ECLI:NL:RBALK:2009:BI1256

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104490
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van incassokosten en vertragingsrente in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eiser en het deurwaarderskantoor, vertegenwoordigd door Gedaagde sub 2. Eiser had het deurwaarderskantoor opdracht gegeven tot het incasseren van een vordering, maar er ontstond onenigheid over de afwikkelingskosten die het deurwaarderskantoor in rekening bracht. Eiser stelde dat er geen overeenkomst was over deze kosten, terwijl het deurwaarderskantoor betoogde dat er wel degelijk een mondelinge overeenkomst was gesloten. De rechtbank oordeelde dat er geen vast tarief was overeengekomen en dat Eiser slechts een redelijke vergoeding verschuldigd was, gebaseerd op gebruikelijke tarieven voor gerechtsdeurwaarders. De rechtbank stelde vast dat het deurwaarderskantoor onterecht hogere afwikkelingskosten in rekening had gebracht, wat resulteerde in een onverschuldigde betaling door Eiser. Daarnaast werd de vertragingsrente besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat het deurwaarderskantoor geen verzuim had gepleegd, omdat het beslag dat door Eiser was gelegd, de betaling verhinderde. De rechtbank heeft de vorderingen van Eiser gedeeltelijk toegewezen en het deurwaarderskantoor veroordeeld tot betaling van een bedrag van €20.052,09 aan Eiser, verhoogd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, en de vordering tegen Gedaagde sub 2 werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
ljs/ma
zaak- en rolnummer: 104490 / HA ZA 08-671
datum: 15 april 2009
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
Eiser,
wonende te [],
eiser bij dagvaarding van 25 augustus 2008,
advocaat mr. S. van Gessel te Veendam,
tegen:
1. gedaagde sub 1,
kantoorhoudende te []
en
2. gedaagde sub 2,
wonende en kantoorhoudende te [],
gedaagden,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Utrecht.
Partijen zullen verder ook worden genoemd "Eiser" respectievelijk "het deurwaarderskantoor" en "Gedaagde sub 2".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij producties zijn overgelegd.
1.2 Het deurwaarderskantoor en Gedaagde sub 2 hebben daarop een conclusie van antwoord genomen, eveneens met producties.
1.3 Op 24 december 2008 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 9 februari 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Voorafgaande aan de comparitie hebben het deurwaarderskantoor en Gedaagde sub 2 bij brief d.d. 27 januari 2009 22 producties in het geding gebracht, die tevens tot de gedingstukken behoren.
1.4 Ten slotte is vonnis gevraagd.
De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE FEITEN
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Op 23 mei 2002 heeft het gerechtshof te Amsterdam een arrest gewezen, waarbij Eiser in het kader van de ontbinding van een v.o.f. veroordeeld werd om aan zijn broer, [] een bedrag van euro 344.259,45 te betalen, verhoogd met rente en waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.
Eiser heeft vervolgens op 23 augustus 2002 een bedrag van euro 112.652,- aan [] betaald.
b. Op 28 augustus 2002 heeft Eiser zich met het arrest rechtstreeks gewend tot het deurwaarderskantoor, op advies van zijn advocaat. Hij heeft daar gesproken met Gedaagde sub 2.
c. Het deurwaarderskantoor heeft het arrest op 29 augustus 2002 aan [] betekend, met bevel om het resterende bedrag van euro 268.216,97 (inclusief euro 42.039,10 tot dan toe berekende rente) binnen twee dagen te voldoen. Een bedrag van euro 264.471,30 is daarna voldaan op 3 september 2002.
d. Op 4 september 2002 is door Eiser na daartoe verkregen verlof ten laste van Eiser conservatoir beslag gelegd onder het deurwaarderskantoor.
e. Eiser heeft het deurwaarderskantoor erop attent gemaakt dat er een fout zat in de specificatie van het verschuldigde in het exploot van betekening. Het deurwaarderskantoor heeft Eiser vervolgens van die fout op de hoogte gesteld en aangeschreven het verschil, euro 14.799,93, te voldoen. Dat bedrag is op 21 september 2002 aan het deurwaarderskantoor voldaan.
f. In de hoofdzaak, aanhangig gemaakt na het leggen van het conservatoire beslag, heeft de rechtbank Alkmaar bij vonnis d.d. 17 december 2003 de vordering van Eiser afgewezen. In een brief van 23 januari 2004 deelt het deurwaarderskantoor aan Eiser mee dat de afwikkeling van de zaak wordt aangehouden tot 17 maart 2004, omdat op die datum de beroepstermijn verstrijkt.
g. Bij brief van 16 november 2004 deelt de advocaat van Eiser aan het deurwaarderskantoor mee dat het gelegde conservatoir derdenbeslag daarbij wordt opgeheven, zodat de gelden aan Eiser kunnen worden uitbetaald.
h. Bij brief van 15 december 2004 rekent het deurwaarderskantoor een saldo van euro 279.271,23 met Eiser af, onder aftrek van een bedrag van euro 26.700,- (exclusief BTW) aan afwikkelingskosten en de kosten van het betekeningsexploot, exclusief BTW.
Het bedrag van de afrekening wordt feitelijk op 27 december 2004 aan Eiser betaald.
3. HET GESCHIL
3.1 Eiser heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan eiser te betalen een bedrag van euro 31.273,-, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente, voor gedaagde sub 1 vanaf 3 september 2002 en voor gedaagde sub 2 en vanaf 14 januari 2005;
II.gedaagde sub 1 zal veroordelen om aan eiser te betalen een bedrag van euro 1.172,44 ter zake van vertragingsrente over het afgedragen bedrag vanaf 16 november 2004 tot 27 december 2004, vermeerderd met de wettelijke
vertragingsrente vanaf de dag van dagvaarding;
III.gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan eiser te betalen een bedrag van euro 3.000,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf de dag van dagvaarding;
IV.gedaagden zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen
met de nakosten.
3.2 Eiser heeft daaraan - verkort en zakelijk weergegeven - het navolgende ten grondslag gelegd.
Het deurwaarderskantoor heeft in opdracht van Eiser een arrest van het gerechtshof betekend aan zijn broer, []. Binnen vier dagen na de betekening heeft betaling plaatsgevonden van een bedrag van euro 264.471,-. Na een aanschrijving door het deurwaarderskantoor heeft Eiser nadien ook nog een bedrag van euro 14.799,93 - dat abusievelijk niet in het exploot was opgenomen - voldaan aan het deurwaarderskantoor. Bij de afwikkeling van de zaak heeft het deurwaarderskantoor een bedrag aan afwikkelingskosten van euro 31.847,65 (inclusief BTW) aan Eiser in rekening gebracht en verrekend met zijn afdracht aan Eiser. Eiser heeft echter slechts opdracht gegeven tot betekening van het arrest en het deurwaarderskantoor was daarom niet gerechtigd enig bedrag aan afwikkelingskosten in rekening te brengen. Laatstgemeld bedrag is daarom onverschuldigd betaald.
Gedaagde sub 2 was van vorenstaande op de hoogte en heeft als uitvoerend deurwaarder en directeur-grootaandeelhouder van het deurwaarderskantoor de volledige zeggenschap over het wel of niet betalen van de vordering van Eiser. Het niet voldoen aan de vordering van Eiser is ten opzichte van Eiser zodanig onzorgvuldig, dat Gedaagde sub 2 daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
De afdracht door het deurwaarderskantoor was door opheffing van een gelegd beslag mogelijk op 16 november 2004. Het deurwaarderskantoor heeft echter pas op 27 december 2004 betaald. Daarom is ook de vertragingsrente van 41 dagen over het afgedragen bedrag verschuldigd.
Eiser heeft herhaaldelijk (opeenvolgende) advocaten ingeschakeld om gedaagden te bewegen te betalen. Deze kosten kunnen worden begroot op euro 3.000,- en dienen als vermogensschade door gedaagden te worden vergoed.
3.3 Het deurwaarderskantoor en Gedaagde sub 2 hebben de vorderingen en de onderbouwing daarvan weersproken op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde zullen komen.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
I. De vordering jegens het deurwaarderskantoor, onverschuldigde betaling
De opdracht en de inhoud ervan
4.1 Partijen zijn het erover eens dat Eiser aan het deurwaarderskantoor een opdracht heeft gegeven. Partijen zijn het echter niet eens over de inhoud van die opdracht. Eiser stelt dat hij slechts opdracht heeft gegeven tot het betekenen van het arrest en zonodig tot tenuitvoerlegging. Het ging dus slechts om het uitvoeren van een ambtshandeling.
Het deurwaarderskantoor voert aan dat sprake is van een opdracht tot incasso.
Vaststaat dat de overeenkomst mondeling is gesloten en dat deze niet door het deurwaarderskantoor schriftelijk is bevestigd. De rechtbank gaat daarom uit van wat partijen nadien hebben verklaard.
Ter zitting heeft Eiser verklaard:
"Het klopt dat ik bij Gedaagde sub 2 ben binnengelopen. Ik heb hem toen het arrest laten lezen en gevraagd het geld te incasseren."
Gedaagde sub 2 verklaarde ter zitting:
"De opdracht van Eiser was dat de spreekwoordelijke "beuk erin" moest. Ik heb al die volgende dag een lijstje ontvangen met zaken waarop beslag gelegd kon worden. Het was dus gelijk doorpakken."
In zijn brief van 28 april 2003 aan het deurwaarderskantoor schrijft Eiser:
"Hoe ver staat u met het incasseren van mijn vordering op P. Eiser ..."
En in zijn brief van 16 januari 2004 vermeldt Eiser:
"1e Ik heb u persoonlijk opdracht gegeven tot het incasseren van de vordering op P. Eiser."
Gelet op het voorgaande is Eiser er ook zelf van uitgegaan dat hij het deurwaarderskantoor een opdracht heeft gegeven zijn vordering te incasseren.
Het standpunt dat slechts opdracht was gegeven tot het verrichten van een ambtshandeling wordt daarom verworpen.
Het deurwaarderskantoor mocht de opdracht opvatten als een opdracht tot incasso. Dat heeft het overigens direct na de opdracht ook gedaan, door het arrest van het hof te betekenen aan Eiser en daarin bevel te doen om aan het deurwaarderskantoor te betalen en niet - zoals bij een opdracht tot het uitsluitend betekenen - aan de opdrachtgever, Eiser.
De hoogte van de vergoeding
4.2 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke kosten Eiser voor de verrichte werkzaamheden verschuldigd is.
Het deurwaarderskantoor stelt dat Gedaagde sub 2 met Eiser het incassotarief was overeengekomen voor de incassowerkzaamheden. Eiser heeft dat gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft het deurwaarderskantoor aangevoerd dat Eiser tijdens het intakegesprek gewezen is op het in rekening brengen van afwikkelingskosten. Nog daargelaten dat dit - ook volgens de toelichting van het deurwaarderskantoor ter zitting - iets anders is dan het incassotarief, heeft het deurwaarderskantoor niet aangegeven op welke wijze aan Eiser is kenbaar gemaakt hoe hoog het in rekening te brengen tarief zou zijn, of hoe dat zou worden berekend.
Het deurwaarderskantoor stelt dat het gebruikelijk is om algemene voorwaarden te hanteren. Uit die voorwaarden zou de hoogte van de verschuldigde vergoeding blijken. Voorafgaande aan deze procedure heeft het deurwaarderskantoor zich op het standpunt gesteld dat zijn algemene voorwaarden op de overeenkomst met Eiser van toepassing waren. Dat standpunt is in deze procedure echter - naar het oordeel van de rechtbank terecht - niet langer ingenomen.
Ter zitting heeft de raadsman van het deurwaarderskantoor een begrijpelijke uitleg gegeven voor het feit dat deurwaarders vaste percentages berekenen voor hun incassowerkzaamheden. Dat neemt echter niet weg dat met Eiser geen vast percentage was overeengekomen.
De conclusie moet dan ook zijn dat voorafgaande aan de incassowerkzaamheden geen tarief tussen partijen is overeengekomen.
4.3 Hiervoor is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tot incasso, waarvoor geen tarief was overeengekomen. Dat houdt volgens artikel 7: 405 van het Burgerlijke Wetboek in dat Eiser aan het deurwaarderskantoor een redelijke vergoeding verschuldigd is. Voor de bepaling van wat een redelijke vergoeding is, is een belangrijk aanknopingspunt gelegen in wat beroepsgenoten (gerechtsdeurwaarders) in het algemeen voor soortgelijke werkzaamheden als vergoeding in rekening brengen aan hun opdrachtgevers.
Het deurwaarderskantoor heeft in zijn verweer aangevoerd dat al sinds vele jaren het hanteren van vaste afwikkelingstarieven door gerechtsdeurwaarders gebruikelijk is. Het heeft daarvoor verwezen naar de zogenaamde "Texelse tarieven", een op 24 september 1966 door de toenmalige Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders vastgesteld reglement. Hierin werd onder andere het tarief van afwikkelingskosten vastgelegd en bepaald op maximaal 10% van het geïncasseerde bedrag, verhoogd met omzetbelasting, als het gaat om opdrachtgevers en maximaal 5% als het gaat om tussenpersonen.
Volgens het deurwaarderskantoor hanteren bijna alle gerechtsdeurwaarders sinds het vrijgeven van de tarieven op 15 juli 2001 in hun eigen voorwaarden richting opdrachtgevers en tussenpersonen een dergelijk tarief. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft het deurwaarderskantoor de eigen algemene voorwaarden in het geding gebracht.
Het deurwaarderskantoor heeft daarbij tevens redenen aangevoerd, waarom een vast afwikkelingstarief economisch en maatschappelijk gewenst is.
Wanneer relatief kleine bedragen geïncasseerd moeten worden, levert een percentage de gerechtsdeurwaarder slechts een kleine vergoeding op. Door ook bij grote bedragen een percentage van het geïncasseerde bedrag in rekening te brengen, wordt dit gecompenseerd en ontvangt de gerechtsdeurwaarder over de breedte genomen een redelijke vergoeding.
Indien de gerechtsdeurwaarder een uurtarief zou rekenen, zal dit bij grote incassobedragen gunstig uitpakken voor de opdrachtgever. Bij kleine bedragen zal het aan de opdrachtgever in rekening te brengen bedrag echter al snel in een onredelijke verhouding komen te staan met het te incasseren bedrag, zodat het voor schuldeisers niet meer rendabel zal zijn om werk te laten maken van het incasseren van die vorderingen.
De raadsman van Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij het vaste percentage voor afwikkelingskosten nog nooit eerder was tegengekomen. Dat is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een gemotiveerde betwisting van het standpunt van het deurwaarderskantoor.
De rechtbank stelt daarom vast dat een tarief van 5% aan afwikkelingskosten gebruikelijk is voor tussenpersonen en 10% voor opdrachtgevers. Ter zitting heeft het deurwaarderskantoor aangegeven dat het 5% zou hebben berekend, indien de advocaat van Eiser het arrest ter incasso uit handen zou hebben gegeven.
4.4 De vraag is of er in dit geval factoren zijn, die een afwijking van dat gebruikelijke percentage rechtvaardigen. Voor de beantwoording van die vraag houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Het betrof hier een eenmalige opdracht van een particuliere opdrachtgever. Een dergelijke opdrachtgever heeft uiteraard weinig boodschap aan de economische en maatschappelijke wenselijkheid van een vast percentage voor afwikkelingskosten.
Daarbij ging het in deze zaak om een vordering van een zeer aanzienlijk bedrag van bijna euro 280.000,-. Bovendien heeft het deurwaarderskantoor ter zitting verklaard dat het dergelijke vorderingen niet vaak ter incasso ontvangt.
Daar staat weer tegenover dat het deurwaarderskantoor die aanzienlijke vordering, waarover Eiser al jaren met zijn broer aan het procederen was geweest, binnen korte tijd voor hem heeft geïncasseerd. Het deurwaarderskantoor heeft daartoe verhaalsmogelijkheden onderzocht en gesprekken gevoerd met de debiteur, Eiser, en diens adviseur en met Eiser. Onder dreiging van een beslag is uiteindelijk in totaal een bedrag van euro 279.271,23 voldaan.
Daarnaast heeft het deurwaarderskantoor gedurende een periode van ruim twee jaar nog werkzaamheden moeten verrichten, omdat de zaak niet kon worden afgewikkeld in verband met het onder het deurwaarderskantoor gelegde conservatoire beslag.
Al het voorgaande in ogenschouw genomen, acht de rechtbank een bedrag van euro 11.170,85 (4 % van het geïncasseerde bedrag) in dit geval een redelijke vergoeding voor de incassowerkzaamheden. Al wat het deurwaarderskantoor meer heeft ingehouden aan afwikkelingskosten, dient te worden beschouwd als onverschuldigd door Eiser betaald.
Het deurwaarderskantoor mocht in rekening brengen:
euro 11.170,85 afwikkelingskosten + euro 62,73 explootkosten = euro 11.233,58, verhoogd met BTW van euro 2.134,38 is totaal euro 13.367,96. Het deurwaarderskantoor heeft in totaal in rekening gebracht euro 31.847,65.
Onverschuldigd betaald is dus euro 18.479,69.
Vertragingsrente
4.5 Eiser vordert vergoeding van de wettelijke vertragingsrente vanaf 3 september 2002, de datum van ontvangst van de eerste betaling door het deurwaarderskantoor. Van een vergoeding van wettelijke vertragingsrente kan slechts sprake zijn, als het deurwaarderskantoor in verzuim is met betaling van een geldbedrag. Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, was er door Eiser conservatoir beslag gelegd op het door de deurwaarder ontvangen bedrag. Door dat beslag kon het deurwaarderskantoor ingevolge artikel 475h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) niet meer bevrijdend aan Eiser betalen. Aangezien verlof was verleend tot het beslag ten laste van Eiser, moet dit beslag worden beschouwd als een beletsel dat van zijn zijde opkomt. Dat leidt ertoe dat vanaf de datum van het beslag sprake is van schuldeisersverzuim. Daardoor is er geen verzuim aan de zijde van het deurwaarderskantoor en is er geen wettelijke vertragingsrente verschuldigd vanaf de gevorderde datum.
De in het kader van het beslag ingestelde eis in de hoofdzaak is door de rechtbank op 17 december 2003 afgewezen. Het beslag is daarmee echter nog niet van rechtswege vervallen, omdat Eiser nog tot 17 maart 2004 de mogelijkheid had om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank (art. 702 Rv.). Van die mogelijkheid heeft Eiser gebruikgemaakt. De blokkering van het onder het beslag vallende bedrag duurde daarmee voort. Die blokkering heeft voortgeduurd tot 16 november 2004, de datum waarop het beslag werd opgeheven.
Vanaf dat moment moet voor het deurwaarderskantoor duidelijk zijn geweest dat het het verschuldigde bedrag aan Eiser diende af te dragen. Door dat niet onmiddellijk te doen, raakte het deurwaarderskantoor op 17 november 2004 in verzuim. De advocaat van Eiser had ook al op 13 september 2004 om afdracht verzocht. Een nadere ingebrekestelling was daarom niet nodig.
Gedurende het beslag diende het deurwaarderskantoor het ontvangen bedrag wel op een bankrekening te storten. De daarover gekweekte rente komt dan ten goede aan diegene, die later recht op het geld blijkt te hebben, in dit geval Eiser. Dat heeft het deurwaarderskantoor ook gedaan. Bij de eindafrekening is als bijlage toegevoegd een berekening van de depotrente vanaf september 2002 tot en met december 2004, een totaalbedrag van euro 13.519,64.
Uit de bijlage blijkt dat de rente niet is berekend over het gehele ontvangen bedrag, maar over een bedrag van euro 247.423,58. Het verschil zit in de verrekende afwikkelingskosten. Hiervoor heeft de rechtbank echter geoordeeld dat een deel van die verrekening niet terecht is. Bij de gekweekte depotrente moet daarom nog worden opgeteld een door de rechtbank begroot bedrag van euro 1.008,99 (gemiddeld 2,34 % per jaar over 28 maanden), zijnde de extra depotrente over euro 18.479,69 (het onverschuldigd betaalde bedrag).
Met inachtneming van het voorgaande is het deurwaarderskantoor daarom de toen geldende wettelijke rente van 4% per jaar over euro 266.795,85 (het bedrag dat behoorde te worden uitgekeerd) verschuldigd, vanaf 17 november 2004 tot 27 december 2004, de dag van betaling. Dat bedrag dient te worden verminderd met de wel uitgekeerde depotrente van 2,12% per jaar over die periode. Per saldo is het deurwaarderskantoor dus nog 1,88% over euro 266.795,85 over een periode van 41 dagen verschuldigd, zijnde een bedrag van euro 563,41.
De overige gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
4.6 Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren.
II. De vordering jegens Gedaagde sub 2, onrechtmatige daad
4.7 Eiser stelt dat Gedaagde sub 2 in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder door te weigeren om de factuur van het deurwaarderskantoor te matigen of een deel daarvan terug te betalen, zodanig onzorgvuldig jegens Eiser heeft gehandeld, dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt dient te worden gemaakt en dat hij daarom ook als directeur aansprakelijk is voor de schade van Eiser.
Een dergelijke persoonlijke aansprakelijkheid van de directeur wordt echter slechts onder bijzondere omstandigheden aangenomen. Het feit dat partijen een geschil hebben over de verrekening van een incasso-opdracht is niet zo'n bijzondere omstandigheid. Ook het enkele feit van een schending van een (sinds 15 juli 2001 voor gerechtsdeurwaarders geldende) gedragsregel levert nog niet zo'n bijzondere omstandigheid op.
Van een onrechtmatige daad van Gedaagde sub 2 jegens Eiser is daarom geen sprake, nog daargelaten dat het de vraag is welke schade Eiser heeft geleden.
4.8 Eiser zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
III. De vorderingen ten aanzien van beide gedaagden
De buitengerechtelijke kosten
4.9 Eiser heeft eerst zelf geprobeerd om de door hem gestelde vordering van het deurwaarderskantoor te incasseren. Toen dat niet lukte heeft hij in 2004 een advocaat ingeschakeld teneinde de vordering te incasseren. Hiervoor is beslist dat in ieder geval een deel van de vordering zal worden toegewezen. Daarom was het redelijk om buitengerechtelijke incassokosten te maken. Uit het dossier blijkt dat er diverse buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht door de respectievelijke advocaten van Eiser. Daarvoor is een redelijke vergoeding verschuldigd. De rechtbank stelt deze vergoeding vast conform het rapport Voorwerk II op euro 904,-. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Van enige buitengerechtelijke werkzaamheid ten aanzien van Gedaagde sub 2 is niets gebleken, zodat de vordering ten aanzien van Gedaagde sub 2 zal worden afgewezen.
Nakosten
4.10 De vordering ter zake van nakosten wordt afgewezen. Een vergoeding voor (nog te maken) nakosten is slechts mogelijk, indien sprake is van een volledige proceskostenveroordeling. Gelet op het voorgaande is dat in dit geval niet zo.
5. DE BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de vordering jegens het deurwaarderskantoor:
5.1 veroordeelt het deurwaarderskantoor tot betaling aan Eiser van een bedrag van euro 20.052,09 (twintig duizend twee en vijftig euro en negen cent), verhoogd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel daarvan, vanaf 28 december 2004 tot de algehele voldoening;
5.2 veroordeelt het deurwaarderskantoor tot betaling aan Eiser van een bedrag van euro 904,- (negen honderd vier euro), verhoogd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel daarvan, vanaf 25 augustus 2008 tot de algehele voldoening;
5.3 compenseert de proceskosten op zo'n wijze, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde;
Ten aanzien van de vordering jegens Gedaagde sub 2:
5.5 wijst de vordering af;
5.6 veroordeelt Eiser tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Gedaagde sub 2 begroot op euro 579,- voor salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.E. Allegro en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.