ECLI:NL:RBALK:2009:BL2323

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2709
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanslagen begraafplaatsrechten en onderhoudskosten in Enkhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 17 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Enkhuizen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Enkhuizen over aanslagen begraafplaatsrechten voor de jaren 2002 tot en met 2007. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, die verband hielden met het onderhoud van een grafruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het grafrecht voor de betreffende grafruimte was gevestigd bij akte van uitgifte en dat dit recht voor onbepaalde tijd was verleend aan een eerdere rechthebbende. Eiser betoogde dat er bij de vestiging van het grafrecht geen onderhoudskosten waren verbonden en dat het onrechtmatig was om later alsnog kosten in rekening te brengen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er bij de vestiging van het grafrecht geen onderhoudskosten waren, dit eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen gaf dat er in de toekomst geen kosten in rekening zouden worden gebracht. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad die bevestigen dat wijzigingen in tarieven gedurende de looptijd van een grafrecht niet in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen voor onderhoudskosten niet onterecht waren opgelegd, maar dat verweerder de aanslagen in strijd met de geldende verordeningen had opgelegd, omdat er geen grafbedekking was geplaatst.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2007 voor zover deze betrekking had op de aanslagen over de jaren 2002 tot en met 2007, en bepaalde dat verweerder opnieuw op de bezwaren van eiser moest beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 510,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/2709 GRAFR
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam]
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Enkhuizen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Verweerder heeft eiser over de belastingjaren 2002 – 2007 aanslagen begraafplaatsrechten opgelegd voor de op zijn naam staande grafruimte [grafnummer].
De hiertegen door eiser gemaakte bezwaren heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2007 ten name van eisers echtgenote [echtgenote] impliciet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 19 november 2007.
De rechtbank heeft de zaak in een enkelvoudige kamer behandeld ter zitting van 25 september 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.G.H.M. van der Putten en [naam 1]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door T.N.H. Bruin.
Op 26 september 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde nadere inlichtingen in te winnen bij verweerder. Verder heeft de rechtbank de zaak ter verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Bij brief van 17 november 2008 heeft verweerder de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting in een meervoudige kamer behandeld op
12 oktober 2009, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G.H.M. van der Putten. Verweerder is vertegenwoordigd door C.A.A. Schiphouwer en T.N.H. Bruin.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. Met partijen en om redenen van proceseconomie gaat de rechtbank ervan uit dat de uitspraak op bezwaar van verweerder van 22 oktober 2007 ten name van eisers echtgenote [echtgenote] tevens heeft te gelden als ongegrondverklaring van eisers gelijkluidende bezwaren tegen de aan hem opgelegde aanslagen begraafplaatsrechten over de belastingjaren 2002 – 2007. In dit beroep moet worden beoordeeld of verweerder de bezwaren van eiser tegen de hem opgelegde aanslagen begraafplaatsrechten terecht ongegrond heeft verklaard.
2. Verweerder heeft zich in de uitspraak op bezwaar op het standpunt gesteld dat de aanslagen in overeenstemming met de geldende verordeningen en tarieventabellen zijn opgelegd. Verweerder is van mening dat zowel de verordeningen en tarieventabellen als de daarop gebaseerde aanslagen rechtmatig zijn
3. Eiser heeft in beroep – kort samengevat – betoogd dat het aan hem toebehorende grafrecht voor de grafruimte [grafnummer] is gevestigd voor onbepaalde tijd en dat er destijds aan het recht geen onderhoudskosten waren verbonden. Hij stelt dat daarmee de onderhoudskosten eeuwigdurend zijn afgekocht en dat het onrechtmatig is om later alsnog door middel van het opleggen van aanslagen onderhoudskosten in rekening te brengen bij de rechthebbende. Ter zitting van 25 september 2008 heeft eiser betoogd dat er pas een grondslag is om hem een aanslag begraafplaatsrechten op te leggen voor de grafruimte [nummer] als daarin iemand is begraven en/of een grafbedekking is geplaatst. Dat is echter nog niet het geval.
4. De rechtbank stelt vast dat het grafrecht voor de grafruimte [grafnummer] is gevestigd bij ‘akte van uitgifte van grafruimte’ van [datum]. Blijkens de akte is het recht verleend voor onbepaalde tijd aan [naam 2]. In de akte is als voorwaarde 1 opgenomen dat op de grafruimte van toepassing zijn de verordeningen en besluiten betrekking hebbende op de algemene begraafplaats van [woonplaats], welke zijn of zullen worden vastgesteld.
Het grafrecht is op [datum 1] overgeschreven op naam van [naam 3], vervolgens op [datum 2] overgeschreven op naam van [naam 4] en op
[datum 3] op naam van [naam 5]. Op [datum 4] is het grafrecht overgeschreven op naa[[naam 6] en op [datum 5] is aan [naam 7] bericht dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is om het verzoek om het grafrecht over te laten schrijven op naam van eiser in te willigen.
5.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
c. […].
5.2. Ten tijde van de vestiging van het grafrecht voor grafruimte [grafnummer] gold de op 1 januari 1939 in werking getreden Verordening op de algemeene begraafplaats der gemeente Enkhuizen (hierna ook te noemen: de Verordening 1939).
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van die verordening geschiedt het dagelijksch onderhoud van een grafkelder en van hetgeen ingevolge artikel 16 op het graf is daargesteld, van gemeentewege.
Ingevolge artikel 18, derde lid, van die verordening, voor zover hier van belang, wordt hem op verzoek van den rechthebbende door burgemeester en wethouders vergunning verleend het dagelijksch onderhoud zelf te verrichten.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de verordening wordt onder dagelijksch onderhoud verstaan: het herstellen van verzakkingen, het schoonhouden van de op de graven geplaatste voorwerpen, het verven van daarvoor in aanmerking komende onderdeelen en het wieden, snoeien en begieten van graftuinen en beplantingen.
Het verder onderhoud, waaronder in elk geval zijn begrepen het vernieuwen en herstellen van de grafkelders en de voorwerpen en het aanbrengen en vernieuwen van heggen, planten en bloemen, moet ten genoegen van burgemeester en wethouders geschieden vanwege de rechthebbende en voor diens rekening.
5.3. Bij besluit van 1 september 1975 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen besloten geen gelegenheid meer te bieden tot afkoop van het onderhoud van op graven geplaatste voorwerpen.
5.4. Op 20 november 1989 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen de Verordening op de heffing en invordering van rechten wegens het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Enkhuizen vastgesteld (hierna ook te noemen: de Verordening 1989).
Ingevolge artikel 5.IV, tweede lid, van die verordening (Tarief onderhoud graf en grafbedekking) wordt voor het van gemeentewege verrichten van het dagelijks onderhoud van een grafbedekking (zowel van een eigen – als van een huurgraf) per jaar of gedeelte daarvan en per vierkante meter te onderhouden oppervlakte of gedeelte daarvan geheven fl. 46,20.
5.5. Op 11 mei 1992 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen de Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van rechten wegens het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Enkhuizen vastgesteld (hierna ook te noemen: de Verordening 1992).
Ingevolge artikel II van deze verordening wordt artikel 5 (de rechtbank begrijpt: van de Verordening 1989, zoals mogelijk nadien gewijzigd) als volgt gewijzigd en gelezen:
IV. Tarief onderhoud begraafplaats en grafbedekking
1. Voor het van gemeentewege verrichten van onderhoud op de begraafplaats wordt per jaar of gedeelte daarvan geheven fl. 49,00.
2. Voor het van gemeentewege verrichten van het dagelijks onderhoud van een grafbedekking wordt per jaar of gedeelte daarvan geheven fl. 49,00.
5.6. Bij besluit van 27 oktober 1992 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen voornoemde bedragen verhoogd naar fl. 50,00.
5.7. Met ingang van 1 januari 2003 is de Verordening op de heffing en invordering van rechten gemeentelijke begraafplaats Enkhuizen 2003 (hierna ook te noemen: de Verordening 2003) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1 (Begripsomschrijvingen), aanhef en onder c.1., van de Verordening 2003 verstaat de verordening onder eigen graf:
een grafruimte, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend voor onbepaalde tijd om daarin:
- twee overleden personen te doen begraven of begraven te hebben of:
- twee asbussen te doen begraven of begraven te hebben.
Ingevolge artikel 1 (Begripsomschrijvingen), aanhef en onder l., van de Verordening 2003 verstaat de verordening onder rechthebbende: een natuurlijk- of rechtspersoon aan wie het uitsluitend recht is verleend.
Ingevolge artikel 2 van die verordening (Belastbaar feit) wordt ter zake van het gebruik van de begraafplaats voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats onder de naam “begraafplaatsrechten” rechten geheven.
Ingevolge artikel 3 van die verordening (Belastingplicht) worden de rechten geheven van de rechthebbende dan wel degene op wiens aanvraag de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Ingevolge artikel 5 van die verordening (Maatstaf van heffing en belastingtarief) worden de rechten geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van die verordening (Belastingjaar) is met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van die verordening (Wijze van heffing) worden de onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 5.3 en 5.4 van de tarieventabel, geheven bij wijze van aanslag.
5.8. In hoofdstuk 5, onder 5.3.1., van de Tarieventabel van de verordening begraafplaatsrechten Enkhuizen 2003 (hierna ook te noemen: Tarieventabel 2003) is het tarief voor het grafonderhoud van een eigen graf vastgesteld op € 53,50. Dit bedrag is in de opvolgende tarieventabellen jaarlijks verhoogd naar € 55,00 (2004), € 57,15 (2005), € 58,00 (2006) en € 59,85 (2007).
In hoofdstuk 5, onder 5.3.2., van de Tarieventabel 2003 is het tarief voor het grafonderhoud van een eigen graf zonder bedekking (oude rechten t/m 1995) vastgesteld op € 26,75. Dit bedrag is in de opvolgende tarieventabellen jaarlijks verhoogd naar € 28,00 (2004), € 28,35 (2005), € 28,80 (2006) en € 29,70 (2007).
In hoofdstuk 5, onder 5.4 en 5.5, van de Tarieventabel 2003 is bepaald dat de rechten als bedoeld in onderdeel 5.3.1. en 5.3.2. kunnen worden vooruitbetaald voor ten hoogste 30 jaar.
6. De rechtbank neemt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, als vaststaand aan dat aan eiser het uitsluitend recht tot begraving is verleend voor de grafruimte [grafnummer]. Dit betekent dat eiser moet worden aangemerkt als rechthebbende in de zin van artikel 1, aanhef en onder l., van de Verordening 2003. Dit betekent ook dat verweerder eiser terecht heeft aangemerkt als belastingplichtige voor het door de gemeente verrichte grafonderhoud. In beginsel is hiermee gegeven dat verweerder eiser aanslagen begraafplaatsrechten mocht opleggen.
7. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder aan eiser geen aanslagen mocht opleggen in verband met het onderhoud van de algemene begraafplaats. Weliswaar heeft eiser er terecht op gewezen dat op het moment dat het grafrecht werd gevestigd op grond van de Verordening 1939 geen onderhoudskosten aan dat recht waren verbonden, maar naar het oordeel van de rechtbank kon eiser aan die omstandigheid niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat ook in de toekomst nimmer onderhoudskosten in rekening zouden worden gebracht.
De rechtbank wijst daartoe in de eerste plaats naar de in de akte opgenomen voorwaarde 1, waarin is vermeld dat op de grafruimte van toepassing zijn de verordeningen en besluiten betrekking hebbende op de algemene begraafplaats van Enkhuizen, welke zijn of zullen worden vastgesteld.
In de tweede plaats wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2003 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AF5108). Daarin is overwogen dat de omstandigheid dat bij een grafrecht sprake is van een duurzame rechtsbetrekking, die door de rechthebbende feitelijk niet kan worden beëindigd, behoudens [hier niet gebleken] bijzondere omstandigheden niet de verwachting rechtvaardigt dat het grafrecht gedurende de looptijd niet ter zake van andere kosten zal worden geheven dan de kosten ter zake waarvan het bij de aanvang van de rechtsbetrekking volgens de toen geldende verordening kon worden geheven. Voor zover eiser met zijn betoog dat hij ervan kon uitgaan dat geen kosten zouden worden geheven ter zake van het onderhoud een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel heeft gedaan, faalt dit betoog. Verder leidt de rechtbank uit de arresten van de Hoge Raad van 7 mei 1997 en 26 juni 1986 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummers AA2075 respectievelijk AX1381) af dat ook een verhoging van de tarieven gedurende de looptijd van een grafrecht niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel wordt geacht.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder met het opleggen van de aanslagen begraafplaatsrechten geen voorwaarden aan het grafrecht van eiser verbindt die ernstig afbreuk doen aan de inhoud van dat recht. De aanslagen zijn zodanig bescheiden dat deze voor de uitoefening van het grafrecht geen belemmering vormen.
8. De rechtbank is op grond van hetgeen eiser in beroep heeft betoogd en het verhandelde ter zitting van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat in de grafruimte [nummer] niemand is begraven en dat er ook geen grafbedekking is geplaatst. Daarom mocht verweerder eiser slechts aanslaan volgens de tarieven voor het grafonderhoud van een eigen graf zonder bedekking. De rechtbank constateert echter dat verweerder over de jaren 2002 tot en met 2007 aan eiser aanslagen begraafplaatsrechten heeft opgelegd overeenkomstig de bedragen die in de opeenvolgende Tarieventabellen zijn vermeld voor het grafonderhoud van een eigen graf (naar de rechtbank begrijpt) met grafbedekking.
9. Dit betekent dat verweerder de aanslagen in strijd met artikel 5 van de Verordening 2003 en de toepasselijke Tarieventabellen heeft opgelegd. Verweerder heeft de bezwaren van eiser in de uitspraak op bezwaar dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
10. Het beroep is gegrond en de bestreden uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, voor zover verweerder daarmee heeft beslist op de bezwaren van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen begraafplaatsrechten over de jaren 2002 tot en met 2007. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van eiser moeten beslissen.
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483,00. Hierbij heeft de rechtbank één punt toegekend voor het verschijnen ter zitting, een half punt voor het verschijnen ter nadere zitting en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Verder wordt een bedrag van € 27,00 toegekend wegens de door eiser gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting en de nadere zitting, uitgaande van een treinretour 2e klasse Enkhuizen Alkmaar. De totale te vergoeden proceskosten komen daarmee op € 510,00. Nu de rechtbank in deze zaak geen griffierecht heeft geheven, is er geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht door verweerder aan eiser moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar van verweerder van 22 oktober 2007, voor zover verweerder daarmee heeft beslist op de bezwaren van eiser tegen de aan hem
opgelegde aanslagen begraafplaatsrechten over de jaren 2002 tot en met 2007;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw beslist op de
bezwaren van eiser;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 510,00 en bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te geschieden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2009 door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. A.H. Schotman en mr. L. Boonstra, leden, in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.