ECLI:NL:RBALK:2010:BL4194

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116538 / HA RK 10-01
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de handelsrechter wegens vermeende partijdigheid en bejegening

In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. D.I. Madunic, een wrakingsverzoek ingediend tegen de handelsrechter in een lopende procedure. Het verzoek is gedaan op grond van vermeende partijdigheid en onprofessionele bejegening door de rechter tijdens eerdere zittingen. De wrakingskamer heeft op 15 februari 2010 uitspraak gedaan over dit verzoek. Verzoekster heeft haar gronden voor wraking uiteengezet in een brief van 7 januari 2010, waarin zij verschillende incidenten beschrijft die volgens haar de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingsgronden van verzoekster zijn onderverdeeld in aspecten van bejegening en inhoudelijke beslissingen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat de rechter vooringenomen is of de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat de rechter zijn beslissingen heeft genomen op basis van persoonlijke vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is genomen door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 116538 / HA RK 10-01
Datum uitspraak: 15 februari 2010
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend namens:
[VERZOEKSTER],
domicilie kiezend ten kantore van mr. D.I. Madunic, advocaat te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoekster.
1 PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij verzoekschrift, voorzien van een vijftal producties, van 7 januari 2010, ter griffie ingekomen op 11 januari 2010, op de daarin omschreven gronden de wraking verzocht van mr. [NAAM RECHTER] (hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in de procedure met zaaknummer 110794 / HA ZA 09-490.
Nadat het verzoekschrift aan de griffier ter hand is gesteld, is het ter kennis van de rechter gebracht. De rechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek. In die reactie heeft hij gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking. De schriftelijke reactie van de rechter is aan verzoekster gezonden.
Verzoekster heeft, bijgestaan door mr. Madunic voornoemd, haar verzoek toegelicht ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 januari 2010.
De rechter heeft bij die gelegenheid zijn standpunt nader toegelicht.
Tevens is ter zitting verschenen mr. W.J.J. Lamers, advocaat te Amstelveen, waarnemend voor mr. J. de Groot als raadsman van de wederpartij in de onderliggende zaak.
Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat de beslissing op een termijn van omstreeks twee weken zal worden gegeven.
2 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
2.1. De rechtbank stelt het volgende voorop.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
2.2. Verzoekster heeft de gronden van de wraking opgegeven in haar brief met bijlagen van 7 januari 2010, en zij heeft deze ter zitting van de wrakingskamer doen toelichten.
De wrakingsgronden hebben betrekking op de behandeling door de rechter van de bodemzaak alsmede op diens behandeling van de niet gehouden verhoren in het kader van het door verzoekster gevraagde en door de rechtbank toegewezen voorlopig getuigenverhoor. Inhoudelijk kunnen de wrakingsgronden worden onderscheiden in aspecten van bejegening enerzijds en inhoudelijke beslissingen anderzijds. Ten aanzien van dit laatste heeft mr. Madunic voornoemd erkend dat de inhoud van een verzoekster onwelgevallige rechterlijke beslissing, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, in beginsel geen te honoreren wrakingsgrond oplevert. Zij heeft echter betoogd dat de optelsom van deze beslissingen verzoekster doet vrezen dat de rechter niet onpartijdig is.
Hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, laat zich als volgt samenvatten.
Ten aanzien van het (niet gehouden) voorlopig getuigenverhoor
1. De rechter is tijdens de zitting van 4 november 2009 erg kwaad geworden op verzoekster en op mr. Madunic.
2. De rechter heeft ter zitting afgewezen het door verzoekster gedane verzoek om te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor alsnog gehouden zal worden, en wel voordat de comparitie in de hoofdzaak plaatsvindt.
3. Nadien heeft de rechter beslist dat geen datum voor het voorlopige getuigenverhoor zal worden bepaald.
Ten aanzien van de comparitie van partijen van 1 december 2009
4. De rechter heeft mr. Madunic tijdens de zitting meermalen onderbroken en gekleineerd.
5. De rechter heeft mr. Madunic niet toegestaan een antwoord in reconventie te nemen.
6. De rechter heeft tijdens de zitting het overleggen als productie geweigerd van een stuk dat mr. Madunic daags tevoren had toegezonden.
7. De rechter wilde tijdens de zitting eerst verweren ten aanzien van verjaring en verval behandelen, terwijl mr. Madunic had verzocht over te gaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak. De rechter heeft het verjaringsverweer reeds gegrond genoemd.
8. Het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2009 is, in strijd met het bepaalde in artikel 88, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zonder instemming van partijen buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt.
2.3. De wrakingskamer zal de namens verzoekster aangevoerde gronden hierna, deels afzonderlijk en deels geclusterd, bespreken en beoordelen:
Ad 1. en ad 4.
In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter erkend dat hij tijdens de zitting van 4 november 2009, op gepaste wijze, uiting heeft gegeven aan zijn ongenoegen dat wederom sprake was van een omstandigheid aan de zijde van verzoekster die het houden van het getuigenverhoor verhinderde. Deze situatie had zich gedurende het jaar 2009 meermalen voorgedaan, nu ook de eerder geplande data
- 25 en 30 maart, 17 april, 10 juni, 21 en 31 augustus 2009 - op verzoek van verzoekster geen doorgang hebben gevonden.
Wat betreft de comparitie na antwoord heeft de rechter meegedeeld dat sprake is geweest van een enkele onderbreking op een moment waarop de raadsvrouw een aan verzoekster gerichte vraag wilde beantwoorden, terwijl van kleineren dan wel bekritiseren van mr. Madunic geen sprake is in een situatie waarin slechts vragen ter verduidelijking van de dagvaarding worden gesteld.
De wrakingskamer constateert een verschil in beleving tussen de door de rechter ervaren en uitgesproken ambtelijke boosheid en de door verzoekster gestelde herhaalde uiting van grote boosheid. Hetzelfde is het geval met de door de rechter beschreven enkele onderbreking en de door verzoekster ervaren herhaalde onderbreking op gebiedende wijze. Wat betreft dit verschil in beleving neemt de rechtbank in aanmerking dat mr. Lamers voornoemd ter zitting van de wrakingskamer heeft meegedeeld dat mr. De Groot voornoemd de beleving van verzoekster en haar raadsvrouw niet kan herkennen en, integendeel, gewag maakt van rustig en duidelijk rechterlijk optreden.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit hetgeen verzoekster heeft gesteld geen vooringenomenheid dan wel de schijn van partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Het behoort immers tot de taak van de rechter om de procesorde op de zitting te bewaken en de wrakingskamer is van oordeel dat het optreden van de rechter niet anders dan in dat kader kan worden geduid. Dat geldt zowel voor het geventileerde ongenoegen over alle vruchteloos geplande getuigenverhoren als voor de orde ter comparitie.
Wat betreft de kritische vragen blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2009 genoegzaam dat deze relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
Ad 2. en 3.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie bestreden dat de rechtbank aan mr. Madunic heeft meegedeeld dat er geen datum voor het voorlopige getuigenverhoor zou worden bepaald. Wel is de bepaling van die datum aangehouden in verband met de op zeer korte termijn bepaalde comparitie.
De wrakingskamer constateert dat bij brief van 18 september 2009 aan partijen is meegedeeld, dat de comparitie na antwoord is vastgesteld op 1 december 2009, van welke datum slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken.
De wrakingskamer begrijpt dat de rechter een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid niet heeft gezien in het gegeven dat de bodemzaak het voorlopig getuigenverhoor heeft ingehaald als gevolg van herhaalde aanhoudingsverzoeken van verzoekster. Nadien is datumbepaling - nog - uitgebleven in verband met het gegeven dat de bodemzaak in staat van wijzen was en op 13 januari 2010 voor vonnis stond.
Ad 5., 6. en 7.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gesteld dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid als volgens het Landelijk Rolreglement om tijdig een conclusie van antwoord in reconventie te nemen, terwijl een verzoek om zulks alsnog te mogen doen niet is gedaan en derhalve evenmin is afgewezen. De rechter raakte eerst op de zitting bekend met de productie van verzoekster, welke productie, gelet op het bepaalde in het Landelijk Rolreglement, veel te laat was ingezonden.
De beslissing om allereerst te debatteren en te beslissen over bovengenoemde, door de wederpartij gevoerde en door de rechter als serieus beoordeelde verweren, was gebaseerd op de beginselen van een goede proceseconomie. Een - voorlopig - oordeel over deze verweren is niet gegeven, anders dan dat deze als serieuze verweren zijn aangemerkt.
De wrakingskamer stelt vast dat het tot het domein van de zittingsrechter behoort om de beslissingen te nemen als de onderhavige. Wat betreft de niet genomen conclusie van antwoord in reconventie heeft te gelden dat, indien een zodanig verzoek zou zijn gedaan, het ook op dat punt aan de zittingsrechter zou zijn om op dat verzoek te beslissen. Een beslissing zoals volgens verzoekster genomen zou niet slechts in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Landelijk Rolreglement, maar ook in overeenstemming met hetgeen bij vonnis van 2 september 2009 reeds - standaard - was overwogen.
Hetgeen verzoekster omtrent deze beslissingen heeft aangevoerd, vormt dan ook geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter vooringenomen zou zijn.
Wat betreft het standpunt, inhoudende dat de rechter "vooruitlopend op het eindoordeel" het verjaringsverweer gegrond heeft geoordeeld, heeft het volgende te gelden. De rechter heeft in zijn reactie genoteerd hetgeen in de vorige overweging is opgenomen. Ook op dit punt heeft de raadsman van de wederpartij - blijkens de brief van mr. De Groot voornoemd van 11 december 2009 - een andere herinnering dan verzoekster. Daargelaten het gegeven, dat de feitelijke juistheid van dit standpunt derhalve niet is komen vast te staan, zou het de rechter vrijstaan om een voorlopig oordeel te geven.
Ad 8.
Het in deze grond gestelde is feitelijk juist.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat het in handelszaken vaker voorkomt dat het proces-verbaal van een comparitie buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt wordt, ook indien aan partijen niet uitdrukkelijk om instemming daarmee is verzocht.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de brief van de griffier van de rechtbank, sector civiel, van 7 januari 2010, waaruit blijkt dat niet gehonoreerd wordt het verzoek van mr. Madunic, inhoudende dat het proces-verbaal uit het dossier dient te worden verwijderd bij gebrek aan "werking" daarvan.
Naar het oordeel van de wrakingskamer staat het verzoekster vrij om haar standpunt terzake zodra mogelijk in hoger beroep te doen toetsen. Het gegeven, dat ook in deze zaak door de rechter is gehandeld op bovengenoemde wijze, levert echter geen aanwijzing op voor - de schijn van - vooringenomenheid van de rechter.
2.4. Al het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet een uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter. Er zijn geen aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit zou kunnen volgen dat de rechter zijn beslissingen heeft gegeven op grond van persoonlijke, jegens verzoekster of haar zaak vooringenomen, opvattingen. Evenmin vormen deze een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoekster bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sector civiel van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. J.H. Gisolf, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2010.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
zaaknummer: 116538 / HA RK 10-01