ECLI:NL:RBALK:2009:BK4917

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810073-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens moord met voorbedachten rade en verwerping van psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 december 2009 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte op 22 februari 2009 te Dirkshorn, gemeente Harenkarspel, de vriend van zijn vriendin heeft doodgestoken. De verdachte, die zich op het politiebureau aangaf, verklaarde dat hij de man had 'afgemaakt' omdat hij niet wilde dat zijn vriendin met hem verder zou gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder hij het slachtoffer heeft aangevallen. De verdachte had tijd om na te denken over zijn daden, wat blijkt uit zijn verklaringen en de voorbereiding die hij had getroffen door een mes mee te nemen. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op psychische overmacht, verworpen. De deskundigen concludeerden dat de verdachte niet leed aan een geestelijke stoornis en dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar, waarbij de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over het beslag, waarbij verschillende voorwerpen aan de verdachte en de nabestaanden zijn teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810073-09 (P)
Datum uitspraak : 1 december 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 november 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Op vordering van de officier van justitie is de omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 november 2009 gewijzigd op de voet van artikel 314a Wetboek van Strafvordering.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 februari 2009 te Dirkshorn, gemeente Harenkarspel, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), die [slachtoffer] met een (vlees)mes en/of twee (althans één) (aardappelschil) mesje(s), althans een of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), meerdere malen in het (boven)lichaam en/of meerdere malen in de hals en/of meerdere malen in het hoofd gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Bewijsmotivering
A. standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord.
B. standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting van 17 november 2009 op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde moord kan worden bewezen.
C. beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden, welke blijken uit de hierna te vermelden bewijsmiddelen .
Op 22 februari 2009 om 23.29 uur staat de verdachte voor het politiebureau in Heerhugowaard (p. 211). Hij zegt in de intercom dat hij zich komt aangeven. Hij verklaart zojuist de vriend van zijn vriendin te hebben afgemaakt. De centralist vraagt hem even te wachten. De politie komt om 23.35 uur aan bij het politiebureau in Heerhugowaard (p. 208). Ze zien daar een man staan. Ze zien dat er grote rode vlekken op de kleding van de man zitten, die hun ambtshalve bekend zijn als bloedvlekken. Ze zien dat de handen van de man onder het bloed zitten. De man zegt dat hij de 'lover' van zijn vriendin van kant heeft gemaakt. Ze zien geen emotie bij de man die erg verward op hen overkomt. Ze vragen waar het incident plaatsvond. De man antwoordt: "Dit wil ik nog niet vertellen. Want ik wil zeker weten dat hij dood is."De man wordt aangehouden.
Onderweg naar het politiebureau verklaart de verdachte (na de cautie te hebben gekregen) dat zijn vriendin en die man samen toekomstplannen aan het maken waren en dat als verdachte haar niet kon krijgen, dan hij ook niet. Hij wil niet vertellen waar zijn vriendin woont. De politie vraagt hem meerdere malen of hij wil vertellen waar het incident heeft plaatsgevonden. Hij zegt dat hij daar nog geen antwoord op wil geven, omdat er dan een ambulance zal worden gestuurd en dat het slachtoffer dan mogelijk zal overleven. Om 0.02 uur die nacht vraagt een verbalisant aan de verdachte, bij diens voorgeleiding op het politiebureau, wat er is gebeurd (p. 245).
De verdachte zegt: "Ik heb de nieuwe vriend van mijn vriendin met een mes gestoken. Ik zeg niet wie die nieuwe vriend is en zeg ook niet waar ik het heb gedaan. Ik wil namelijk eerst weten dat hij dood is."
De politie zoekt in het Bedrijfs Processen Systeem (p. 216). Daaruit komt de naam van de ex-vrouw van de verdachte naar voren. De politie komt in contact met deze vrouw. Zij deelt mee dat de verdachte een relatie heeft met [vriendin] en noemt een adres in Nieuwe Niedorp (p. 384). De politie gaat naar dat adres en treft daar [vriendin] aan. Zij zegt dat haar vriend [slachtoffer] woonachtig is op een camping in Dirkshorn.
De politie en [vriendin] komen op de camping in Dirkshorn aan om 1.17 uur.
[vriendin] wijst de woning van [slachtoffer] aan (p. 221). De politie ziet door een raam van het huisje een persoon op de grond liggen, en ziet meerdere grote plekken, vermoedelijk bloed. Een politieagent voelt dat de voordeur niet op slot is en gaat naar binnen. Hij voelt in de hals van de man geen hartslag (p. 220).
Omstreeks 2.40 uur die nacht komen een officier van justitie, een inspecteur van politie, een forensisch onderzoeker en een GGD-arts ter plaatse. De laatste constateert een niet-natuurlijke dood van de in de woning aangetroffen man (p. 181). Er wordt een forensisch onderzoek en een doorzoeking van het huisje gestart (p. 562 e.v.). In het huisje worden onder meer twee bebloede aardappelschilmesjes aangetroffen en tevens een bebloed lemmet en een bebloed mesheft die oorspronkelijk één geheel hebben gevormd. Het bloed op deze mesjes wordt bemonsterd. Hetzelfde gebeurt met bloed, in de keuken aangetroffen op de handgreep en de besteklade van de keukenlade links en op de handgreep van de keukenlade op het gasstel (p. 273).
Dezelfde nacht wordt [vriendin] gehoord door de politie (p. 386). Ze vertelt dat ze enige jaren geleden een relatie heeft gehad met [slachtoffer]. Vanaf eind 2007 heeft ze een relatie met de verdachte gekregen en sindsdien wonen zij samen.
Vanaf medio 2008 is via sms en msn hernieuwd contact ontstaan met [slachtoffer]. Daarvan heeft zij de verdachte op de hoogte gesteld. Eind 2008 heeft ze de verdachte te kennen gegeven niet meer met hem te willen samenwonen. Afgesproken werd dat hij andere woonruimte zou gaan zoeken. De verdachte is op 12 februari 2009 naar de woning van [slachtoffer] gegaan. De verdachte heeft haar dit achteraf verteld. Na genoemde datum heeft zij nog meermalen contact gehad met [slachtoffer].
In diezelfde nacht op 23 februari 2009 wordt de verdachte voor het eerst verhoord (p. 67). Hij verklaart dat [vriendin] verteld had destijds door [slachtoffer] op straat te zijn geschopt. De verdachte was met [vriendin] bevriend geraakt toen ze bij hetzelfde bedrijf werkten. Toen zij hem half 2008 vertelde dat ze weer contact had met [slachtoffer], was hij daar heel verontwaardigd over. De laatste maanden zag hij dat zijn vriendin steeds meer sms'jes kreeg. Hij kwam er achter dat deze afkomstig waren van [slachtoffer]. Hij ging, zonder dat zij het wist, haar telefoon, e-mail en Hyves controleren. Die keer dat hij bij [slachtoffer] thuis was geweest, had hij deze gezegd van zijn, verdachtes, meisje af te blijven. In de avond van 22 februari 2009 had hij zijn vriendin thuis slapend aangetroffen. Hij had in haar telefoon gekeken en daar een groot aantal sms'jes tussen [vriendin] en [slachtoffer] gezien, waaronder enige met een intiem karakter alsmede een sms waarin [vriendin] aan [slachtoffer] bericht dat zij de relatie met de verdachte zal verbreken zodra deze op zichzelf woont. Hij werd razend, stak een mes bij zich en reed met zijn auto naar het huisje van [slachtoffer] in Dirkshorn. Hij ging naar binnen en hij heeft vervolgens het slachtoffer met het mes gestoken waar hij hem kon raken. [slachtoffer] zei: "Ik smeek je, ik smeek je."
Op een gegeven moment heeft hij [slachtoffer] een paar schoppen gegeven en is weggegaan. Hij is naar zijn werk gereden. Daar heeft hij getracht zichzelf te doden door middel van ophanging, doch dit is mislukt omdat het touw brak. Hierna heeft hij zich aangegeven bij de politie.
Tijdens dit eerste verhoor verklaart de verdachte om 4.40 uur voor het eerst dat hij de politie wil vertellen waar het slachtoffer woont (p. 68).
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, dat hij deze verklaring handhaaft. Wat betreft zijn beweegredenen heeft hij verklaard dat hij blijft bij zijn verklaringen tegenover de politie, inhoudende enerzijds de wens om zijn vriendin te beschermen tegen een voor haar negatief uitwerkende relatie en anderzijds wraakgevoelens, geformuleerd in de woorden: "Ik niet, dan hij ook niet." Het eerste motief overheerste, aldus de verdachte.
Op 24 februari 2009 wordt het stoffelijk overschot herkend door de moeder en de broer van [slachtoffer] (p. 207).
Op 24 februari 2009 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] onderzocht door een patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut. Deze constateert onder andere (p. 188):
"Er waren circa 20 scherprandige huidletsels en huidklievingen, alle het gevolg van bij leven opgelopen perforerend en klievend geweld. De belangrijkste letsels m.b.t. het overlijden bevonden zich aan de hals en de rug. Links in de hals waren vijf steekwonden waarbij in relatie met één daarvan de grote halsader was geperforeerd. In de linker borstholte waren de linker long, het hartzakje en het hart in de linker kamer geperforeerd. De letsels zijn het gevolg van steken met tenminste twee of meer scherprandige voorwerpen, zoals twee of meer messen.
Het overlijden wordt zonder meer verklaard door het massale bloedverlies en door functieverlies van het hart en de beide longen."
Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut blijkt het volgende. Het bloed op het lemmet van het gebroken mes bevat DNA van het slachtoffer, met een berekende frequentie van minder dan 1 op 1 miljard. De bemonsteringen van de handgrepen van de beide keukenladen en een bestekbak bevatten een mengprofiel van het DNA van de verdachte en het slachtoffer, waarvan zowel het hoofd- als het nevenprofiel een berekende frequentie heeft van minder dan 1 op 1 miljard (p. 380). Het bloed op een van de aardappelschilmesjes bevat een mengprofiel van het DNA van het slachtoffer en de verdachte, waarvan zowel het hoofd- als het nevenprofiel een berekende frequentie heeft van minder dan 1 op 1 miljard .
D. bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor onder 4C opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 februari 2009 [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], blijkt overigens niet alleen uit de vastgestelde feiten en omstandigheden ten tijde van het steken met een mes, maar in dit bijzondere geval ook uit hetgeen verdachte na afloop van het gebeuren in het huisje van [slachtoffer] heeft verklaard: immers, verdachte heeft op een aantal momenten tussen 23.38 uur op de bewuste avond en 4.40 uur de volgende morgen bij herhaling geweigerd de plaats waar het slachtoffer lag, bekend te maken aan de politie. Onomwonden heeft de verdachte gezegd dit niet te willen zeggen omdat hij zeker wilde zijn dat [slachtoffer] dood was als de politie hem zou vinden.
De rechtbank acht tevens bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Daarbij wordt het volgende overwogen. Voor het aannemen van voorbedachte raad moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat voor de verdachte gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte deze tijd en deze gelegenheid heeft gehad, leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoren door de politie, naast hetgeen hierboven reeds is weergegeven, verklaard: "In de keuken (de rechtbank begrijpt: bij verdachte thuis) heb ik het grootste mes gepakt uit het messenblok wat daar stond." Het mes heeft de verdachte vervolgens meegenomen. Verdachte verklaart voorts: "Onderweg naar Dirkshorn wist ik dat ik, nadat ik [slachtoffer] had neergestoken, zelfmoord zou plegen." (p. 69). De rechtbank maakt op dit punt gebruik van deze verklaring van verdachte , ondanks het feit dat verdachte hierover later tegenover de politie en ook ter terechtzitting heeft verklaard dat hij verkeerd is begrepen en dat het plan tot zelfdoding pas op de terugweg in hem opkwam. De rechtbank hecht hierbij waarde aan het feit dat de eerste politieverklaring concreet is geformuleerd en bovendien daags na het gebeuren is afgelegd.
Voorts heeft de verdachte verklaard weggegaan te zijn van huis, met medeneming van de GSM van [vriendin], en de routeplanner te hebben aangezet om naar Dirkshorn te kunnen rijden waarna hij rustig heeft gereden naar die bestemming (p.78). Over het meenemen van de telefoon van [vriendin], heeft verdachte verklaard dat hij dit deed “om te voorkomen dat ze [slachtoffer] ging waarschuwen voor mijn komst." (p. 105). Aangekomen bij het bungalowpark heeft de verdachte zijn auto geparkeerd bij de ingang, waarna hij rustig over een afstand van 40 meter naar het huisje van het slachtoffer is gelopen. Hij wilde het niet afgesloten huisje binnenlopen, wetende dat er geweld zou plaatsvinden (p. 79). Verdachte heeft verder verklaard door het raam te hebben gekeken en [slachtoffer] te hebben zien zitten achter diens computer, waarna de verdachte naar binnen is gegaan. De verdachte heeft de naam van [slachtoffer] genoemd en heeft hem, nadat laatstgenoemde zei even bezig te zijn, bij zijn kraag gegrepen, achterover gegooid op de bank en het mes uit zijn jaszak gepakt en [slachtoffer] gestoken waar hij hem raken kon. Tijdens de steekpartij is het handvat van mes afgebroken en heeft verdachte het lemmet weer opgepakt en is hij doorgegaan met steken (p.69)
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de autorit van verdachtes woning naar Dirkshorn ongeveer 13 minuten duurt (p. 268). Zoals hierboven onder C. reeds weergegeven is voorts komen vast te staan dat verdachte op enig moment ook nog met tenminste één ander mes, afkomstig uit het huis van [slachtoffer], heeft gestoken.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte op een aanzienlijk aantal momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan rekenschap te geven. Ook kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte zich daadwerkelijk moet hebben gerealiseerd wat het gevolg van zijn handelen, veelvuldig insteken op het bovenlichaam en het hoofd en de hals van [slachtoffer], zou zijn. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de verdachte met voorbedachte raad in de zin van artikel 289 Wetboek van Strafrecht heeft gehandeld.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 februari 2009 te Dirkshorn, gemeente Harenkarspel, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes en een aardappelschilmesje meerdere malen in het bovenlichaam en meerdere malen in de hals en meerdere malen in het hoofd gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op, ten aanzien van het ten laste gelegde:
moord.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hij verkeerde in een toestand van psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsman
- samengevat - het volgende aangevoerd. Toen de verdachte op de bewuste avond de sms'jes las op de telefoon van zijn vriendin, kreeg hij een beukende geestelijke dreun. Dit veroorzaakte een bewustzijnsvernauwing en een totale amnesie. Daarom is hij zich niet bewust geweest van alles wat is gebeurd vanaf het moment waarop hij de sms'jes las tot het moment waarop hij na de gewelddadigheden uit het huisje van het slachtoffer kwam.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte het feit heeft gepleegd onder bijzondere omstandigheden, zodanig dat geconcludeerd moet worden tot een dusdanige psychische drang dat de verdachte daaraan in redelijkheid geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij dient te worden betrokken de mate van drang, de vraag of weerstand tegen die drang redelijkerwijs kon worden gevergd, en of anders handelen redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoorde.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verweer het volgende voorop. Met de verdediging kan worden aangenomen dat verdachte op weg naar en eenmaal binnen in het huisje van [slachtoffer] in een soort roes verkeerde, waarbij hij werd geleid door een hevige woede over hetgeen hij vlak voor het pakken van een mes uit zijn keuken had ontdekt over de de voornemens van zijn vriendin en de contacten tussen haar en [slachtoffer], mede in het licht van wat daar in de maanden ervoor aan was voorafgegaan. Het lezen van de sms’jes heeft in die zin een van buiten komende trigger voor diens handelen gevormd. Wat er echter ook zij van de emotionele ontremming van verdachte, naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat hierdoor de wilsvrijheid van verdachte dusdanig was aangetast dat hem redelijkerwijs geen enkele andere weg meer open stond dan naar [slachtoffer] toe te gaan en hem veelvuldig met messen te steken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte aan deze druk weerstand had kunnen en behoren te bieden.
De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking de hierna te noemen rapportages.
De verdachte is ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) te Utrecht. Daar is hij onderzocht door P.E. Geurkink, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in een pro justitia rapport, gedateerd 5 augustus 2009. Zij concluderen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit niet lijdend was aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zij adviseren om de verdachte voor dit feit - indien bewezen - volledig toerekeningsvatbaar te verklaren.
Psychiater Van Renesse en psycholoog Geurkink motiveren hun advies om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten als volgt (PBC-rapport, p. 49-50):
"In de voorgeschiedenis van betr. komen geen aanwijzingen naar voren op grond waarvan een stoornis kan worden verondersteld. Betr. is een gemiddeld intelligente man die heeft getoond dat hij in werk en relatie en op maatschappelijk terrein duurzaam kan functioneren.
Bij het gedragskundig onderzoek in het PBC wordt geen psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Evenmin is sprake van middelenproblematiek. Wél zijn er enkele theatrale en borderline persoonlijkheidstrekken (zoals afhankelijkheid en angst voor verlating) die in de relatie met zijn vriendin [vriendin] lijken te worden geactiveerd, overigens zonder dat daarbij wordt voldaan aan de criteria van een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Deze trekken vallen binnen de normale variatie.
Het ten laste gelegde - indien bewezen - kan gezien worden als een crime passionel waarbij betr., overtuigd van het 'verraad' van zijn vriendin en haar ex-partner, tot zijn geweldsdaad komt. Contextuele factoren, zoals de ziekte van zijn vader en de scheiding van vrouw en kinderen alsook de bedreiging van de actuele relatie met zijn vriendin, zijn hoogstens te beschouwen als stressoren. Van een meer dan normale kwetsbaarheid voor deze factoren kan bij deze man met een persoonlijkheid binnen de range van de normale variatie niet worden gesproken."
De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de deskundigen over.
Het strafbaar feit wordt dan ook volledig toegerekend aan de verdachte die anders had kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan.
De raadsman heeft bij het beroep op overmacht, ook met zoveel woorden nog gewezen op een bewustzijnsvernauwing die bij de verdachte zou zijn opgetreden. Wat daarvan zij, op dit punt neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige Van Renesse voornoemd heeft geconstateerd dat "van dissociatieve episoden, waarbij het handelen is ontkoppeld van het bewuste beleven, ook anamnestisch, geen sprake is." Dit onderdeel van het verweer wordt reeds daarom verworpen.
Op grond van al het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.
Verdachte is ook overigens strafbaar, omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. Oplegging van de straf
De officier van justitie heeft gerequireerd dat de rechtbank de verdachte voor de ten laste gelegde moord een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 18 jaren, met aftrek conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Daarbij is hij op brute en gewelddadige wijze tekeer gegaan. Hierboven is gewag gemaakt van messteken die geleid hebben tot massaal bloedverlies. Het rapport van de patholoog vermeldt echter veel meer snijwonden en kneuzingen. Ook heeft verdachte verklaard het slachtoffer na afloop van het steken nog te hebben geschopt.
Door de agressieve handelingen van verdachte is een abrupt einde gekomen aan het leven van [slachtoffer], die klaarblijkelijk volstrekt onvoorbereid was op de komst en de handelwijze van verdachte en die zichzelf nauwelijks heeft kunnen verweren.
Aan de nabestaanden is een enorm en onherstelbaar verlies toegebracht. De verklaring die [moeder slachtoffer], moeder [slachtoffer], op de terechtzitting heeft voorgelezen, geeft op indringende wijze weer hoe groot het verdriet is bij degenen die dicht bij hem stonden.
Het aan het slachtoffer ontnemen van diens kostbaarste bezit, is een zeer ernstig feit.
Des te schrijnender is het gegeven dat de verdachte nooit blijk heeft gegeven van spijt over hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan. Het voorgaande is bij de strafmaat betrokken, evenals het feit dat de verdachte urenlang gepoogd heeft om de hulpverlening te beletten om zich te bekommeren om het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tenslotte gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 februari 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens enig strafbaar feit tot straf is veroordeeld.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van mevrouw D. de Wit, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, van 24 mei 2009.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een langdurige vrijheidsstraf passend en geboden is, zij het dat de rechtbank een lagere gevangenisstraf passend acht dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank neemt hierbij tot uitgangspunt hetgeen blijkens consistente straftoemeting na 1 februari 2006 in Nederland aan straffen wordt opgelegd in gevallen die zich met deze strafzaak laten vergelijken. Vervolgens wordt de straf door de rechtbank toegespitst op de bovengenoemde concrete omstandigheden waaronder verdachte als first offender dit zeer ernstige feit heeft begaan.
9. Beslissingen omtrent het beslag
De rechtbank oordeelt omtrent de in beslag genomen voor werpen als volgt. De kleding (op de beslaglijst genummerd 1 tot en met 7) dient te worden teruggegeven aan de verdachte. De twee stukken touw (nr. 8) dienen te worden teruggegeven aan de [onderneming]. De computer, de telefoon en de overeenkomst met betrekking tot huisje [nr] (9, 10, 11) dienen te worden gegeven aan [moeder slachtoffer]. Het broodmes (nr. 12), dat niets te maken heeft met het gepleegde strafbare feit, dient te worden teruggegeven aan [vriendin].
12. Toegepast wettelijk voorschrift
De beslissing berust op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
13. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
• Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 13 (DERTIEN) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
• Gelast de teruggave aan de verdachte van
1 1 jas
2 1 sok
3 1 onderbroek
4 1 t-shirt
5 1 schoen
6 1 spijkerbroek
7 1 trui.
• Gelast de teruggave aan [onderneming], [vestigingsadres en -plaats] van
8 2 stukken nylon touw.
• Gelast de teruggave aan [moeder slachtoffer], [adres en woonplaats] van
9 1 Medion computer
10 1 LG telefoontoestel
11 1 overeenkomst eigenaar-bewoner van huisje [nr].
• Gelast de teruggave aan [vriendin], [adres en woonplaats] van
12 1 broodmes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2009.