ECLI:NL:RBALK:2009:BK0901

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113978
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beperking aantal honden in verband met onrechtmatige hinder

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen hun buren, gedaagden, met als doel het aantal honden in hun woning te beperken. Eisers stellen dat zij onrechtmatige hinder ondervinden van de honden van gedaagden, waaronder geluidsoverlast door geblaf, stankoverlast en overlast van vliegen en hondenhaar. De eisers hebben herhaaldelijk geklaagd bij gedaagden en de gemeente, maar zonder resultaat. Gedaagden hebben de klachten van eisers als overdreven bestempeld en hebben verweer gevoerd, waarbij zij stelden dat hun honden niet vaak blaffen en dat zij de honden niet alleen laten.

De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld aan de hand van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, dat onrechtmatige hinder regelt. De rechter oordeelt dat de overlast die eisers ervaren door de honden van gedaagden voldoende aannemelijk is en dat deze hinder als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De rechter wijst erop dat gedaagden zich bij hun verhuizing hadden moeten realiseren dat het houden van een groot aantal honden in een gehorige tussenwoning onaanvaardbare hinder kan veroorzaken voor de buren.

De rechter heeft gedaagden veroordeeld om het aantal honden terug te brengen tot maximaal vier binnen een termijn van tien maanden, met een gespecificeerd schema voor de afname van het aantal honden. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 250 per dag voor elke dag dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 10.000. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagden onmiddellijk aan de uitspraak moeten voldoen, ook al kunnen zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
CVZ/HW
KG nummer: 113978/KG ZA 09-368
datum: 22 oktober 2009
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
1a. eiser sub 1a,
wonende te [woonplaats],
1b. eiser sub 1b,
wonende te [woonplaats],
2. eiser sub 2,
wonende te [woonplaats],
3a. eiser sub 3a,
wonende te [woonplaats],
3b. eiser sub 3b,
wonende te [woonplaats],
EISERS IN KORT GEDING,
advocaat mr. J. de Beurs te Den Helder,
tegen::
1 gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats],
2. gedaagde sub 2,
wonende te [woonplaats],
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
in persoon verschenen.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 12 oktober 2009 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden hebben, bij monde van gedaagde sub 2, de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eisers de originele dagvaarding en een pleitnotitie, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Partijen zijn buren van elkaar. Eisers sub 1 en 2 zijn de directe buren aan weerszijden van gedaagden, eisers sub 3 zijn de buren aan de andere zijde van eiseres sub 2.
2.2 Het betreft rijtjeswoningen, eengezinswoningen, gebouwd omstreeks 1969. De woningen zijn zeer gehorig.
2.3 Gedaagden bewoonden aanvankelijk een vrijstaande woning. Deze moesten zij door omstandigheden verkopen. Vervolgens hebben zij in november 2007 hun huidige woning (een tussenwoning) betrokken. Op dat moment namen zij 12 volwassen honden mee en zestien pubs.
2.4 Gedaagden houden op dit moment in hun woning elf volwassen honden. Zij houden zich daarnaast bezig met het fokken van honden. Een van de honden is drachtig en het nest wordt half oktober verwacht.
2.5 Gedaagden zijn meermalen aangeschreven door de gemeente Den Helder naar aanleiding van klachten van omwonenden over geluidsoverlast en stankoverlast. In de brief van 10 juni 2008 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 21 mei is de heer de Graaf, milieuhandhaver van de afdeling VVH, bij u langs geweest. Hij heeft geconstateerd dat in uw huis 12 honden aanwezig zijn. U hebt aangegeven dat u bereid bent om aan ons verzoek zoals verwoord bij brief d.d. 24 april 2008 (terugbrengen van het aantal honden naar 5) te voldoen, echter u wilt dit bereiken door natuurlijk verloop (uitsterfbeleid). U heeft aangegeven dat een aantal honden al erg oud is en dat zij vermoedelijk binnen twee jaar aan ouderdom zullen overlijden. U bent niet van plan om uw honden weg te doen. Helaas moeten wij u mededelen dat wij niet akkoord gaan met uw oplossing, het uitsterfbeleid. Wij kunnen aan u slechts een "redelijke termijn" geven om de strijdigheid op te heffen. (...)Voornemen
Gelet op bovenstaande kunnen wij, in het belang van de handhaving, de rechtszekerheid en ter voorkoming van precedentwerking, de huidige situatie niet laten voortduren. Wij zijn dan ook voornemens u te gelasten de onwettige situatie op te heffen door het aantal honden op het perceel Adres terug te brengen naar 5."
2.6 Op 27 november 2008 zijn gedaagden opnieuw aangeschreven door de gemeente. Deze brief houdt voor zover hier van belang het volgende in:
"Aangezien u in uw zienswijze heeft aangegeven dat u de honden slechts hobbymatig houdt en u uw website zodanig heeft aangepast waardoor niet meer blijkt dat u de dieren bedrijfsmatig fokt, is er momenteel geen sprake van het bedrijfsmatig exploiteren van een hondenkennel in uw woning (...) Wij hebben daarom besloten u niet aan te schrijven wegens overtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het vorenstaande neemt niet weg dat wij regelmatig worden geconfronteerd met klachten van de omwonenden van uw woning. Deze klachten betreffen voornamelijk geluid- en stankoverlast en zijn in belangrijke mate terug te voeren op het grote aantal honden (11) dat u in uw woning houdt. Wij zijn van mening dat dit aantal, in aanmerking nemende het type woning en de omgeving van uw woning (...) onherroepelijk tot overlast leidt. Gelet hierop zijn wij van plan uw woning op grond van artikel 2.4.18, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 1996 als een plaats aan te wijzen waar ten hoogste 4 honden mogen worden gehouden (...)"
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Eisers vorderen - kort samengevat - dat het gedaagden verboden zal worden binnen een week na betekening van dit vonnis meer dan vier honden aanwezig te hebben in hun woning, op straffe van een dwangsom en met machtiging van eisers nakoming van dit verbod zonodig af te dwingen met de sterke arm, een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2 Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij onrechtmatig hinder ondervinden door de honden van de buren, bestaande die hinder uit geluidoverlast door geblaf, stankoverlast en overlast van vliegen omdat de honden regelmatig hun behoeften doen in de tuin en overlast door rondvliegende plukken hondenhaar. Eisers stellen dat hierdoor inbreuk wordt gemaakt op hun woongenot. Voorts voeren zij aan dat de overlast al vanaf het begin dat gedaagden daar kwamen wonen door hen wordt ondervonden, dat zij er regelmatig over hebben geklaagd, maar dat zij er in onderling overleg met gedaagden niet uit kunnen komen. Ook verklaren eisers dat zij lange tijd hadden gehoopt dat de gemeente actie zou ondernemen, maar dat hen inmiddels duidelijk is geworden dat de gemeente aan het ingrijpen in deze situatie geen prioriteit wenst te geven.
3.3 Gedaagden hebben verweer gevoerd. Zij hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij de klachten van hun buren overdreven vinden. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zijzelf de buren ook regelmatig horen, bijvoorbeeld tijdens het afwassen, als er harde muziek gedraaid wordt of als de kleinkinderen op bezoek zijn. Zij hebben verklaard dat hun honden niet blaffen tegen de postbode of de krantenbezorger, maar dat zij wel kort blaffen als er bezoek komt, maar dat dit geblaf nooit lang duurt. Verder hebben zij aangevoerd dat de honden bijna nooit alleen gelaten worden en dat het slechts ongeveer twee uur per week is dat de honden echt alleen zijn. Wel hebben zij erkend dat het mogelijk is dat er door de honden in de tijd dat ze alleen zijn geblaft wordt. Tot slot hebben gedaagden aangevoerd dat er meermalen onderzoek is gedaan naar de gestelde overlast door de gemeente en de politie en dat zij naar aanleiding van die onderzoeken niet verder zijn aangesproken over eventuele overlast.
4.DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 De vraag die partijen verdeeld houdt is de vraag of de overlast die eisers ondervinden van de honden van gedaagden (geblaf, stank, vliegen, rondvliegende haren) kan worden bestempeld als onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek of niet.
4.2 Artikel 5:37 BW luidt als volgt:
"De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun."
In artikel 6:162 BW is onder meer bepaald dat het dient te gaan om een toerekenbare onrechtmatige daad en dat als onrechtmatige daad ook wordt aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Bij de beantwoording van de vraag of de toegebrachte hinder onrechtmatig is, dient behalve naar de wettekst, ook gekeken te worden naar de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
4.3 In het onderhavige geval is voldoende aannemelijk geworden dat door de omwonenden van gedaagden hinder wordt ondervonden door geluid- en stankoverlast, toename van het aantal vliegen rond de woningen en rondvliegend hondenhaar en dat deze overlast gevolgen heeft voor het woongenot van de omwonenden. Weliswaar hebben gedaagden zich op het standpunt gesteld dat zij de klachten overdreven vinden omdat zij hun buren ook wel horen, maar zij hebben niet weersproken dat er op momenten door de honden geblaft wordt en dat de honden hun behoeften van tijd tot tijd in de tuin doen. Zeker bij het grote aantal van elf volwassen honden is de kans op overlast hiermee gegeven. Gedaagden hadden zich bij hun verhuizing naar de onderhavige woning dienen te realiseren dat gelet op de plaatselijke omstandigheden, te weten een gehorige tussenwoning, het houden van een dermate groot aantal honden onaanvaardbare hinder kan veroorzaken. Immers, in de situatie dat mensen dicht op elkaar wonen in gehorige huizen, zullen buren weliswaar het een en ander van elkaar moeten dulden, maar juist het grote aantal honden maakt dat de hinder die voor de omwonenden wordt veroorzaakt door de honden als onrechtmatig aangemerkt moet worden. Ook bij de aanwezigheid van vier honden kan er nog sprake zijn van enige vorm van overlast voor de omwonenden, maar deze hinder zal gelet op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt dat buren vanwege de omstandigheden ter plaatse nu eenmaal het een en ander van elkaar moeten verdragen, niet zonder meer als onrechtmatig aangemerkt worden.
4.4 Door gedaagden is ter zitting verzocht om de honden door een zogenaamd uitsterfbeleid te mogen verminderen. Daartoe is door hen verklaard dat de gemeente in dit verzoek van hen eerder is meegegaan, omdat door de gemeente geen nadere actie is ondernomen. Daarbij hebben zij er op gewezen dat de meeste honden al behoorlijk op leeftijd zijn en mogelijk binnen een jaar zullen overlijden door ouderdom. Ook hebben zij aangevoerd dat zij geprobeerd hebben de honden elders onder te brengen bijvoorbeeld in het asiel, maar dat dit tot op heden niet mogelijk gebleken is.
4.5 Dat de gemeente zou hebben ingestemd met een uitsterfbeleid is geenszins gebleken uit de overgelegde correspondentie van de gemeente met gedaagden, die voor zover hier van belang hiervoor is aangehaald onder 2.5. Daaruit blijkt dat de gemeente reeds in juni 2008 heeft aangegeven niet met een uitsterfbeleid te kunnen instemmen. Dat de gemeente er blijkbaar na haar brief van november 2008 voor heeft gekozen niet handhavend op te treden tegenover gedaagden, maakt dit niet anders. Weliswaar hebben gedaagden aangevoerd dat de meeste honden reeds op leeftijd zijn, maar de maximale leeftijd die voor de honden staat is een gemiddelde leeftijd en niet valt uit te sluiten dat deze honden waarvan aannemelijk geworden is dat ze goed verzorgd worden, langer leven dan die gemiddelde leeftijd. Een uitsterfbeleid zou in dat geval inhouden dat de omwonenden nog vele jaren de overlast van de honden zouden moeten dulden en daarmee de onrechtmatige inbreuk op hun woongenot. Nu gedaagden deze situatie in het leven hebben geroepen door hun intrek te nemen in hun huidige woning met zoveel honden, dient het belang van de omwonenden in deze bij ongestoord woongenot zwaarder te wegen dan het belang van gedaagden op het behoud van de honden. Bovendien hebben gedaagden hun standpunt dat zij de honden niet onder zouden kunnen brengen op geen enkele wijze onderbouwd. Nu gedaagden volgens hun eigen website reeds jarenlang regelmatig deelnemen aan tentoonstellingen met hun honden, moet het ervoor gehouden worden dat zij in de wereld van de hondenliefhebbers voldoende contacten hebben zodat onder die omstandigheden vooralsnog niet valt in te zien dat er voor gedaagden geen enkele mogelijkheid bestaat om voor hun honden een goed onderkomen te vinden.
4.6 Gelet op het vorenstaande zullen gedaagden het aantal honden dienen terug te brengen. Nu uit de correspondentie van de gemeente blijkt dat het houden van maximaal vier honden in de woning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is toegestaan, zal dat aantal als uitgangspunt genomen worden. Omdat hieruit volgt dat gedaagden toch in totaal zeven honden zullen moeten onderbrengen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding gedaagden hiervoor een redelijke termijn te gunnen, op de wijze als hierna te vermelden.
4.7 De gevorderde dwangsom kan worden toegewezen, zij het dat deze zal worden gematigd en er een maximum zal worden verbonden aan de te verbeuren dwangsommen. Nu op voorhand niet is gebleken dat de dwangsombepaling onvoldoende prikkel zal zijn voor gedaagden om aan de veroordeling te voldoen, wordt de gevorderde machtiging om het nakomen te bewerkstelligen met de sterke arm op dit moment afgewezen.
4.8 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verbiedt gedaagden om binnen tien maanden na betekening van dit vonnis in de woning, staande en gelegen aan het adres te woonplaats meer dan vier honden, al dan niet volwassen, aanwezig te hebben en/of te houden en/of te laten verblijven en/of te (laten) verzorgen, en bepaalt dat gedaagden het aantal honden dienen te verminderen volgens het volgende schema:
-binnen 2 maanden na betekening dient het aantal honden teruggebracht te zijn tot elf;
-binnen 4 maanden na betekening dient het aantal honden teruggebracht te zijn tot negen;
-binnen 6 maanden na betekening dient het aantal honden teruggebracht te zijn tot zeven;
-binnen 8 maanden na betekening dient het aantal honden teruggebracht te zijn tot vijf;
-binnen 10 maanden na betekening dient het aantal honden teruggebracht te zijn tot vier,
een en ander telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat gedaagden na ommekomst van een termijn aan deze veroordeling geen gevolg geven, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 10.000,--;
- veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op € 334,25 aan verschotten en op € 816,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2009 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.