ECLI:NL:RBALK:2009:BH5563

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.705768-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens verzuimen in opsporing en vervolging van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verplichte consultatie van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) niet heeft plaatsgevonden, ondanks dat er sprake was van aangiften die aspecten vertoonden van hervonden herinneringen. Dit verzuim heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van het slachtoffer elementen bevatte die verband hielden met hervonden herinneringen, wat de noodzaak voor consultatie van de LEBZ onderstreepte. De rechtbank merkte op dat de vertraging in de procedure, waarbij het proces-verbaal pas meer dan een jaar na de ontvangst door het parket leidde tot een dagvaarding, een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde vormde. De verdachte was op het moment van de ten laste gelegde feiten tussen de 13 en 15 jaar oud, wat de rechtbank als een verzwarende factor beschouwde voor de snelheid van de vervolging. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de verzuimen van het Openbaar Ministerie zo ernstig waren dat de enige passende sanctie was om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Tevens werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/705768-07
Datum uitspraak: 10 maart 2009 (P)
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder 1. ten laste gelegd, dat hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 maart 1992 tot en met 31 november 1994 in de gemeente Heiloo en/of in de gemeente Castricum, in elk geval in Nederland, met [naam slachtoffer] ([geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- een of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
Aan de verdachte is onder 2. ten laste gelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 08 maart 1992 tot en met 31 november 1994 in de gemeente Castricum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [naam slachtoffer] ([geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], met zijn, verdachtes penis heeft geduwd tegen de vagina van die [naam slachtoffer], althans met zijn, verdachtes, penis heeft geprobeerd binnen te dringen in de vagina van die [naam slachtoffer], en zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Aan de verdachte is onder 3. ten laste gelegd, dat hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 maart 1992 tot en met 31 november 1994 in de gemeente Heiloo en/of in de gemeente Castricum, in elk geval in Nederland, met [naam slachtoffer] ([geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het zoenen van die [naam slachtoffer], en/of
- het betasten van de vagina van die [naam slachtoffer], en/of
- het plaatsen van de hand van die [naam slachtoffer] om de penis van hem, verdachte, waarna verdachte zich ging aftrekken.
3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank heeft te oordelen omtrent de vraag of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank stelt vast, dat is gehandeld in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, tot 1 januari 2009 aangeduid onder nummer 2005A001 en na die datum onder nummer 2008A031 (nader ook te noemen: de Aanwijzing).
De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen:
Artikel 3.1 van de Aanwijzing legt aan de officier van justitie de verplichting op om indien een aangifte aspecten vertoont verbonden met (in casu) hervonden herinneringen (eventueel na langdurige (alternatieve) therapeutische behandeling) de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (nader ook te noemen: LEBZ) te consulteren alvorens beslissingen in het opsporingsonderzoek worden genomen. Een dergelijke consultatie is -aldus genoemd artikel- in deze gevallen dwingend voorgeschreven en dient te geschieden door de Officier van Justitie.
Bijlage 3 bij de Aanwijzing beschrijft –voor zover hier van belang- de werkwijze als volgt:
De deskundigen moeten zich buigen over de geloofwaardigheid van aangiften in bepaalde operationele zedenzaken, vóórdat de officier van justitie eventueel de beslissing neemt de beschuldigde aan te houden. Zaken waarin consultatie van de expertisegroep verplicht is, zijn zaken met aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen.
De bijlage beschrijft hervonden herinneringen vervolgens als: herinneringen die gedurende lange tijd afwezig zijn en daarna worden hervonden, bijvoorbeeld tijdens behandelingen door hulpverleners. Het (volledig) verdringen en hervinden van herinneringen is echter wetenschappelijk omstreden.
De verplichte consultatie van de Expertisegroep dient te gebeuren vóór de aanhouding van de verdachte, tenzij dit niet mogelijk is en een oordeel van de Expertisegroep van belang is voor het verdere verloop van het opsporingsonderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld, dat de LEBZ niet is geconsulteerd alvorens de verdachte is aangehouden en verhoord.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat consultatie van de LEBZ niet noodzakelijk was omdat er allereerst geen sprake was van hervonden herinneringen (als bedoeld in genoemde aanwijzing) en daarnaast dat de betrouwbaarheid van de aangifte voldoende blijkt uit verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in ieder geval aspecten vertoont verbonden met hervonden herinneringen, zodat de consultatie van de LEBZ wel degelijk vereist was. De verklaring van de aangeefster geeft geen volstrekte duidelijkheid met betrekking tot de vraag of er sprake is van hervonden herinneringen of - tijdelijk weggestopte -continue herinneringen.
Juist daarom is de rechtbank van oordeel dat de expertise van de LBEZ in dit geval als basis had moeten dienen voor de eventuele vervolging en aanhouding van de verdachte.
Verdachte is derhalve aangehouden in strijd met de hierboven in Bijlage 3 van de Aanwijzing omschreven verplichting, terwijl niet is gebleken van spoedeisende redenen tot die aanhouding.
De rechtbank heeft bovendien vastgesteld dat het proces-verbaal van de politie op 16 november 2007 ten parkette is binnengekomen en dat eerst op 13 februari 2009 de dagvaarding in deze zaak is uitgegaan. De rechtbank acht dit een ernstig verzuim, nu het hier een inmiddels dertigjarige verdachte betreft die in de ten laste gelegde periode tussen de 13 en 15 jaar oud was, hetgeen voor het Openbaar Ministerie reden had moeten zijn om de vervolging snel en efficiënt ter hand te nemen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel, dat de bovenomschreven verzuimen van het Openbaar Ministerie een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde vormen, dat hier slechts de sanctie past van niet ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
4. Benadeelde partij
Mr. G.A.M. van Dijk heeft als gemachtigde namens de benadeelde partij [naam slachtoffer], [p/a adres] vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 3.420,-- wegens (materiële en immateriële) schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. M.E. Francke en mr. G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2009.