RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.703927-08 (P)
Datum uitspraak: 11 november 2008
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens
op het [adres] te [plaatsnaam].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting is op verzoek van [naam benadeelde partij] door de voorzitter een slachtofferverklaring voorgelezen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 09 november 2007 in de gemeente Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N242 , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,met zijn voertuig niet normaal rechtdoorrijdend genoemde weg te volgen, maar de controle over zijn voertuig te verliezen en/of niet in staat te zijn de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist, waarna verdachte, met het door hem bestuurde voertuig tegen een in de rechterberm van die weg staande boom is aangereden of opgebotst, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2007 in de gemeente Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten hydroxyboterzuur (GHB) en/of amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
hij op of omstreeks 9 november 2007 in de gemeente Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, de Provincialeweg N242, en toen met zijn voertuig niet normaal rechtdoorrijdend genoemde weg is blijven volgen maar de controle over zijn voertuig is verloren, althans niet in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist, waarna verdachte, met het door hem bestuurde voertuig, tegen een in de rechterberm van die weg staande boom is aangereden of opgebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Beoordeling van de tenlastelegging
Op 9 november 2007 omstreeks 22.06 uur heeft een ongeval plaatsgevonden op de provincialeweg N242 in de gemeente Heerhugowaard. Een in de westelijke berm van genoemde weg stilstaande auto was ernstig beschadigd, kennelijk ten gevolg van een botsing met een boom. Bij deze auto liep een man, verdachte [naam verdachte], die verklaarde bestuurder te zijn geweest van de auto. Op de passagiersplaats voorin de
auto zat een man die gewond was. Het was de heer [naam slachtoffer]. Uit het verslag van de lijkschouwing blijkt dat [naam slachtoffer] op 12 november 2007, als gevolg van inwendig letsel opgelopen tijdens het ongeval, is overleden.
Bij verdachte werd op de plaats delict waargenomen dat zijn adem naar alcohol rook. Na een blaastest op straat gaf het ademapparaat een “P” aan. Verder was er toen geen reden voor verder onderzoek naar eventueel alcohol, drugs- of medicijnengebruik van verdachte [naam verdachte].
Overwegingen met betrekking tot het primair ten laste gelegde.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
a. Is het verkeersongeval als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is overleden aan de schuld van verdachte te wijten?
b. Heeft verdachte roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend met zijn voertuig niet normaal rechtdoorrijdend genoemde weg gevolgd maar de controle over zijn voertuig verloren?
c. Is hij niet in staat geweest de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist?
d. Verkeerde hij in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel
e. heeft hij na het feit niet voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet?
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AO5822 en voert overigens het volgende aan:
Door verbalisanten is onder meer geconstateerd dat:
- er ter plaatse geen remsporen zijn aangetroffen van het door verdachte bestuurde voertuig;
- verdachte geen uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt om de boom te ontwijken. Pas na de botsing met de boom is hij van richting veranderd;
- het ongeval plaatsvond waar de door verdachte gevolgde weg een flauwe bocht naar rechts maakt;
- er geen gebreken waren aan de auto.
- niet is gebleken dat verdachte te hard heeft gereden;
- dat in de Memorie van Toelichting op artikel 6 van genoemde wet onder roekeloos wordt verstaan dat iemand “ door een of meer gedragingen welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen en zich bewust was van die risico’s”;
- uit de ademtest die verdachte op straat heeft gedaan blijkt dat verdachte niet te veel alcoholhoudende drank had gedronken;
- verbalisant dan ook geen reden had tot bloedafname bij verdachte over te laten gaan;
- er geen onderzoek is gedaan naar het gebruik van drugs door verdachte voorafgaande aan het besturen van de auto op 9 november 2007;
- de getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte voorafgaande aan het besturen van de auto die avond twee lijntjes speed heeft gebruikt (in totaal 0,3 gram);
- verdachte zelf heeft verklaard, voorafgaand aan het bezoek aan [naam getuige], een buisje GHB te hebben gebruikt. Het is naar de mening van de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat gebruik van alcohol en verdovende middelen de rijvaardigheid kan beïnvloeden. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte niet in staat was de auto behoorlijk te besturen. Hij heeft geen uitwijkmanoeuvre gemaakt. Ook in het geval dat [naam slachtoffer] vlak voor het ongeval tegen verdachte aanviel had hij de auto onder controle moeten houden;
- hoewel hij wist dat [naam slachtoffer], toen hij in de auto plaatsnam, onder invloed van alcoholhoudende drank en speed verkeerde, hij hem toch heeft laten plaatsnemen op de passagiersstoel zonder zich er rekenschap van te geven dat [naam slachtoffer] een autogordel droeg.
De officier van justitie acht op grond van het voorgaande overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ter terechtzitting onder meer het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat verdachte bestuurder van de auto is geweest tijdens het ongeval en dat hij voorafgaand aan het rijden middelen heeft gebruikt, te weten één buisje GHB ongeveer tweeeneenhalf uur voor het ongeval, een Bacardi Cola ongeveer twee uur voor het ongeval en twee lijntjes speed drie kwartier voor het ongeval.
De botssnelheid is vastgesteld tussen 32 en 60 km per uur. Verdachte heeft verklaard ongeveer 80 km per uur te hebben gereden. Remsporen zijn niet aangetroffen. Als hij niet heeft geremd moet de conclusie zijn dat hij niet harder dan 60 km per uur heeft gereden. Op de terugweg, na vertrek bij [naam getuige], heeft verdachte niet te hard gereden. De door hem geconsumeerde speed heeft hem tot rust en in een betere stemming gebracht. Verdachte voelde tijdens het rijden op een gegeven moment zijn medepassagier (die eveneens onder invloed was van alcohol en verdovende middelen) tegen zich aanvallen, waardoor hij de controle over de auto verloor. Waarschijnlijk is de passagier tegen hem aangevallen omdat deze zijn gordel niet omhad. Er is derhalve sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waaraan verdachte geen schuld heeft.
De raadsman acht op grond van het bovenstaande overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 niet bewezen en verzoekt verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de hiervoor onder a tot en met e genoemde onderdelen van de tenlastelegging bespreken en vervolgens aangeven tot welke conclusie dit moet leiden.
Ten aanzien van de elementen
d. Verkeerde hij in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel
e. Heeft hij na het feit niet voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet?
overweegt de rechtbank het volgende.
Op de plaats van het ongeval heeft de verbalisant verdachte een blaastest afgenomen. De uitslag van deze test was van dien aard dat verbalisant geen aanleiding zag medewerking aan een ademanalyse- of bloedonderzoek te vorderen.
Verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard:
Ik ben die avond op 9 november 2007 met [naam slachtoffer] naar mijn vriend in Langedijk gereden. Ik heb ongeveer een uur bij [naam getuige] gezeten. Ik heb bij mijn vriend twee lijntjes speed gehad. Ik had thuis eerder op de avond een buisje GHB gedronken en een glas Bacardi-Cola.
[Naam getuige] heeft op 14 november 2007 tegenover de politie verklaard :
Afgelopen vrijdag 9 november 2007 omstreeks 21.00 uur kwam [naam verdachte] aan de deur. Hij was samen met [naam slachtoffer], de vader van zijn vriendin. Ik heb [naam verdachte] twee lijntjes speed gegeven die [naam verdachte]l in het bijzijn van mij en [naam slachtoffer] heeft gebruikt. Over [naam verdachte] kan ik zeggen dat hij toen hij bij mij kwam wel alcohol gedronken had, maar bij mij heeft hij geen alcohol gedronken. Hij kwam bij mij niet dronken over.
Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt niet dat onderzoek is ingesteld naar de samenstelling van de door verdachte ingenomen middelen. Verdachte geeft zelf aan dat het gaat om GHB en speed. Derhalve is niet komen vast te staan of en zo ja, in welke mate de door verdachte ingenomen stoffen ook feitelijk hydroxyboterzuur(GHB) en Amfetamine (speed) hebben bevat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte kort voor of op het tijdstip van het ongeval verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Uit de stukken kan voorts worden opgemaakt dat verdachte niet de medewerking aan een ademanalyse of een bloedproef is bevolen. De ten laste gelegde overtreding van de artikelen 8, tweede lid, en 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet kan derhalve evenmin worden bewezen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de onder b en c genoemde elementen het volgende overwogen.
In het Proces-verbaal van Bevindingen en Verkeersongevals Analyse wordt met betrekking tot de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden het volgende gerelateerd:
Het ongeval vond plaats op een wegvlak tussen de zijwegen Kamerlingh Onnesweg en Pannekeetweg van de Westerweg N242, gelegen buiten de bebouwde kom van Heerhugowaard. Ter hoogte van het verkeersongeval maakt de weg een flauwe bocht naar rechts, gezien vanuit verdachtes rijrichting. Kort voor de plaats van het ongeval was de N 242 onderverdeeld in twee rijbanen. Dit was net na het kruispunt met de Kamerlingh Onnesweg. Na het kruispunt voegt de linker rijstrook zich weer bij de rechter rijstrook. Enkele meters na dit punt is de verdachte richting de berm gereden. In de berm zagen wij rijsporen. Uit deze sporen konden wij zien dat er vermoedelijk niet geremd was in de berm. Daar waar het wiel in de berm kwam, was de berm laag gelegen. Er was een verschil van circa 10 centimeter ten opzichte van het asfalt. Nadat de verdachte de berm was ingereden heeft hij een hectometerbordje omvergereden. Daarna botste de verdachte tegen een in de berm staande boom. Er waren door ons geen technische gebreken vastgesteld, waarbij een oorzakelijk verband met het ongeval was.
Op basis van de Crash-test service database hebben wij een Energie Equivalent Snelheidwaarde vastgesteld tussen de 32 en 60 km per uur. Dit wil zeggen dat de vermoedelijke botssnelheid ergens tussen de 32 en 60 km per uur heeft gelegen.
Er was door ons geen oorzaak van het ongeval vast te stellen.
Verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot het ontstaan van het ongeval het volgende verklaard:
Ik heb rustig gereden. Op een gegeven moment reden wij na een kruising verder. Ik zou een bocht naar rechts indraaien. Toen viel [naam slachtoffer] plotseling tegen mij aan. Ik ben toen in de bocht rechtdoor gereden de berm in en botste tegen een boom. Ik reed toen ongeveer 70 km per uur. Doordat [naam slachtoffer] tegen mij aanviel verloor ik de macht over het stuur en kon ik de auto niet meer onder controle houden.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, nu technisch onderzoek geen aan verdachte toe te rekenen oorzaak van het ongeval heeft opgeleverd en er ook overigens uit de zich in het dossier bevindende stukken niets blijkt omtrent de wijze waarop verdachte het voertuig waarmee de botsing is veroorzaakt heeft bestuurd, niet kan worden bewezen dat verdachte roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend met zijn voertuig heeft gereden.
Weliswaar kan op grond van de door verdachte afgelegde verklaring worden verondersteld dat hij op enig moment niet in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist, doch verdachte heeft gesteld - en de onjuistheid van deze stelling kan niet door de bewijsmiddelen worden aangetoond - dat dit is veroorzaakt doordat zijn passagier tegen hem aan is gevallen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet bewezen dat het verkeersongeval als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is overleden, aan de schuld van verdachte te wijten is geweest.
De verdachte moet van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor met betrekking tot het primair ten laste gelegde vermelde overwegingen ook het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, zodat dit geen verdere bespreking behoeft en verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Voorzover door de raadsman met de zinsnede “een oorzaak waaraan hij niets heeft kunnen doen” een beroep doet op afwezigheid van alle schuld bij verdachte, behoeft dit, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen geen nadere bespreking.
5. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], heeft voor de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 4.109,34 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. E.J. van der Molen, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op
de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2008.