Sector civiel recht
FV/LJS
KG nummer: 108676/KG ZA 09-63
datum: 13 maart 2009
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
zetelende te Den Haag,
EISER IN KORT GEDING bij dagvaarding van 2 maart 2009,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag,
1. [NAAM GEDAAGDE 1],
wonende te Oostknollendam, gemeente Wormerland,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
2. [NAAM GEDAAGDE 2],
3. [NAAM GEDAAGDE 3],
beiden wonende te Aartswoud, gemeente Opmeer,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
advocaat mr. J.M. Rammelt te Amsterdam.
Partijen zullen verder ieder afzonderlijk worden genoemd "de Staat", "[gedaagde 1]", "[gedaagde 2]" respectievelijk "[gedaagde 3]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 11 maart 2009 heeft de Staat gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden hebben de vordering bestreden, [gedaagde 1] bij monde van zijn raadsman mr. Kaandorp en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij monde van hun raadsman mr. Rammelt.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van de Staat een kopie van de originele dagvaarding en van alle zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 Aan [gedaagde 3] is in 1993 een ontnemingsmaatregel opgelegd. De Staat heeft in verband met diens vordering op 17 februari 2006 ten laste van [gedaagde 3] executoriaal beslag gelegd op een stalen motorjacht genaamd Wega (hierna de Wega).
2.2 De Wega staat in het kadaster en de openbare registers in Nederland geregistreerd op naam van [gedaagde 1]. Ook de eigendom van een onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te Aartswoud (hierna: de boerderij) staat in de desbetreffende registers op naam van [gedaagde 1].
2.3 Tussen onder meer [gedaagde 1] enerzijds en de Staat anderzijds zijn verschillende procedures gevoerd over de eigendom van de Wega en de boerderij. [gedaagde 1] stelt zelf eigenaar te zijn; de Staat stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schijnconstructie en dat [gedaagde 3] in werkelijkheid eigenaar is. Bij vonnis van 19 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten gunste van de Staat een oordeel gegeven over de eigendom van de Wega. [gedaagde 1] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In zijn arrest van 23 september 2008 overweegt het Gerechtshof te Amsterdam onder meer dat de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt "dat de financiering van deze boerderij en de daaraan verrichte (aanzienlijke) verbouwingen niet ten laste van [gedaagde 1] doch van [gedaagde 3] komt en er geen sprake was van een (toekomstige) "schuld"aan [gedaagde 1] ter zake van het gebruik van de woning die noopte tot de overdracht van de Wega aan [gedaagde 1] op 15 september 2003."
2.4 Op 15 februari 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan in een door [gedaagde 1] tegen onder meer de Staat en [gedaagde 3] aanhangig gemaakt kort geding. In deze procedure vorderde [gedaagde 1], samengevat, opheffing van een door de Staat op 6 december 2006 gelegd executoriaal beslag op de boerderij. De vordering van [gedaagde 1] werd afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog, verkort weergegeven, dat hoewel de boerderij op papier in eigendom aan [gedaagde 1] toebehoort, uit nader in het vonnis omschreven omstandigheden valt af te leiden dat [gedaagde 3] zich gedroeg als eigenaar daarvan, alsmede dat het aannemelijk is dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij [gedaagde 1] als stroman van [gedaagde 3] fungeert, met als doel de uitwinning van de boerderij te bemoeilijken althans te verhinderen. [gedaagde 1] is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. De uitspraak in dit hoger beroep staat gepland op 14 april 2009.
2.5 Op 21 oktober 2008 heeft [gedaagde 1] - na daartoe op 16 oktober 2008 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen verlof - ten laste van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de Wega. Aan dit beslag heeft [gedaagde 1], samengevat, ten grondslag gelegd dat hij uit hoofde van een huurovereenkomst met betrekking tot de boerderij een vordering op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] heeft ten bedrage van [euro] 152.978,75. In het kader van de beslaglegging is de vordering van [gedaagde 1] begroot op [euro] 190.000,--.
2.6 Voormeld beslag is op 24 oktober 2008 overbetekend aan de officier van justitie te Leeuwarden, zulks in verband met het door de Staat eerder gelegde executoriale beslag (zie hiervoor 2.1).
2.7 [gedaagde 1] heeft vervolgens bij dagvaarding van 31 oktober 2008 tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een procedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, sector kanton, locatie Alkmaar. Bij vonnis van 17 december 2008 heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de sector kanton, locatie Hoorn. De Staat heeft in die procedure op 16 februari 2009 een incidentele conclusie tot tussenkomst genomen.
2.8 Op 28 november 2008 heeft [gedaagde 3] ten overstaan van notaris mr. Gramser te Amsterdam onder ede een verklaring afgelegd. Hierin verklaart hij onder meer dat de Wega en de boerderij op naam van [gedaagde 1] staan, maar dat deze feitelijk aan [gedaagde 3] toebehoren.
2.9 De Staat is voornemens om de Wega op 17 maart 2009 executoriaal te verkopen. Deze verkoop is aan de betrokkenen aangezegd en de advertentie is gepubliceerd in het dagblad de Telegraaf van 7 maart 2009.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 De Staat vordert, kort gezegd, opheffing van het door [gedaagde 1] op 21 oktober 2008 op de Wega gelegde conservatoire beslag, met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2 De Staat legt aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. De vordering waarvoor [gedaagde 1] beslag heeft gelegd, is ondeugdelijk. Er is geen sprake van een huurschuld van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft de boerderij aangekocht om [gedaagde 3] uit de wind te houden, waarbij de boerderij geheel of gedeeltelijk is gefinancierd met uit misdrijf afkomstige middelen. [gedaagde 1] was met die herkomst bekend of kon dat redelijkerwijs vermoeden. Het voorgaande wordt bevestigd in diverse procedures die over de boerderij en de Wega zijn gevoerd. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 15 februari 2007 overwogen dat aannemelijk is dat er bij de eigendomsverkrijging en verhuur van de boerderij sprake is van een schijnconstructie, waarbij [gedaagde 1] als stroman van [gedaagde 3] fungeert. Bovendien wordt in het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2008 geoordeeld dat er geen sprake was van een (toekomstige) schuld van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] ter zake van het gebruik van de woning die noodzaakte tot de overdracht van de Wega aan [gedaagde 1]. Daarbij komt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de nog lopende procedure ten overstaan van de kantonrechter hebben erkend dat er ter zake van de boerderij sprake is van een schijnconstructie, waarbij [gedaagde 1] als stroman werd gebruikt, zulks om te voorkomen dat de Staat een tegen [gedaagde 3] uitgesproken en inmiddels onherroepelijk geworden ontnemingsmaatregel op vermogensbestanddelen van [gedaagde 3] zal kunnen verhalen. [gedaagde 3] heeft bovendien onder ede ten overstaan van een notaris op 28 november 2008 toegegeven dat er inderdaad sprake is van een schijnconstructie. Onderdeel van de schijnconstructie is het voorwenden van een huurverhouding en daarmee van een verplichting tot de betaling van huurpenningen door [gedaagde 2] en [gedaagde 3], terwijl die verplichting in werkelijkheid niet bestaat.
Op basis van het voorgaande moet het beslag worden opgeheven, alles aldus de Staat.
3.3 [gedaagde 1] heeft verweer gevoerd op gronden die, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde komen.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Allereerst wordt opgemerkt dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] weliswaar ter zitting hun standpunt uiteen hebben gezet, maar dat zij zich daarbij niet hebben verzet tegen toewijzing van de vordering van de Staat. Daarom zal de voorzieningenrechter zich in het navolgende beperken tot bespreking van het geschil tussen de Staat en [gedaagde 1].
4.2 Een conservatoir beslag kan op vordering van elke belanghebbende worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan dat beslag ten grondslag is gelegd, of voor zover het beslag gelegd is voor een geldvordering, indien voor die vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. In dit verband ligt het in de eerste plaats op de weg van de Staat om - met inachtneming van de beperkingen van het kort geding - aannemelijk te maken dat de vordering die [gedaagde 1] pretendeert ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal daarbij evenwel dienen te beslissen aan de hand van een beoordeling van hetgeen door de Staat en [gedaagde 1] naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. In dit kader dienen tevens de wederzijdse belangen in acht te worden genomen.
4.3 De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat zij in deze als belanghebbende moet worden aangemerkt. De Staat heeft immers in 2006 executoriaal beslag gelegd op de Wega. De Staat is voornemens om op 17 maart 2009 de Wega executoriaal te verkopen, maar wordt daarin gehinderd door het door [gedaagde 1] in oktober 2008 gelegde conservatoire beslag. Onder deze omstandigheden moet de Staat als belanghebbende worden aangemerkt.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] meergenoemd beslag heeft gelegd, wegens een gestelde vordering op [gedaagde 3] en [gedaagde 2] uit hoofde van niet betaalde huurpenningen. In het kader van dit kort geding ligt de vraag ter beoordeling voor of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van die vordering. De Staat stelt in dit verband dat, hoewel aangenomen moet worden dat [gedaagde 1] eigenaar is van de boerderij, er sprake is van een schijnconstructie. Volgens de Staat komt die constructie er op neer dat er geen sprake is van een reële huurverhouding tussen [gedaagde 1] als verhuurder enerzijds en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als huurders anderzijds. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de Staat naar de verschillende in kort geding gedane uitspraken. De Staat weet zich in zijn standpunt inmiddels gesteund door [gedaagde 3], die ten overstaan van de notaris op 28 november 2008 een verklaring heeft afgelegd, waarvan de inhoud er kort gezegd op neerkomt dat [gedaagde 3] de boerderij inmiddels heeft betaald en dat de betalingen die aan [gedaagde 1] zijn verricht golden als een door [gedaagde 1] bedongen tegenprestatie voor zijn hulp bij het verwerven van de boerderij.
4.5 In de uitspraken waarnaar de Staat verwijst, wordt onder meer geoordeeld dat (1) de bevindingen uit het FIOD-onderzoek wijzen in de richting van een constructie waarbij [gedaagde 1] zowel ten aanzien van de boerderij als ten aanzien van de Wega als stroman voor [gedaagde 3] fungeert (overweging 3.6 van het vonnis van 19 oktober 2006), (2) dat aannemelijk is dat bij de eigendomsverkrijging en verhuur van de boerderij sprake is van een schijnconstructie met als doel de uitwinning van de boerderij te bemoeilijken, althans te verhinderen, waarbij [gedaagde 1] als stroman van [gedaagde 3] fungeert (overweging 4.7 van het vonnis van 15 februari 2007) en (3) dat de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de financiering van de boerderij en de daaraan verrichte (aanzienlijke) verbouwingen niet ten laste van [gedaagde 1] doch van [gedaagde 3] komt en er geen sprake was van een (toekomstige) "schuld" aan [gedaagde 1] ter zake van het gebruik van de woning die noopte tot overdracht van de Wega aan [gedaagde 1] op 15 september 2003 (overweging 4.4. uit het arrest van 23 september 2008).
[gedaagde 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die in dit kort geding tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de drie meergenoemde uitspraken onjuist zouden zijn.
4.6 [gedaagde 1] heeft - subsidiair - als verweer aangevoerd dat eerst de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam in het hoger beroep tegen het vonnis van 15 februari 2007 moet worden afgewacht. [gedaagde 1] gaat er vanuit dat hij in dat geding als eigenaar van de boerderij wordt aangemerkt, zodat ook de verschuldigdheid van de huurpenningen voor het gebruik door [gedaagde 3] en [gedaagde 2] komt vast te staan. Dit betoog kan hem thans niet baten. Niet gesteld of gebleken is dat aan het hof, naast de vraag of de Staat gerechtigd is om de boerderij executoriaal te verkopen, tevens ter beoordeling voorligt of [gedaagde 1] een vordering op [gedaagde 3] en [gedaagde 2] heeft uit hoofde van een huurovereenkomst. Bovendien brengt de eventuele vaststelling dat [gedaagde 1] eigenaar is van de boerderij, nog niet mee dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] huurpenningen verschuldigd zijn.
4.7 Voorts heeft [gedaagde 1] - als meer subsidiair verweer - aangevoerd dat het beslag eerst kan worden opgeheven nadat een bankgarantie ten bedrag van [euro] 190.000,--, zijnde het bedrag waarop zijn vordering in het kader van de beslaglegging werd begroot, wordt gesteld. De Staat is echter, anders dan in de stelling van [gedaagde 1] besloten lijkt te liggen, niet verplicht om zekerheid te stellen.
4.8 Nu de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor [gedaagde 1] beslag heeft gelegd aannemelijk is gemaakt door de Staat, dient het belang van [gedaagde 1] bij handhaving van het beslag te worden afgewogen tegen het belang van de Staat bij opheffing daarvan en het doorzetten van de executoriale verkoop. De Staat heeft verklaard dat zijn belang bij onder meer daarin is gelegen dat de ontnemingsvordering per
1 juni 2009 verjaart, dat hij zich geconfronteerd ziet met aanzienlijke stallingskosten en dat de Wega in waarde vermindert zolang de Wega stilligt. Daarbij komt dat het nu een relatief gunstige periode is om tot verkoop van de Wega over te gaan, nu het nieuwe vaarseizoen binnenkort van start gaat, aldus de Staat.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij een louter financieel belang heeft bij handhaving van het beslag, omdat de Wega thans dient ter zekerheid van het verhaal van zijn vordering. Dit belang van [gedaagde 1] weegt niet op tegen dat van de Staat omdat, mocht op enig moment onverhoopt in rechte komen vast te staan dat de Staat niet gerechtigd was om de Wega executoriaal te verkopen, [gedaagde 1] de mogelijkheid heeft om zich voor het verhaal van de daardoor door hem geleden schade tot de Staat te wenden. Door de Wega thans te verkopen, verminderen de verhaalsmogelijkheden van [gedaagde 1] op de Staat niet.
Het belang van de Staat dient op basis van het voorgaande te prevaleren boven dat van [gedaagde 1].
4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de Staat kan worden toegewezen. [gedaagde 1] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
4.10 Omdat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zich niet tegen toewijzing van de vordering hebben verzet, worden de kosten van het geding tussen de Staat enerzijds en [gedaagde 3] en [gedaagde 2] anderzijds gecompenseerd.
- heft op het op 21 oktober 2008 door [gedaagde 1] op de Wega gelegde conservatoire beslag, welk schip in het kadaster en openbare registers in Nederland staat ingeschreven met de navolgende gegevens: brandmerk [nummer], naam WEGA;
- veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op [euro] 347,98 aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat, met de bepaling dat daarover bij niet betaling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van het geding tussen de Staat en [gedaagde 3] en [gedaagde 2], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2009 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.