ECLI:NL:RBALK:2009:BK7948

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
303812 CV EXPL 09-3631
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van toeslag op loon op basis van Cao voor het Kappersbedrijf

In deze zaak vordert de werkneemster een toeslag op haar loon, omdat zij volgens haar feitelijk als bedrijfsleider heeft gefunctioneerd, zoals omschreven in de toepasselijke Cao voor het Kappersbedrijf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster slechts gedeeltelijk voldoet aan de criteria die in de Cao zijn opgenomen. De werkneemster, die in dienst was bij de werkgeefster, heeft een vordering ingesteld op 17 juli 2009, waarin zij betaling eist van een bedrag van € 5.579,46 bruto wegens loon over de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2009, alsook vakantiegeld en wettelijke verhogingen. De werkneemster stelt dat zij verantwoordelijk was voor diverse leidinggevende en administratieve taken binnen de kapsalon, maar de werkgeefster heeft verweer gevoerd en betwist dat de werkneemster aan de criteria voor bedrijfsleider voldoet. De kantonrechter heeft op 9 september 2009 een tussenvonnis uitgesproken en op 2 oktober 2009 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. De kantonrechter concludeert dat de werkzaamheden van de werkneemster niet voldoen aan de criteria voor een bedrijfsleider zoals beschreven in de Cao. De vordering van de werkneemster wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de werkgeefster, vastgesteld op € 500,00. Het vonnis is op 2 december 2009 uitgesproken door de kantonrechter J.H. Gisolf.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 303812 CV EXPL 09-3631 WG
Uitspraakdatum: 2 december 2009
Vonnis in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
[toev. 4HM6247]
verder ook te noemen: [werkneemster],
gemachtigde: mr. S.I. Akkerman-Snijder, advocaat te Amsterdam,
tegen
[naam],
wonende te [adres]
gedaagde partij,
verder ook te noemen: [werkgeefster],
gemachtigde: mr. D. Oberink, werkzaam bij ANKO te Huizen.
Het procesverloop
- [werkneemster] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 17 juli 2009.
- [werkgeefster] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
- De kantonrechter heeft op 9 september 2009 een tussenvonnis uitgesproken.
- Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft op 2 oktober 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt.
- De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
- Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 [werkneemster], geboren op 4 september 1964, is op 1 oktober 2007 als kapster in dienst getreden bij [werkgeefster]. De arbeidsovereenkomst is in eerste instantie gesloten voor de duur van 6 maanden. De arbeidsovereenkomst is steeds verlengd met 6 maanden en uiteindelijk van rechtswege geëindigd per 1 april 2009. [werkneemster] was werkzaam in de kapsalon van [werkgeefster] te Castricum gedurende 31 uur per week. Het brutoloon van [werkneemster] bedroeg € 1.549,83. In de periode van 1 oktober 2008 tot 1 april 2009 heeft [werkgeefster] naast genoemd loon steeds een bedrag van € 100,- per maand netto ontvangen.
1.2 Op de arbeidsovereenkomst is toepasselijk de CAO voor het Kappersbedrijf (hierna: de Cao). De Cao bepaalt over de functie bedrijfsleider, voor zover hier van belang, het volgende:
“5.3Toeslag Bedrijfsleider
a.Twintig procent: Een werknemer die voldoet aan de in het Functiehandboek omschreven criteria voor bedrijfsleider, ontvangt een bruto toeslag van 20 % op zijn loon.
b. …”
Het Functiehandboek behorend bij de CAO bepaalt:
“Onder een bedrijfsleider wordt die werknemer verstaan, die naast de gewone werkzaamheden belast is met de dagelijkse leiding binnen de salon. De dagelijkse leiding is iets anders dan de verantwoordelijkheid over de salon, die hierna bij de referentiefunctie salonmanager beschreven is.
Het bedrijfsleiderschap wordt uitgeoefend naast de normale werkzaamheden, deze taak vormt dus geen aparte functie.
Om in aanmerking te komen voor het bedrijfsleiderschap, moet worden voldaan aan enkele criteria. Dit zijn:
1.Leidinggevende taken:
•Verdeling van het werk in de salon
•Uitvoeren en toezien op naleving van de hygiëne- en milieumaatregelen.
2.Administratieve taken:
•Bestellen van verkoopartikelen en salonartikelen bij leveranciers die bekend zijn. De wijze waarop de artikelen besteld moeten worden is bekend.
•Het opmaken van de kas en zorgen voor de afdracht
•Eventueel maken van standaard computeruitdraaien die voor rapportage worden gebruikt.
3.Andere taken:
•Aanspreekpunt voor klanten, bijvoorbeeld bij klachten of als klanten speciale wensen hebben.
•Zorgen dat de salon op tijd opent en sluit.
NB:
De bedrijfsleider beslist niet over het aannemen, het ontslaan en het beoordelen van personeel. De bedrijfsleider geeft de ondernemer geen advies over salonzaken, vaktechnische zaken (de salonstijl) en commerciële zaken.”
1.3 Op 1 en 14 april 2009 heeft [werkneemster] [werkgeefster] gesommeerd om haar het loon te betalen dat hoort bij het loon van een bedrijfsleider.
Het geschil
2.1 [werkneemster] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [werkgeefster] tot
1. betaling van een bedrag van € 5.579,46 bruto wegens loon over de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2009, te verminderen met een reeds betaald bedrag van € 600,- netto;
2. betaling van een bedrag van € 446,36 bruto wegens vakantiegeld over de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2009,
3. betaling van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek over genoemde bedragen;
4. te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder 1, 2 en 3, vanaf de maandelijkse vervaldag tot de dag van voldoening;
alsmede afgifte van deugdelijke salarisspecificaties, zulks op verbeurte van een dwangsom,
kosten rechtens.
2.2 [werkneemster] stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat zij tijdens haar dienstverband bij [werkgeefster] feitelijk werkzaam was als bedrijfsleider, zoals omschreven in de Cao. Het ging daarbij om:
•het regelen van vrije dagen voor het personeel;
•een oplossing zoeken bij ziekte van het personeel;
•het maken van schema’s en roosters voor het personeel;
•het opmaken van de kas en zorgen voor kasafdracht;
•het inplannen en voeren van vergaderingen met [werkgeefster];
•het inplannen van vakanties;
•het bijhouden van de voorraad producten in de salon;
•het bestellen van producten bij leveranciers;
•het openen en sluiten van de salon;
•het doen van boodschappen voor de salon;
•reparaties regelen als iets stuk was.
[werkneemster] heeft daarom recht op een toeslag van 20 procent op het loon. Wegens het verzuim van [werkgeefster], is [werkneemster] tevens de wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd.
2.3 [werkgeefster] heeft verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, hierna zal worden teruggekomen.
De beoordeling
3.1 In de kern draait het geschil om de vraag of de werkzaamheden van [werkneemster] vallen onder het bedrijfsleiderbegrip als omschreven in de Cao. Voor zover daarvoor van belang is de uitleg van de Cao, komt in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de bewoordingen ervan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de Cao. Daaruit volgt dat [werkneemster], om als bedrijfsleider beschouwd te kunnen worden, in ieder geval moet voldoen aan de criteria daarvoor zoals beschreven in het functiehandboek. [werkgeefster] heeft betwist dat de werkzaamheden van [werkneemster] daaraan voldoen.
3.2 Ook de kantonrechter is van oordeel dat de werkzaamheden van [werkneemster] niet aan alle genoemde criteria voldoen. Daartoe overweegt de kantonrechter dat is gebleken dat [werkgeefster] ten tijde van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] drie kapsalons exploiteerde, waaronder de kapsalon [plaats] waar [werkneemster] werkzaam was. Het personeelsbestand voor die kapsalon bestond uit vier personen, van wie er altijd twee personen tegelijk werkzaam waren in de kapsalon. Weliswaar kan worden aangenomen dat [werkneemster] voor [werkgeefster] het aanspreekpunt was, maar gebleken is dat het personeel van deze kapsalon min of meer zelfsturend was. Zo heeft [werkneemster] ter comparitie verklaard dat op de dagen dat zij niet aanwezig was, haar taken werden overgenomen door haar collega’s. Verder verklaarde zij dat de kas werd opgemaakt door de kapster die als laatste een klant had geholpen.
3.3 Aldus kan worden aangenomen dat, voor zover [werkgeefster] [werkneemster] taken heeft opgedragen, die taken slechts ten dele de criteria zoals opgenomen in het functiehandboek omvatten. Met andere woorden; een aantal taken zoals genoemd in het functieboek, heeft [werkneemster] niet verricht. Zo is niet gebleken dat [werkneemster] was belast met de verdeling van het werk in de salon. Evenmin is gebleken dat zij als enige was belast met (i) de uitvoering en toezicht op naleving van de hygiëne- en milieumaatregelen, (ii) dat zij was belast met het opmaken van de kas en zorgen voor de afdracht en (iii) het eventueel opmaken van standaard computeruitdraaien die voor rapportage worden gebruikt. Ten slotte is niet gebleken dat [werkneemster] het aanspreekpunt voor klanten was of dat zij was belast met de tijdige sluiting van de salon.
3.4 De conclusie van het voorgaande is dat de werkzaamheden van [werkneemster] niet voldoen aan de criteria voor een bedrijfsleider als bedoeld in de Cao. Dat [werkneemster] [werkgeefster] tijdens een bijeenkomst op 28 oktober 2008 heeft aangeduid als “bedrijfsleider”, maakt dit niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat [werkgeefster], waarvan is gesteld noch gebleken dat zij juridisch onderlegd is, daarbij de bedoeling heeft gehad te spreken over de “bedrijfsleider” in de zin van de Cao. Het gevorderde wordt afgewezen.
3.5 [werkneemster] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst het gevorderde af.
Veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten, die tot heden voor [werkgeefster] worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 voor salaris van de gemachtigde van [werkgeefster] [waarover [werkneemster] geen BTW verschuldigd is].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 2 december 2009 in het openbaar uitgesproken.
de griffier de kantonrechter