]en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 7] en/of (een) ander(e) natuurlijke perso(o)n(en) en/of de rechtsperso(o)n(en) [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] en/of (een ) ander(e) rechtsperso(o)n(en), welke organisatie (onder meer) tot oogmerk had het plegen
van de/het navolgende misdrij(f)(ven), te weten:
- het (herhaaldelijk) opzettelijk binnen en/of buiten Nederland brengen
en/of het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of
vervoeren en/of het aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, alsmede
- het voorbereiden en/of bevorderen van die feiten en/of
- het een gewoonte maken van witwassen van chartale geldbedragen en/of
- het witwassen van chartale geldbedragen;
3. (Zaak 3 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 april 2006 tot en met 16 oktober 2006 te Alkmaar en/of Schagen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 32,93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. (Zaak 1 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 december 2001 te Alkmaar en/of Beverwijk, of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) één of meer goed(eren), te weten (onder meer) na te noemen geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen van die goed(eren) en/of geldbedragen wist(en) dat deze door de handel in verdovende middelen, in elk geval door enig misdrijf verkregen waren, te weten:
- op of omstreeks 20 januari 1998 een geldbedrag van ongeveer 342.600 Duitse
marken en/of 132.800 Amerikaanse dollars (omgerekend ten bedrage van
Fl. 647.146,--), althans enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 2 maart 1998 (een) geldbedrag(en) (met een totaal van) van
Fl. 391.458,08, althans enig geldbedrag;
5. (Zaak 1 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 16 oktober 2006 te Alkmaar, of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders (tekens) meermalen (een) voorwerp(en), te weten (een of meerdere) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) € 398.680,--, althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 16 oktober 2006, te Alkmaar, of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) € 398.680,-- , althans enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
6. is komen te vervallen.
7. (Zaak 5 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
Hij op of omstreeks 16 oktober 2006 te Schagen, althans in Nederland, een wapen van categorie III en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad te weten:
- een (geladen) revolver, (merk Rüger, Type SP101, model KSP-321-XL, kaliber.357 Magnum), zijnde een (vuur)wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e en/of
- 5 patronen (merk Sellier & Bellot, kaliber .357 Magnum), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III en/of
- 19 patronen (merk Sellier & Bellot, kaliber .357 Magnum), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III en/of
- 24 patronen (merk Giulio Fiochhi SpA., Lecco, kaliber .38 Special), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III.
3. De voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank verklaart zich bevoegd tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 24 september 2008 maakt de verdediging melding van het feit dat zij bij bestudering van het dossier is gestuit op een proces-verbaal (hierna te noemen AH 739) inzake verlengingen bevelen telefoonaansluitingen d.d. 20 maart 2006 waaruit blijkt dat naar aanleiding van de rechtshulpverzoeken van 20 februari 2006 en 14 maart 2006, gericht aan de bevoegde autoriteiten te Duitsland, op 17 maart 2006 de volgende informatie is verkregen. Een container met 31 sets meubelen is door [naam bedrijf 5] verscheept vanuit Venezuela naar Hamburg. Deze container is op 23 juni 2005 in Hamburg aangekomen en door de douane aldaar met behulp van de containerscan en Drugswipe tests gecontroleerd op aanwezigheid van verdovende middelen. Er zijn geen verdovende middelen in de container en meubelen aangetroffen, waarna de zending op 13 juli 2005 door de douane is vrijgemaakt en ter beschikking gesteld aan de koper.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze informatie niet op kenbare wijze in het 29 ordners tellende dossier is opgenomen en ook niet in een eerder stadium ter terechtzitting, met name ter terechtzitting van 13 november 2007 door de officier van justitie naar voren is gebracht.
Op de terechtzitting van 13 november 2007 heeft de raadsman zich aangesloten bij het verzoek van de verdediging in de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte 2] tot het horen van een aantal getuigen. Dit verzoek zag onder meer op de vraag of door de bevoegde autoriteiten controles waren uitgevoerd op de verzending van meubels uit Venezuela naar Duitsland, en zo ja wat het resultaat van deze controles was. Ter terechtzitting is door de officier van justitie toentertijd te kennen gegeven dat het haar
– met het oog op de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen – alleen gaat om het gegeven feit dat daadwerkelijk een meubeltransport heeft plaatsgevonden. De vraag of de zending met meubels wellicht een andere inhoud heeft gehad, relevant indien het invoeren van verdovende middelen wordt verweten , doet bij voorbereidingshandelingen niet terzake zodat de vraag of een controle van het meubeltransport heeft plaatsgevonden, in dat kader in de visie van de officier van justitie niet van belang is. In het licht van dit standpunt van de officier van justitie heeft de rechtbank vervolgens de in verband met de controle(s) gedane verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van een verdedigingsbelang. De officier van justitie heeft in dit kader geen melding gemaakt van AH739 met daarin opgenomen de op 17 maart 2006 bekend geworden informatie.
Het openbaar ministerie stelt dat er geen informatie is verzwegen en dat alle relevante stukken in het dossier zijn opgenomen.
Naar aanleiding van het ter terechtzitting van 24 september 2008 gevoerde verweer van de verdediging, zoals hiervoor kort weergegeven, en op verzoek van de verdediging heeft de rechtbank de ter terechtzitting aanwezige verbalisant [naam verbalisant 2] als getuige gehoord. [naam verbalisant 2], was lid van het onderzoeksteam en is één van de verbalisanten die het proces-verbaal AH739 betreffende de informatie, welke op 17 maart 2006 is verkregen, heeft opgemaakt. [naam verbalisant 2] heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard.
De douane in Duitsland heeft op eigen initiatief de container met meubels aan een onderzoek onderworpen. Het Nederlandse onderzoeksteam is hiervan door de autoriteiten in Duitsland telefonisch op de hoogte gesteld, waarna verbalisant [naam verbalisant 2] samen met verbalisant [naam verbalisant 1], 1 van de coördinatoren van het onderzoeksteam, naar Duitsland is gereisd. In Duisburg hebben zij van een plaatselijke ambtenaar van politie de informatie met bijbehorende controledocumenten ontvangen, een en ander zoals vastgelegd in het proces-verbaal AH739. Volgens [naam verbalisant 2] is het uitgesloten dat de officier van justitie niet op de hoogte is gebracht van de informatie over het gecontroleerde meubeltransport.
De rechtbank stelt vast dat de door [naam verbalisant 2] genoemde controledocumenten niet in het proces-verbaal AH 739 zijn genoemd en ook niet als bijlagen bij dit proces-verbaal zijn opgenomen.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op proces-verbaal AH739 stond op 17 maart 2006 al vast dat er een zending meubels in Duitsland was gecontroleerd en dat er geen cocaïne in deze zending was aangetroffen. Vervolgens is desondanks in verschillende rechtshulpverzoeken die daarna zijn gedaan vermeld dat het vermoeden bestaat dat bij meubeltransporten verdovende middelen verpakt zouden zijn. De verdediging stelt dat hier sprake is van misleiding van de verschillende autoriteiten tot wie genoemde rechtshulpverzoeken zijn gericht. Tevens is er sprake geweest van misleiding van de rechter-commissaris. Het onderzoek zou vroegtijdig beëindigd zijn, indien de rechter-commissaris op de hoogte was geweest van de informatie die is opgenomen in AH739.
Het door het openbaar ministerie niet vermelden van wetenschap die er al wel was, zowel in de rechtshulpverzoeken als bij beantwoording van de onderzoekswensen van de verdediging op 13 november 2007, kan als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijk procesrecht worden aangemerkt.
Bovendien heeft deze misleidende vorm van presentatie van feiten, namelijk het verzwijgen van essentiële informatie, ertoe geleid dat het voorarrest van verdachte steeds werd verlengd. De officier van justitie verzocht immers steeds weer de voorlopige hechtenis te verlengen, in afwachting van de resultaten van een aantal rechtshulpverzoeken terwijl de uitkomsten van die verzoeken niet meer relevant waren omdat bij de controle van een meubeltransport in Duitsland geen cocaïne was aangetroffen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat door deze vormverzuimen het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat deze verzuimen dienen te leiden tot compensatie in de vorm van strafvermindering. Subsidiair wordt de rechtbank verzocht de zaak nader te onderzoeken en daartoe een tussenvonnis te wijzen. De verdediging acht het van belang dat het dossier wordt aangevuld met de door de getuige [naam verbalisant 2] genoemde controledocumenten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar standpunt ter terechtzitting van 13 november 2007 benadrukt dat aan verdachte het verrichten van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het binnen het grondgebied brengen van cocaïne is tenlastegelegd. Zij heeft herhaald het niet van belang te achten of een controle van het meubeltransport heeft plaatsgevonden. Volgens de officier van justitie heeft zij op elke zitting naar eer en geweten mededelingen gedaan over de stand van zaken van het onderzoek en is er geen sprake van een misleidende presentatie van feiten. Wat betreft de samenstelling van het dossier heeft zij nog opgemerkt dat alle relevante stukken zich in het dossier bevinden, zodat de controledocumenten waar [naam verbalisant 2] over heeft verklaard niet aan het dossier behoeven te worden toegevoegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de ontwikkeling van het onderzoek, meer in het bijzonder de rechtshulpverzoeken, niet kan worden gezegd dat er sprake is geweest van enige misleidende presentatie van feiten.
Het onderzoek was blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding d.d. 19 oktober 2006 niet alleen gericht op voorbereidingshandelingen met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De aanleiding voor het onderzoek tegen verdachte waren drie verdachte transacties, die door het Meldpunt Ongebruikelijke transacties (MOT) werden gemeld. Vervolgens richtte het onderzoek zich primair op de veronderstelde witwasactiviteiten van verdachte en zijn medeverdachten. Het enkele meubeltransport, dat in Hamburg is aangekomen op 23 juni 2005 maakte dan ook onderdeel uit van een groter onderzoek tegen verdachte. Bovendien was er aanleiding om te vermoeden dat er sprake was van meerdere zendingen meubels. In februari 2006 zijn in de koffier van verdachte documenten aangetroffen die duiden op plannen om maandelijks een partij meubels te exporteren vanuit Venezuela naar Duitsland .
Gelet hierop valt niet in te zien, dat de bevindingen zoals neergelegd in AH739, zouden hebben geleid tot een vroegtijdige beëindiging van het onderzoek. Evenmin valt in te zien waarom in de verschillende rechtshulpverzoeken vermeld had moeten staan dat er 1 transport is geweest waarbij geen cocaïne is aangetroffen. De onderzoeksopzet was immers veel breder en richtte zich, zoals hiervoor al aangegeven, niet op een enkele levering van meubelen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de stelling van de verdediging, inhoudende dat de enkele vermelding van het gecontroleerde transport tot andere resultaten zou hebben geleid, als ongefundeerd worden verworpen.
Ten aanzien van het door de officier van justitie niet vermelden van informatie op de terechtzittingen, meer in het bijzonder de terechtzitting van 13 november 2007 overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op hetgeen ter terechtzitting van 13 november 2007 aan de orde is geweest met betrekking tot de controle van het meubeltransport, had van de officier van justitie verwacht mogen worden dat zij bij die gelegenheid had gewezen op de onderzoeksresultaten, opgenomen in AH739.
De vraag van de verdediging of in Hamburg een controle had plaatsgevonden van een zending meubelen, zou daarmee immers al direct zijn beantwoord.
De rechtbank betreurt deze gang van zaken, maar kan de verdediging niet volgen in haar standpunt dat de officier van justitie relevante informatie heeft achtergehouden.
De in AH739 opgenomen, voor verdachte ontlastende informatie, heeft zich van meet af aan in het strafdossier bevonden.
Nu de informatie op zichzelf niet ter discussie staat, acht de rechtbank een nadere onderbouwing met de onderliggende controledocumenten niet noodzakelijk. Verdachte wordt door het achterwege laten van de onderbouwing ook niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat het “verzwijgen” van essentiële informatie ertoe heeft geleid dat het voorarrest van verdachte telkenmale is verlengd.
Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk onjuist.
De rechtbank was op 18 juni 2007 – zonder dat zij beschikte over het dossier waarin AH739 was opgenomen en zonder dat dit proces-verbaal op andere wijze aan de orde was geweest – reeds van oordeel dat er ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde, te weten de voorbereidingshandelingen met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, geen ernstige bezwaren en gronden meer aanwezig waren. Met betrekking tot de overige tenlastegelegde feiten was de rechtbank van oordeel dat de verdenking, bezwaren en gronden nog overkort aanwezig waren, zodat het voorarrest om die reden werd verlengd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Aanwezigheid van redenen tot schorsing van de vervolging
Uit het onderzoek op de terechtzitting zijn de rechtbank geen gronden gebleken die
moeten leiden tot schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 7 ten laste gelegde.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde is de raadsman van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
C. Beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak feit 1 : medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaine zoals vermeld in artikel 2 aanhef en onder A en/of B van de Opiumwet
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Wat er ook zij van de bewijsmiddelen voor de feitelijke voorbereidingshandelingen zoals omschreven onder de zeven gedachtestreepjes die zijn opgenomen in de tenlastelegging, niet kan worden bewezen dat deze handelingen waren gericht op het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, dan wel het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren van cocaïne.
De enkele verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 4] dat de handel in meubelen in 2005 een grote show was, in samenhang met het gegeven dat er op 16 oktober 2006 32,93 gram cocaïne is aangetroffen in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 3] , waarbij zij heeft verklaard deze cocaïne van verdachte te hebben gekregen, alsmede in samenhang met CIE informatie dat verdachte zich zou bezighouden met het organiseren van cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar West-Europa, is onvoldoende om het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Vrijspraak feit 2: deelname aan een criminele organisatie
Gelet op hetgeen ten aanzien van feit 1 is overwogen kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen de stelling van het openbaar ministerie dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 aanhef en onder A, B of C van de Opiumwet.
In de tenlastelegging wordt naast het bovengenoemde oogmerk, ook nog het (gewoonte) witwassen van chartale geldbedragen als oogmerk omschreven. De rechtbank is van oordeel dat geen bewijsmiddelen voorhanden zijn op grond waarvan bewezen kan worden dat een samenwerkingsverband heeft bestaan tussen de in de tenlastelegging genoemde personen, gericht op het uitvoeren van witwashandelingen.
Vrijspraak feit 4: Medeplegen van opzetheling
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van de volgende geldbedragen.
- een geldbedrag van ongeveer 342.600 Duitse marken en 132.800 Amerikaanse dollars(omgerekend ten bedrage van Fl. 647.146,--);
- een geldbedrag van Fl. 391.458,08.
Uit het dossier blijkt dat naar aanleiding van twee meldingen aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) een derde transactie is gemeld, die is uitgevoerd door [naam medeverdachte 1], de toenmalige echtgenote van verdachte. Op 20 januari 1998 heeft zij een geldbedrag van ongeveer 342.600 Duitse marken en 132.800 Amerikaanse dollars bij de [naam financiële instelling] gestort.
Toen werd geïnformeerd naar de herkomst van dit grote contante bedrag deelde [naam medeverdachte 1] mede dat het geld was gewonnen in het casino Monte Carlo in Monaco. Een deel van dit geld, te weten een bedrag van FL. 391.458,08, is aangewend voor de aankoop van het huis aan [adres] te Alkmaar.
Uit de beantwoording van een rechtshulpverzoek , gericht aan de Monegaskische autoriteiten, is gebleken dat verdachte van 9 tot 11 januari 1998 heeft verbleven in een hotel in Monaco. Verdachte is in die periode twee maal in het casino Monte Carlo geweest. In het antwoord van genoemde autoriteiten wordt voorts vermeld dat, mocht verdachte belangrijke bedragen hebben gespeeld, dat genoteerd zou zijn en dat zijn identiteit in dat geval zou zijn overgedragen aan de “Service des Différences”, hetgeen niet het geval is geweest.
Ter terechtzitting d.d. 25 september 2008 heeft verdachte naar voren gebracht, dat niet hij zelf, maar een ander op zijn verzoek in Monaco heeft gegokt. Verdachte zou daarbij een geldbedrag aan die ander hebben gegeven, waarmee vervolgens een grote gokwinst zou zijn behaald. Verdachte zou in deze winst hebben gedeeld. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting laten weten dat de door hem genoemde persoon inmiddels is overleden.
De rechtbank gaat aan deze deze, voor het eerst ter terechtzitting afgelegde en in geen enkel opzicht onderbouwde verklaring voorbij en houdt het ervoor dat het niet anders kan dan dat de door [naam medeverdachte 1] op 20 januari 1998 op haar bankrekening gestorte bedragen afkomstig waren van misdrijf.
De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat verdachte bij gelegenheid van zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris d.d. 19 oktober 2006 heeft verklaard veel geld te hebben overgehouden uit de [naam onderzoek] in welke zaak verdachte strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld. Verdachte heeft verklaard van het desbetreffende geld te hebben geleefd, dat hij er reizen van heeft gemaakt en er auto’s van heeft gekocht.
Het voorgaande brengt echter tegelijkertijd mee dat verdachte niet schuldig kan worden bevonden aan heling van de desbetreffende bedragen. Immers, waar artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht spreekt over “van misdrijf afkomstig”, wordt gedoeld op een misdrijf gepleegd door een ander dan de verdachte. De gelden uit de [naam onderzoek] zijn echter afkomstig van een door verdachte (mede)gepleegd misdrijf. Het (mede)plegen van heling kan om die reden niet bewezen worden geacht, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 3: Verstrekken van cocaïne
Op 16 oktober 2006 wordt tijdens een doorzoeking van de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 3] te Alkmaar onder meer een kleine hoeveelheid op cocaïne gelijkende witte stof aangetroffen. Door de technische recherche is het inbeslaggenomen witte poeder positief getest op cocaïne en vervolgens voor analyse naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk gestuurd. In het deskundigenrapport van het NFI d.d. 13 februari 2007 wordt het inbeslaggenomen witte poeder geïdentificeerd als 32,93 gram cocaïne.
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft tegenover de Fiod verklaard dat zij de in haar woning aangetroffen cocaïne van verdachte heeft gekregen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 september 2008 bevestigd dat hij die cocaïne aan [naam medeverdachte 3] heeft verstrekt. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna opgenomen onder D.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte op het moment dat hij de cocaïne aan [naam medeverdachte 3] had gegeven geen beschikkingsmacht meer had over de cocaïne en dus niet veroordeeld kan worden voor het aanwezig hebben van cocaïne wordt door de rechtbank verworpen. Het verweer doet immers niet af aan het feit dat verdachte de cocaïne in de tenlastegelegde periode aan [naam medeverdachte 3] heeft verstrekt.
Ten aanzien van feit 5 primair: Gewoontewitwassen
Uit het strafrechtelijk financieel onderzoek en de daarin genoemde onderliggende ambtshandelingen en documenten blijkt dat verdachte sinds 1998 een WAO uitkering ontvangt tussen € 400,- en € 450,- per maand. Zijn toenmalige echtgenote,
[naam medeverdachte 1], had volgens de belastingdienst in de periode van 1998 tot en met 2005 geen looninkomsten uit dienstbetrekking. In de periode van 1998 tot en met 2002 genoot
[naam medeverdachte 1] wel inkomen uit de vennootschap onder firma [naam bedrijf 6].
Uit het onderzoek blijkt dat, hoewel verdachte en zijn toenmalige echtgenote in te tenlastegelegde periode over weinig legale inkomsten beschikten, zij aanzienlijke bedragen hebben uitgegeven. Er bevindt zich in het dossier een financieel overzicht , waaruit blijkt dat verdachte en/of zijn echtgenote [naam medeverdachte 1] in de periode van 2002 tot en met 2006 een bedrag van in totaal € 398.680,81 hebben uitgegeven. De rechtbank stelt vast dat bij de optelling van de in het overzicht genoemde uitgaven verzuimd is de uitgaven in 2003, te weten € 1.039,- mee te nemen, zodat bij de beoordeling van dit financieel overzicht dient te worden uitgegaan van een totaal bedrag van € 399.719,81.
Verdachte heeft in zijn verklaring zoals afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 25 september 2008 bevestigd dat zijn enige legale inkomsten in de tenlastegelegde periode bestonden uit zijn WAO uitkering. Hij heeft verklaard dat hij desondanks aanzienlijke financiële uitgaven aan onder meer reizen en auto’s heeft gedaan..Deze uitgaven heeft hij naar zijn zeggen gedaan van geld dat afkomstig is uit criminele activiteiten waarvoor hij de jaren negentig is aangehouden en veroordeeld en welk onderzoek bekend was onder de [naam onderzoek].
[naam medeverdachte 3] heeft tegenover de Fiod verklaard dat zij in de tenlastegelegde periode regelmatig veel geld kreeg van verdachte. Over de herkomst van dit geld verklaart zij: “Ik weet wel dat mijn man niet in legale zaken zit (…) Natuurlijk was het vreemd dat ik zoveel geld van hem kreeg zonder dat hij een normaal inkomen had. Ik vond het wel goed, als ik maar geld had”.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de lange periode waarin verdachte het geld dat hij had verdiend met criminele activiteiten uitgaf aan allerhande zaken en reizen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen. Gelet op genoemde verklaring van [naam medeverdachte 1], waaruit blijkt dat zij wist dat de gelden, die zij van verdachte ontving om daarmee vervolgens contante betalingen te doen, van misdrijf afkomstig waren, kan ten aanzien van een aantal uitgaven het medeplegen van witwassen bewezen worden verklaard.
14-12-04 Reis Venezuela ([naam verdachte] en dochter) € 2.400,00
28-06-05 Vakantie Italie [naam verdachte] € 3.573,00
10-04-06 Betaling beleningsrecht [naam medeverdachte 1] € 784,00
18-04-06 Terug betaling belening sieraden Stadsbank van Lening € 8.635,00
24-06-06 Aanschaf Mercedes E-320 [kenteken] {naam medeverdachte 1] € 33.000,00
18-08-06 Schilderwerk [adres] te Alkmaar € 2.618,00
18-08-06 Schilderwerk [adres] 86 te Alkmaar € 2.232,00
31-08-06 Wintersportreis(2007) [naam medeverdachte 1] € 2.500,00
Totaal: € 55.742,-
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft over bovengenoemde uitgaven als volgt verklaard.
De betaling van het beleningsrecht en de terugbetaling belening sieraden zijn door [naam medeverdachte 1], op initiatief van verdachte, verricht . Over de aanschaf van de Mercedes heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat zij deze auto contant heeft betaald met geld dat zij van [naam verdachte] had ontvangen.
Tenslotte overweegt de rechtbank ten aanzien van genoemde reizen dat [naam medeverdachte 1] hiervan op de hoogte was, omdat zij heeft deelgenomen aan deze reizen. Wat betreft het schilderwerk blijkt uit Ambtshandeling 941 dat een bedrag van € 4.850,00 contant door [naam medeverdachte 1] is voldaan.
Ten aanzien van de volgende uitgaven uit het financieel overzicht en de daarin genoemde onderliggende ambtshandelingen en documenten is de rechtbank van oordeel dat alleen verdachte als pleger van gewoontewitwassen kan worden aangemerkt:
30-08-02 Aankoop Jaguar ( 66.380 pond) € 103.275,00
12-09-02 Aankoop Volvo V70 € 17.305,00
17-11-03 Reis Porlamar Venezuela ([naam verdachte/ [medeverdachte]) € 1.039,00
20-04-05 Aankoop [naam bedrijf 7] (€1000,- aan betaald op 26-02-2005) € 2.148,00
03-06-05 Aankoop scooter Yamaha Aerox [naam verdachte] € 2.569,00
15-06-05 Reis Venezuela [naam verdachte] € 759,00
30-07-05 Reis Venezuela ([naam verdachte/medeverdachte]) € 1.441,00
13-09-05 Reis Venezuela ([naam verdachte/medeverdachte]) € 911,00
01-11-05 Reis Venezuela ([naam verdachte/medeverdachte]) € 1.515,00
08-12-05 Storting [naam verdachte] naar [betrokkene 2] te Venezuela € 2.000,00
18-04-06 Geldstorting aan [betrokkene 2] door [verdachte] € 2.000,00
19-04-06 Aanschaf Mercedes C-200 [naam verdachte] € 37.950,00
19-04-06 Betaling [naam verdachte] cosmetische ingreep [medeverdachte 3} € 475,00
21-04-06 Aanschaf bootje + trailer + motor [naam verdache] € 3.600,00
25-04-06 Geldstorting aan [betrokkene 2] door [naam verdachte] € 3.000,00
01-05-06 Aanschaf schakelbrommer [naam verdachte] € 3.069,00
02-05-06 Aankoop paard [naam] [naam verdachte] € 25.000,00
05-05-06 Aanschaf Ford Puma [kenteken] t.n.v. [medeverdachte 3] € 9.250,00
17-05-06 Vliegticket naar Venezuela [naam verdachte] € 2.341,00
22-05-06 Aanschaf paard [naam] [naam verdachte] € 12.720,00
31-07-06 [naam bedrijf] te Schagen € 670,00
01-08-06 Betaling huur/borg woning [adres] te Schagen € 6.400,00
08-08-06 Reis Venezuela [naam verdachte / medeverdachte 2/ betrokkene 2] € 7.004,00
09-08-06 Schadenota Ford Puma t.n.v. [naam medeverdachte 3] € 3.254,00
01-09-06 Aanschaf Jeep Cherokee [naam verdachte] € 9.000,00
Totaal: € 258.695,-
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de volgende bedragen uit het financieel overzicht niet bewezen kan worden geacht dat er sprake is geweest van witwassen.
19-11-04 Storting t.n.v. [naam betrokkene 3] (Venezuela) € 4.787,80
Storting maart 2005, uitgevoerd door [naam betrokkene 2] € 15.229,47
Storting april 2005 door [naam betrokkene 1] € 1.084,88
Storting mei 2005 door [naam betrokkene 1] € 14.180,66
01-05-06 terugbetaling onderhandse lening (verklaring [medeverdachte 1]) € 50.000,00
Totaal: € 85.282,81
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De vermelde stortingen zijn gedaan ten name van [betrokkene 1]. Volgens verdachte was [betrokkene1] zijn handelspartner en contact in Venezuela. Nu niet is komen vast te staan dat de stortingen zijn gedaan in het kader van legale handel, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat deze geldbedragen zijn witgewassen.
Ten aanzien van de terugbetaling van de onderhandse lening overweegt de rechtbank dat niet voldoende is komen vast te staan dat daadwerkelijk een onderhandse lening is verstrekt en terugbetaald. [medeverdachte 1] heeft over deze lening niet eenduidig verklaard, terwijl verdachte ter terechtzitting van 25 september 2008 nadrukkelijk heeft betwist dat de beweerdelijke lening is aangegaan.
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank de hoogte van de geldbedragen die door verdachte (deels met een ander) zijn witgewassen op ( € 399.719,81 – € 85.282,81 =)
€ 314.437,-.
Ten aanzien van feit 7: Voorhanden hebben van wapen en munitie
Op 16 oktober 2006 werd tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan [adres] een vuurwapen aangetroffen waarin zich 5 patronen bevonden. Daarnaast zijn er nog 19 en 24 patronen in de woning aangetroffen . In het proces-verbaal van bevindingen vuurwapen staat vermeld dat het in de woning van verdachte aangetroffen (geladen) vuurwapen een wapen is in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). In het proces-verbaal van bevindingen munitie is opgenomen dat de in de woning van verdachte aangetroffen patronen kunnen worden aangemerkt als munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie III WWM. Gelet op deze bewijsmiddelen, alsmede gelet op de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 september 2008, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierna opgenomen onder D.
D. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3. (Zaak 3 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij in de periode 1 april 2006 tot en met 16 oktober 2006 in Nederland, opzettelijk heeft verstrekt 32,93 gram cocaïne;
5. primair (Zaak 1 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
hij in de periode van 14 december 2001 tot 16 oktober 2006 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader meermalen geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 14 december 2001 tot 16 oktober 2006 in Nederland, telkens, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, meermalen geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat bovengenoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
7. (Zaak 5 – proces-verbaal FIOD-ECD, nr 29882)
Hij op 16 oktober 2006 te Schagen een wapen van categorie III en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad te weten:
- een geladen revolver, (merk Rüger, Type SP101, model KSP-321-XL, kaliber.357 Magnum), zijnde een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 en
- 5 patronen (merk Sellier & Bellot, kaliber .357 Magnum), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III en
- 19 patronen (merk Sellier & Bellot, kaliber .357 Magnum), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III en
- 24 patronen (merk Giulio Fiochhi SpA., Lecco, kaliber .38 Special), zijnde munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III.
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 5 primair:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen
Ten aanzien van feit 7:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
Verdachte heeft, deels samen met zijn toenmalige echtgenote, gedurende een lange periode een gewoonte gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen. Daarnaast heeft verdachte cocaïne verstrekt en een vuurwapen met munitie in zijn woning aanwezig gehad.
De eis van de officier
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 7 tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde is de raadsman van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte zijn straf inmiddels ruimschoots heeft ondergaan door de duur van het voorarrest.
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1., 2. en 4. tenlastegelegde. Met name van invloed op de op te leggen straf is het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van het (medeplegen van) voorbereidingshandelingen, gericht op het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne dan wel het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, en vervoeren van cocaïne.
De rechtbank zal om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Strafoplegging
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen
Verdachte heeft grote bedragen geld, van misdrijf afkomstig, witgewassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door zijn handelwijze heeft verdachte de illegale herkomst van deze gelden verbloemd en aan het zicht van Justitie onttrokken.
Ook heeft verdachte een vuurwapen alsmede munitie voorhanden gehad. Het ongereguleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor personen met zich mee. Tenslotte heeft verdachte cocaïne verstrekt aan een jonge vrouw, zodat zij al dan niet samen met hem deze cocaïne kon gebruiken. In het algemeen geldt voor drugs als cocaïne dat zij in hoge mate verslavend zijn en een ernstige bedreiging vormen voor de gezondheid van de gebruikers hiervan.
Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank het opleggen van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van het justitieel documentatieregister van de Centrale Justitiële Documentatie, gedateerd 10 september 2008, waaruit blijkt dat verdachte wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend.
8. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1 1.00 STK Revolver
RÜGER SP101
kaliber 357 Magnum
2 5.00 STK Patroon
SELLIER&BETLLOT
kaliber 357 Magnum
3 19.00 STK Patroon
SELLIER&BELLOT 357
kaliber 357 Magnum
4 24.00 STK Patroon
GIULIO FIOCCHI spa lecco
kaliber 38 special
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting het volgende gebleken.
Het onder 7 bewezen verklaarde is met betrekking tot het inbeslaggenomen vuurwapen en munitie begaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2. en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten:
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 5 primair:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen
Ten aanzien van feit 7:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
? Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
? Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
? Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Revolver
RÜGER SP101
kaliber 357 Magnum
2 5.00 STK Patroon
SELLIER&BETLLOT
kaliber 357 Magnum
3 19.00 STK Patroon
SELLIER&BELLOT 357
kaliber 357 Magnum
4 24.00 STK Patroon
GIULIO FIOCCHI spa lecco
kaliber 38 special
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2008.
Zijnde mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.