ECLI:NL:RBALK:2009:BH5033

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114.810203-08
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot afpersing met ernstige verwondingen als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot afpersing. De verdachte heeft op 26 april 2008 in Alkmaar geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door haar met een mes zeventien keer te steken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een dwarslaesie. De verdachte had zich voorgedaan als koerier en was de woning van het slachtoffer binnengedrongen onder het voorwendsel een pakketje af te leveren. Na het ondertekenen van een ontvangstbewijs, heeft hij het slachtoffer met tie-ribs vastgebonden en gedreigd met een mes, waarbij hij eiste dat zij hem geld zou geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en een schadevergoeding van €30.000 aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder het mes en de tie-ribs, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810203-08 (P)
Datum uitspraak : 3 maart 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
gedetineerd in PI Noord-Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot nadere omschrijving van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, zeventien keer, althans meerdere keren, in het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer] (met zijn handen en/of met een sjaal althans met een stuk textiel) bij de keel heeft vastgepakt en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A.
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, zeventien keer, althans meerdere keren, in het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer] (met zijn handen en/of met een sjaal althans met een stuk textiel) bij de keel heeft vastgepakt en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweldpleging en/of poging afpersing,
immers heeft hij, verdachte, op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
(met een pakketje) naar de woning van die [slachtoffer] is toegegaan en/of in die woning, nadat die [slachtoffer] voor ontvangst van het pakketje had getekend,)
de handen van die [slachtoffer] met tie-ribs heeft vastgebonden en/of die [slachtoffer] een mes heeft getoond, althans zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn handen heeft gehad, en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:
"En nu wil ik al het geld" en/of
"Als je mij geld geeft, overkomt je niets" en/of
"Je bent met een [naam vriend slachtoffer], er moeten meer contanten zijn"
(althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking) en/of
die [slachtoffer] heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN/OF
B.
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
(met een pakketje) naar de woning van die [slachtoffer] is toegegaan en/of in die woning, nadat die [slachtoffer] voor ontvangst van het pakketje had getekend,)
de handen van die [slachtoffer] met tie-ribs heeft vastgebonden en/of die [slachtoffer] een mes heeft getoond, althans zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn handen heeft gehad, en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:
"En nu wil ik al het geld" en/of
"Als je mij geld geeft, overkomt je niets" en/of
"Je bent met een [naam vriend slachtoffer], er moeten meer contanten zijn"
(althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking) en/of
die [slachtoffer] heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair aan de verdachte ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, poging tot moord van [slachtoffer]. De officier van justitie heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft niet alleen de opzet gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, maar hij heeft ook met voorbedachte raad gehandeld. De verdachte heeft ofwel voor het aanbellen bij de woning van het slachtoffer ofwel tijdens zijn gedragingen in de woning de tijd gehad om zich te beraden en zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen daad. Verdachte is met een mes en met tierips naar de woning gegaan. In de woning heeft verdachte het slachtoffer zeventien keer met het mes gestoken. Daarnaast was er sprake van blauwe plekken in de nek die passen bij een poging tot verwurging, hetgeen overeenkomt met een herinnering van het slachtoffer aan een gevoel dat zij stikte. Er kan, gelet op de verschillende geweldshandelingen en de tijdsduur die deze handelingen met zich moeten hebben gebracht, geen sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Er waren voldoende mogelijkheden en momenten waarop de verdachte op zijn beslissing had kunnen en moeten terugkomen. De verdachte heeft dit niet gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en evenmin met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De opzet van de verdachte was gericht op het beroven van een willekeurig persoon. Dit wordt bevestigd door het soort wapen dat de verdachte bij zich droeg en waarmee het uiteindelijke letsel is toegebracht, te weten een klein mes. Het letsel is toegebracht tijdens een worsteling waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen met het mes heeft geraakt. Er was geen opzet om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte had hiervoor ook geen enkel motief. De verdachte heeft bij het slachtoffer aangebeld met als enige doel het verkrijgen van geld. Dit had ook het huis van de buren kunnen zijn. Er is geen moment geweest waarop verdachte zich had kunnen beraden nu het letsel is toegebracht tijdens een worsteling. Derhalve is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ en moet verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad – in deze zaak in de op moord toegesneden primaire tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg” – vereist dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is dit naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Deze vaststelling kan, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, ook niet volgen uit het letsel van het slachtoffer of uit het tijdsverloop dat met het handelen van verdachte was gemoeid. Wat dit laatste betreft is ten aanzien van een aanvangsmoment van gewelddadig handelen in het geheel geen bewijsmiddel voorhanden.
Derhalve zal de verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
5. De bewijsmotivering
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Naar de rechtbank begrijpt ziet hetgeen in dat kader door de officier van justitie is aangevoerd ten dele tevens op het subsidiair tenlastegelegde feit.
Uit het geweld dat door de verdachte is toegepast, volgt de opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. Het steken met een mes, het slaan en de verwurging moet zijn gericht op het overlijden van [slachtoffer], aldus het requisitoir.
B. Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte van onderdeel A, de poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft bij de woning van [slachtoffer] aangebeld om haar te bedreigen met een mes, haar vast te binden met tierips en haar vervolgens geld te ontnemen. Dit is het enige doel geweest van de verdachte. Hij heeft geen opzet gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Dit volgt ook niet uit het letsel van het slachtoffer. Zowel het slachtoffer als de verdachte weten niet meer wat er in de woning is gebeurd. Zeer waarschijnlijk is er een forse worsteling ontstaan waardoor het slachtoffer zeventien keer is geraakt met het mes dat de verdachte in zijn handen had. Uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat de verdachte met het opzet op de dood van het slachtoffer in haar lichaam heeft gestoken. Het letsel in de hals van het slachtoffer is zeer waarschijnlijk ontstaan door de handschoenen van de verdachte die haar tijdens de worsteling hebben geraakt. Er heeft geen wurging plaatsgevonden.
Er is sprake geweest van een uit de hand gelopen poging tot diefstal of poging tot afpersing waarvan de verdachte de gevolgen niet heeft kunnen overzien. Dit zal moeten leiden tot vrijspraak van het subsidiair onder A tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair onder B tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
C. Beoordeling van de tenlastelegging
Op 26 april 2008 wordt er, rond 13.00 uur in de middag, door de verdachte aangebeld bij de woning van het slachtoffer [slachtoffer], aan [adres] te Alkmaar. Het slachtoffer doet open en laat de verdachte binnen. De verdachte doet zich voor als koerier en vraagt het slachtoffer te tekenen voor ontvangst van een pakketje. Het slachtoffer schrijft op verzoek van verdachte een verklaring van ontvangst op een notitieblok. Verdachte en het slachtoffer zijn dan samen in de woning. Nadat [slachtoffer] heeft getekend, moet zij haar handen uitsteken en worden er tierips om haar handen gebonden.
De verdachte heeft een mes bij zich , hetgeen ook [slachtoffer] ziet.
De verdachte zegt tegen [slachtoffer] “En nu wil ik al het geld”, “Je bent met een [naam vriend slachtoffer], er moeten meer contanten in huis zijn”. Hij zegt dat haar niets zal overkomen als zij hem het geld geeft.
Hierbij tekent de rechtbank aan dat het voor haar voor de beoordeling van de tenlastelegging niet ter zake doet of de verdachte op het moment dat hij bij de woning aanbelde reeds wist dat [naam vriend slachtoffer] daar woonde. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit bewijsmiddelen immers slechts worden afgeleid dat de opzet van de verdachte op bovengenoemd moment betrekking had op het bestelen dan wel afpersen van de bewoner(s). Deze opzet van de verdachte is blijkens het feitelijk uitgeoefende geweld naar het oordeel van de rechtbank op enig moment tijdens het verblijf in de woning gewijzigd.
Aan hetgeen zich vervolgens in de woning heeft afgespeeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank een nieuw wilsbesluit van de verdachte ten grondslag.
De verdachte en het slachtoffer moeten op enig moment naar de garderobekamer op de bovenverdieping zijn gegaan. Zowel het slachtoffer als de verdachte, geven aan zich niet te herinneren wat er boven is gebeurd. Derhalve is ook voor de rechtbank niet precies vast te stellen wat zich toen en daar heeft afgespeeld.
Vast staat dat de vader van het slachtoffer, [naam vader slachtoffer], rond 13.30 uur voor de woning aan [adres] in Alkmaar stond om zijn dochter op te halen. Na herhaald aanbellen werd de deur niet opengedaan.
De mobiele telefoon en de huistelefoon van het slachtoffer werden niet opgenomen. Hierop is de vriend van het slachtoffer, [naam vriend slachtoffer], naar de woning gekomen om de deur met de huissleutel te openen.
[naam vriend slachtoffer] is met zijn vader en met [naam vader slachtoffer] de woning in gelopen. Zij treffen [slachtoffer] op de grond in de slaapkamer aan, in een plas bloed. Ook de verdachte bevindt zich op dat moment nog op dezelfde verdieping en wordt in rustige staat aangetroffen.
De politie wordt gebeld en de verdachte wordt even later door de politie aangehouden. De verdachte verklaart dat hij degene is die het slachtoffer zo heeft toegetakeld.
In de jaszak van de verdachte treft de politie tierips, een paar handschoenen en een valmes aan, waarvan het lemmet is afgebroken. Het bijbehorende mesheft werd met bloed op het bed in de woning aangetroffen.
Het slachtoffer was niet aanspreekbaar en is direct overgebracht naar het ziekenhuis. Daar wordt zij op de Intensive Care verpleegd en beademd. Er worden ingeklapte longen geconstateerd en zij krijgt drains in haar longen. Tevens worden er diverse snij- en steekwonden op haar lichaam aangetroffen. Tussen de achtste en de negende rugwervel is het ruggenmerg geheel onderbroken. [slachtoffer] heeft, zeer waarschijnlijk door een steekwond, een dwarslaesie opgelopen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte het slachtoffer met het aangetroffen valmes heeft gestoken. Er zijn ongeveer zeventien steekwonden bij het slachtoffer aangetroffen, hetgeen betekent dat de verdachte het slachtoffer ongeveer zeventien keer heeft gestoken met het mes, waarbij het mes uiteindelijk is afgebroken. De hoeveelheid steken, het afbreken van het mes alsmede de aard van het letsel brengen de rechtbank tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank leidt dit niet af uit het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op een poging tot wurging. Hiervoor bevinden zich onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier. Het medisch letsel maakt slechts gewag van blauwe plekken die daarbij kunnen passen. Het gegeven, dat het slachtoffer op enig moment het gevoel heeft gehad dat zij stikte, is gelet op haar letsel, waaronder klaplongen, ook op andere wijze te verklaren. Er zijn geen overige bewijsmiddelen in het dossier aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte het slachtoffer op een dergelijke manier heeft geprobeerd van het leven te beroven.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting valt niet af te leiden dat het toegebrachte letsel in verband staat met de poging tot diefstal of de poging tot afpersing. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de gekwalificeerde poging tot doodslag.
D. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair cumulatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
A.
hij op 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, ongeveer zeventien keer, in de hals en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN
B.
hij op 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld die [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer] of anderen dan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] of anderen dan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
feitelijk heeft gehandeld als hierna omschreven en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat hij, verdachte,
met een pakketje naar de woning van die [slachtoffer] is toegegaan en in die woning, nadat die [slachtoffer] voor ontvangst van het pakketje had getekend,
de handen van die [slachtoffer] met tie-ribs heeft vastgebonden en
zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn handen heeft gehad en
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:
“En nu wil ik al het geld” en
“Als je mij geld geeft, overkomt je niets” en
“Je bent met een [naam vriend slachtoffer], er moeten meer contanten zijn”,
althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
A.
Poging tot doodslag
En
B.
Poging tot afpersing
en/of
Poging tot diefstal, voorafgegaan door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Het rapport, gedateerd 4 december 2008, opgemaakt door de psycholoog P.A.E.M.T. Cremers en de psychiater A.C. Bruijns, beiden van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baancentrum, houdt onder meer het volgende in:
De verdachte heeft niet mee willen werken aan het onderzoek van de psycholoog en de psychiater. Op basis van deze beperkte onderzoeksmogelijkheden hebben de psycholoog en psychiater moeten concluderen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er bij verdachte duidelijk waarneembare psychotische en/of stemmingsgerelateerde stoornissen zijn vast te stellen. Het onderzoek is ten gevolge van de weigering van de verdachte te beperkt gebleven om diagnostische uitspraken over zijn psychisch functioneren te kunnen doen. Een aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte kunnen de psycholoog en psychiater aantonen noch uitsluiten. Ook uit de observatie is hierover geen duidelijkheid verkregen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is, nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
A. De eis van de officier
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de officier van justitie onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen tierips en het mes alsmede teruggave van de overige inbeslaggenomen goederen.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat er niet naar een straf moet worden gezocht ter compensatie van het leed en het letsel van het slachtoffer. Geen straf kan dit leed en letsel verzachten. Er moet een straf volgen die passend is voor hetgeen bewezen verklaard kan worden, een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld dan wel een poging tot afpersing. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat de vordering toewijsbaar is, zij het dat de verdachte niet kan betalen. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
C. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich aan twee ernstige feiten schuldig gemaakt.
Verdachte heeft met een mes ongeveer 17 keer ingestoken op het slachtoffer. Hij heeft dit gedaan op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer. Verdachte was onder valse voorwendselen, door zich voor te doen als koerier, de woning binnengekomen.
Hij heeft met name het bovenlichaam van het slachtoffer geraakt, waardoor het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft bekomen, waaronder een onherstelbare dwarslaesie. Het leven van het slachtoffer is hierdoor voor altijd op verstrekkende wijze veranderd, hetgeen zij zelf zeer helder en ingrijpend ter zitting uiteen heeft gezet. Naast de gevolgen voor het slachtoffer zelf, heeft het feit ook voor haar familie en vriendenkring zeer ingrijpende gevolgen teweeggebracht.
Daarnaast brengt een dergelijk feit in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft zich voorafgaand aan het hiervoor genoemde feit schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en/of afpersing door bedreiging met een mes en door het vastbinden van het slachtoffer met tierips. Hoewel dit feit bijna in het niet valt bij het hiervoor besproken feit, is ook dit feit op zich van zeer ernstige aard. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door geldgewin en zich niets aangetrokken van de gevolgen voor het slachtoffer. Alleen al het feit dat de verdachte met dit doel de woning van het slachtoffer is binnengekomen, zal tot gevolg kunnen hebben dat het slachtoffer zich langere tijd niet meer veilig zal voelen in een eigen woonomgeving.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige feiten, waarvoor oplegging van een langdurige vrijheidsstraf passend en geboden is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 28 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
- het hiervoor onder 7 genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 14 augustus 2008, van G. Lautenbag als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering onthoudt zich in dit rapport van een strafadvies nu de verdachte heeft verklaard zich de delictsituatie niet te kunnen herinneren en er ten tijde van het opmaken van het rapport nog geen afgerond psychisch en/of psychiatrisch onderzoek lag.
De verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum naar aanleiding van een rapport van 9 juni 2008, opgemaakt door psychiater I. Mattaei. Dit advies is tot stand gekomen omdat de verdachte op dat moment weigerde aan een onderzoek deel te nemen en genoemde psychiater een multidisciplinaire rapportage wel noodzakelijk achtte. Hoewel de verdachte in een later stadium aangaf wel bereid te zijn om mee te werken aan een onderzoek, heeft de rechtbank een plaatsing in en rapportage door het Pieter Baan Centrum noodzakelijk geacht. Uiteindelijk heeft de verdachte in het Pieter Baan Centrum geen medewerking verleend aan onderzoeken naar zijn persoon.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in de persoon van de verdachte, niet door middel van persoonlijkheidsonderzoek en niet door verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte heeft ter terechtzitting opnieuw verklaard dat hij zich niets kan herinneren over hetgeen hem heeft gebracht tot zijn handelen en over de omstandigheden waaronder een en ander is voorgevallen. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het ontbreken van dit inzicht ook spijtig vindt. De rechtbank acht dit laatste moeilijk te rijmen met zijn weigerachtige houding, maar dat doet niet af aan het vaststaand gegeven dat dit inzicht voor de rechtbank ontbreekt.
Het voorgaande betekent dat het gevaar voor herhaling bij de verdachte niet is in te schatten. Voor de rechtbank staat vast dat de verdachte in staat is tot het plegen van zeer ernstige feiten, waarbij duidelijk is dat geldgewin de verdachte heeft gebracht tot de poging tot afpersing en/of de poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Het is echter volstrekt onduidelijk wat bij de verdachte heeft teweeggebracht dat hij zo zwaar is doorgeslagen en zulk ernstig geweld heeft gebruikt als hierboven beschreven.
De rechtbank heeft dit niet in te schatten gevaar voor herhaling, en daarmee de bescherming van de maatschappij, bij de bepaling van de duur van de straf in het bijzonder zwaar mee laten wegen.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft via haar raadsvrouw mr. J.A. van den Bosch vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 30.000 wegens een deel van de immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte zal daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat de onder nummers 3, 28, 29, 30, 31 en 32 inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en/of het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting het volgende gebleken.
Het bewezen verklaarde is met behulp van de voorwerpen onder 3, 29, 30 en 31 voorbereid en met betrekking tot de voorwerpen onder 28 en 32 begaan.
De rechtbank is van oordeel, dat de navolgende goederen dienen te worden teruggegeven aan de hierna te noemen rechthebbenden, nu uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze personen als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Het onder 1 inbeslaggenomen goed dient te worden teruggegeven aan Shell tankstation “[naam]”, [adres] te Alkmaar.
Het onder 2 inbeslaggenomen goed dient te worden teruggegeven aan Sector Toezicht gemeente Alkmaar, [adres] te Alkmaar.
De onder 4 tot en met 27 inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
De onder 33 tot en met 38 inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan [slachtoffer].
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren (tien jaren).
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3. een krant, de Pers, in een envelop;
28. acht tie-ribs, kleur zwart;
29. een brief, kleur wit, ontvangstbewijs;
30. een pen, kleur blauw, opschrift Unicef;
31. twee wollen handschoenen, kleur groen;
32. een valmes, kleur zwart, met bijbehorend lemmet.
Gelast de teruggave van de navolgende goederen:
1. en videoband, kleur zwart, Panasonic VHS,
aan Shell tankstation “[naam]”, [adres] te Alkmaar;
2. drie Dvd’s, kleur goud, Maxell, beelden van de Heul, Ritsevoort en Zilverstraat,
aan Sector Toezicht gemeente Alkmaar, [adres] te Alkmaar;
4. twee brieven;
5. een brief, kleur groen, kaartje schoonmaakbedrijf;
6. een landkaart;
7. een boek, kleur grijs, handboek Holleeder;
8. een rekenmachine, kleur grijs;
9. een telefoontoestel, kleur zwart, Sony Ericsson J220I;
10. een Volkskrant;
11. een tijdschrift, kleur wit, Top Gear;
12. een verzekeringsbewijs;
13. een brief, onder andere deurwaarder, huur, Suzuki Alto, CJIB, belasting aanslagen;
14. een onbeschreven kladblok Action, kleur blauw;
15. een brief, onder andere deurwaarder en makelaar;
16. zes sleutels aan een ring;
17. een telefoontoestel, kleur zwart, Nokia;
18. een brief, onder andere deurwaarder en aantekenbriefjes;
19. een spijkerbroek, kleur blauw, Petrol;
20. een T-shirt, kleur wit, State of Art;
21. een shirt met lange mouwen, kleur legergroen; ***
22. een shirt met lange mouwen, kleur legergroen;
23. een halflange jas, kleur blauw;
24. een riem, kleur bruin;
25. ondergoed, kleur wit, Menswear;
26. een paar sokken, kleur zwart;
27. een paar schoenen, Ecco halfhoog, kleur zwart, maat 41,
aan verdachte.
33. een paardrijbroek;
34. een bh, ondergoed;
35. een t-shirt;
36. een trui, kleur bruin;
37. twee paardrijlaarzen, kleur bruin;
38. twee sokken;
aan [slachtoffer]
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 30.000 (dertigduizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 30.000 (dertigduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Beek, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2009.