RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam ],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de stichting “Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen”,
verweerster.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft verweerster geweigerd eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 juli 2008 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 juli 2008 beroep ingesteld.
Hangende het beroep heeft verweerster het besluit van 17 juli 2008 ingetrokken en het besluit van 17 oktober 2008 daarvoor in de plaats gesteld. Met laatstgenoemd besluit heeft verweerster besloten de kosten voor het nieuwe rijbewijs te vergoeden en zijn de overige bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 december 2009, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerster is – met bericht – niet verschenen.
Met toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak verlengd tot 11 maart 2010.
1. Ingevolge artikel 6:18 van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19 van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld tegen het besluit van verweerster van 17 juli 2008, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard. Verweerster heeft hangende het beroep een nieuw besluit genomen, gedateerd 17 oktober 2008, waarbij het bezwaar van eiser deels gegrond is verklaard. Nu hiermee niet geheel aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen, wordt het beroep ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 oktober 2008.
Met betrekking tot de besluit van 17 juli 2008
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit van 17 juli 2008 niet langer handhaaft. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. Hieruit vloeit voort dat het beroep, voor zover het is gericht tegen dit besluit wegens verlies aan procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot het besluit van 17 oktober 2008
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet meer in geschil is de termijn waarvoor verweerster een geschiktheidsverklaring voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B/BE heeft afgegeven. Voorts heeft verweerster bij besluit van 17 oktober 2008 vergoeding van de kosten van het nieuwe rijbewijs toegekend, zodat deze kostenvergoeding eveneens niet langer in geschil is. Ter beoordeling van de rechtbank resteert dan de vraag of verweerster bij het besluit van 17 oktober 2008 terecht en op goede gronden haar weigering heeft gehandhaafd om eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C te verstrekken.
5. Bij deze beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement Rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement Rijbewijzen geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder:
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 7.7. (stationaire defecttoestanden) – voor zover hier van belang – van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Bijlage) staat dat het hierbij gaat om defecttoestanden na (…) traumatische dwarslaesie (…). De betrokkenen komen in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2. Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, indien de aantekening van de keurend arts (revalidatiearts) voldoende informatie bevat om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch rapport aangewezen, opgesteld door een deskundig neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog). Voor een juiste oordeelsvorming dient zo nodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR te worden geraadpleegd (uitvoering van een technisch onderzoek en/of rijtest). De geschiktheidstermijn is maximaal tien jaar; bij twijfel over de geschiktheid in de nabije toekomst is deze ten hoogste vijf jaar.
6. Op 31 januari 2008 heeft eiser een ‘eigen verklaring CDE’ voor een rijbewijs van de categorie C ingediend. Op basis van deze verklaring heeft verweerster de aanvraag afgewezen omdat eiser wegens een dwarslaesie ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C. Verweerster heeft hiertoe besloten zonder voorafgaand een medisch onderzoek te verrichten en zonder een rijtest af te nemen. Bij haar afweging heeft verweerster betrokken dat zij niet (voldoende) de praktische rijgeschiktheid van eiser kan testen. Volgens verweerster kunnen de beperkingen van eiser niet zodanig worden gecompenseerd dat eiser in geval van een noodsituatie in staat zal zijn het voertuig van de categorie C onder controle te houden. Verweerster acht, gelet op de risico’s die zijn verbonden aan het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, het belang van de verkeersveiligheid groter dan het belang van eiser bij geschiktheidsverklaring voor deze categorie. Kort voor aanvang van de zitting heeft verweerster haar pleitnotitie toegezonden. Hierin wordt gesteld dat de deskundigen praktische rijgeschiktheid het onverantwoord achten om personen die geen hand- en beenfunctie hebben, geschikt te achten voor rijbewijzen van groep 2 (vrachtwagens, bussen: aanvulling rechtbank). Voorts wordt aangegeven dat de grens voor geschiktheidsverklaring van personen met een beperking zoals eiser heeft, ligt bij het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en E bij B en dat daarom eiser niet is opgeroepen voor een rijtest voor de categorie C.
7. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerster aldus dat zij geen onderzoek naar eisers rijgeschiktheid hoefde te verrichten omdat eiser een traumatische dwarslaesie heeft. Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt dit standpunt zich niet met de tekst in paragraaf 7.7. van de Bijlage, inhoudende dat personen met een traumatische dwarslaesie ‘in de regel’ niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2. De woorden ‘in de regel’ impliceren immers een individuele beoordeling en de rechtbank stelt vast dat deze niet heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft de afwijzing slechts gebaseerd op eisers aandoening, hetgeen de rechtbank strijdig acht met genoemde tekst. Verweerster had moeten onderzoeken of eiser ondanks zijn aandoening in aanmerking komt voor een verklaring van geschiktheid voor de categorie C.
Nu een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en gemotiveerd, hetgeen tot vernietiging van het besluit moet leiden. In het kader van het nieuw te nemen besluit wijst de rechtbank er op dat verweerster zich er rekenschap van dient te geven dat de keurend arts op het bij de ‘eigen verklaring CDE’ behorende geneeskundig verslag niet eenduidig heeft aangegeven of eiser naar zijn oordeel over voldoende gebruik beschikt van zijn wervelkolom en zijn vier ledematen voor het besturen van motorrijtuigen. Verweerster dient (alsnog) een medisch onderzoek te verrichten naar de lichamelijke beperkingen van eiser, mede gelet op het standpunt van eiser dat zijn fysieke gesteldheid is verbeterd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat afhankelijk van de uitkomst van het medisch onderzoek de zorgvuldigheid mogelijk vereist dat een deskundige praktische rijvaardigheid (alsnog) een technisch onderzoek en/of een rijtest zal uitvoeren. Ook hiervan dient verweerder zich in het nieuw te nemen besluit rekenschap te geven.
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en verweerster zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat verweerster ingevolge artikel 7:10, eerste lid en derde lid, van de Awb binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift dient te beslissen. Indien verweerster daarmee te laat is geweest, verbindt de wet hieraan niet de gevolgen die eiser volgens zijn brief van 18 juli 2008 daaraan verbonden wil zien. De beslistermijn is een termijn van orde en aan de overschrijding daarvan is geen wettelijke sanctie verbonden. Wel had eiser op grond van artikel 6:2, onderdeel b, van de Awb, na het verstrijken van de termijn, beroep kunnen instellen tegen de fictieve weigering een besluit te nemen, maar daartoe heeft hij kennelijk geen aanleiding gezien.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerster aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 145,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.M. Beemsterboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2010 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.