RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810309.09
Datum uitspraak : 30 maart 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, unit Zuyder Bos te Heerhugowaard
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
• bewezen zal verklaren de onder 1 primair, impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [benadeelde partij 1] en de onder 2 primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [benadeelde partij 2];
• de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de periode dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
• de teruggave aan de rechthebbende zal gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen 1 tot en met 6 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen;
• de inbeslaggenomen voorwerpen 7 tot en met 12 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren.
• de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geheel toe zal wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. B. Roodveldt, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) heeft geschoten in de borst, althans in het lichaam, van die [benadeelde partij 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn aan een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten twee, althans een, schotverwonding(en) en/of een of meer gebroken rib(ben) en/of een geperforeerde long), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) in/tegen de borst, althans in/tegen het lichaam te schieten;
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) een kogel heeft afgeschoten in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) een kogel heeft afgeschoten in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, worden deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank komt met de officier van justitie en de raadsvrouw tot de conclusie dat de onder 2 primair impliciet ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting valt op te maken dat verdachte, na een woordenwisseling met zijn schoonvader [benadeelde partij 1], een semi-automatische wapen uit zijn woonwagen heeft gehaald en daarmee heeft geschoten in de richting van die [benadeelde partij 1]. [Benadeelde partij 2] was, nadat verdachte op [benadeelde partij 1] had geschoten, bezig om zich naar verdachte te begeven (hij sprong daartoe over een hekje). Nog voordat [benadeelde partij 2] verdachte had bereikt is door verdachte in de richting van [benadeelde partij 2] geschoten.
Gelet op deze omstandigheden, en dan met name de korte tijd tussen het afvuren van het eerste en tweede schot, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht op [benadeelde partij 2] heeft geschoten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1 primair
hij op 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) heeft geschoten in het lichaam, van die [benadeelde partij 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 17 augustus 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen (Rifle 7.62 mm FAL) een kogel heeft afgeschoten in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw van verdachte - kort gezegd - aangevoerd dat voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat verdachte [benadeelde partij 1] alleen maar wilde bedreigen. Verdachte handelde bovendien in een kort tijdsbestek en was daarbij te zeer onder invloed van alcohol om nog te kunnen spreken van rustig beraad en kalm overleg waarbij hij zich nog heeft kunnen bezinnen op de aard en gevolgen van zijn handelingen. Het was een impulshandeling. De raadsvrouw verwijst naar een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 15 juli 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer BA5174.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat verdachte, reeds lange tijd lid van een schietvereniging, als een geoefend schutter mag worden aangemerkt.
Verdachte is, blijkens zijn verklaring ter zitting, op het terras bij de woonwagen van zijn schoonmoeder [schoonmoeder] tijdens een woordenwisseling met zijn schoonvader [benadeelde partij 1], kwaad geworden. Verdachte is opgestaan en naar zijn eigen verderop gelegen woonwagen gelopen en heeft uit de kluis (die op slot was) in zijn wagen een wapen gepakt. Hij heeft van een andere plek in zijn woonwagen munitie gepakt en heeft vervolgens 30 scherpe patronen in de patroonhouder gedaan en deze patroonhouder aan zijn wapen bevestigd. Verdachte heeft zijn wapen in zijn woonwagen doorgeladen en is daarmee teruggelopen naar het terras bij de woonwagen van zijn schoonmoeder, waar [benadeelde partij 1] nog aanwezig was. Verdachte heeft het wapen geschouderd, heeft [benadeelde partij 1] in zijn vizier gekregen, heeft met het wapen [benadeelde partij 1] gevolgd en heeft vervolgens afgedrukt, waarbij [benadeelde partij 1] is getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op voornoemde handelingen, voldoende tijd heeft gehad om zijn gedragingen te overdenken. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk geworden dat verdachte in een impuls heeft gehandeld.
Zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] hebben verklaard dat verdachte na genoemde woordenwisseling en voordat verdachte wegliep naar zijn eigen woonwagen waar hij het wapen heeft gehaald, heeft geroepen dat hij het slachtoffer dood zou schieten, althans woorden van gelijke strekking. Verdachte ontkent niet zich toen aldus te hebben uitgelaten, maar stelt daaraan geen herinnering te hebben. De rechtbank acht de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in het algemeen en specifiek op dit punt betrouwbaar. Deze verklaringen komen op essentiële punten overeen en nemen bovendien een logische plaats in in het verloop van de gebeurtenissen. Daartegenover steunt de verklaring van verdachte dat hij zijn schoonvader alleen wilde bedreigen uitsluitend op de eigen verklaring van verdachte. Waaruit de voorgenomen bedreiging zou bestaan heeft verdachte niet nader kunnen concretiseren en van een bedreiging van [benadeelde partij 1] nadat verdachte met een wapen was teruggekeerd blijkt niet uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht evenmin aannemelijk geworden dat de keuzevrijheid van de verdachte werd beïnvloed door de forse inname van alcohol. Verdachte heeft weliswaar verklaard op 17 augustus 2009 ( “Lappendag”) een grote hoeveelheid bier gedronken te hebben tussen ongeveer 10:00 uur en 16:00 uur voorafgaand aan het feit dat zich rond 17:30 uur afspeelde, maar verdachte heeft daarentegen ook verklaard dat hij nog redelijk wist wat hij deed. Diverse getuigen, waaronder [benadeelde partij 1], [getuige 1] en [getuige 2], hebben bovendien verklaard dat verdachte zich direct voor de woordenwisseling nog normaal gedroeg en niet dronken op hen overkwam. Ook is verdachte in staat gebleken in fors tempo naar zijn woonwagen te lopen, het wapen uit zijn kluis te halen, een patroonhouder te vullen met 30 patronen, weer in fors tempo terug te lopen naar de woonwagen van zijn schoonmoeder en gericht te schieten op de wegvluchtende [benadeelde partij 1]. Nog daargelaten wat daarvan de gevolgen zouden moeten zijn voor hetgeen verdachte thans wordt verweten, is bovendien op geen enkele wijze feitelijk komen vast te staan dat bij verdachte die dag sprake is geweest van een forse inname van alcohol.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 wordt verweten, heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat het schot is gevallen tijdens een worsteling tussen verdachte en [benadeelde partij 2], als gevolg van welke worsteling het wapen is afgegaan en [benadeelde partij 2] is geraakt. Volgens de raadsvrouw is, gelet op de lezing van verdachte van de feiten, door het vastpakken van het wapen door [benadeelde partij 2] en het niet loslaten door verdachte van het wapen, de uiteindelijke schietbeweging van achter naar voor gegaan. Verdachte zou volgens de verdediging aldus niet het opzet hebben gehad om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Aangever [benadeelde partij 2] en getuige [getuige 2] hebben verklaard dat het schot viel toen er nog afstand zat tussen [benadeelde partij 2] en het wapen. [Benadeelde partij 2] heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van het schot de loop van het wapen nog niet vast had en pas na het schot op verdachte is gevallen.
In zijn (3de) verklaring bij de politie op 26 augustus 2009 (verdachte had toen reeds op 20 augustus 2009 bij de rechter-commissaris verklaard) heeft verdachte over dit feit onder meer verklaard dat hij – na het incident waar [benadeelde partij 1] bij was betrokken – eigenlijk terug wilde lopen naar zijn woonwagen. Op dat moment zag hij [benadeelde partij 2] over het hekje stappen. Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij 2] op zijn pad tegenkwam, dat hij zag dat [benadeelde partij 2] het wapen halverwege de loop bij de mondingsrem vastpakte, dat [benadeelde partij 2] aan het wapen trok en dat hij van schrik ook aan het wapen trok. Hij heeft verklaard dat er vervolgens een schot viel en dat hij [benadeelde partij 2] zag vallen. Volgens verdachte heeft hij zijn wapen neergelegd en is hij op handen en voeten naar [benadeelde partij 2] toegekropen. Ter zitting heeft verdachte hier desgevraagd aan toegevoegd dat het wel zo moet zijn dat hij tussen het eerste schot (waardoor [benadeelde partij 1] geraakt werd) en het tweede schot (waardoor [benadeelde partij 2] geraakt werd) zijn vinger steeds om de trekker heeft gehouden en het wapen nog steeds op een bepaalde manier geschouderd heeft gehouden..
De rechtbank stelt vast dat deze lezing van verdachte van de gebeurtenissen met betrekking tot de gang van zaken voor en na het schot waardoor [benadeelde partij 2] is geraakt, op geen enkele wijze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet op de bewijsmiddelen lijkt het er naar het oordeel van de rechtbank eerder op dat de worsteling (voor zover daarvan al kan worden gesproken) tussen verdachte en [benadeelde partij 2] eerst heeft plaatsgevonden nádat [benadeelde partij 2] door het schot was geraakt.
In de door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) uitgebrachte rapportage van 13 december 2009 wordt met betrekking tot de beschadiging aan de voorzijde van het T-shirt van [benadeelde partij 2] de conclusie verbonden dat het om een waarschijnlijke inschotbeschadiging gaat, waarbij geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op een schootafstand kleiner dan 50 centimeter.
De raadsvrouw stelt dat op grond van de aangetroffen sporen, zoals de aangetroffen vuilzoom en de naar buiten gerichte vezels, er net zo veel redenen zijn aan te nemen dat het in dit geval om een uitschotbeschadiging gaat.
Dit verweer gaat er naar het oordeel van de rechtbank evenwel aan voorbij dat de deskundige van het NFI zijn conclusie niet slechts baseert op de aangetroffen vuilzoom en naar binnen gerichte vezels. Daarnaast is deze conclusie gebaseerd op de volgende resultaten bij het onderzoek aan het shirt: de ovale vorm van de beschadiging, positieve microchemische testreacties op de aanwezigheid van lood en koper en een diffuse op loodhoudend materiaal wijzend verkleuringsbeeld met een diameter van circa ½ centimeter. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen reden is aan te nemen dat de conclusie van de deskundige dat ten aanzien van de beschadiging aan het t-shirt van [benadeelde partij 2] sprake is van een waarschijnlijke inschotbeschadiging onjuist is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het verweer van de raadsvrouw gebaseerd is op de – naar het oordeel van de rechtbank – onjuiste aanname dat het schot waardoor [benadeelde partij 2] is geraakt is afgegaan tijdens een worsteling.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Poging tot moord.
Feit 2 primair:
Poging tot doodslag.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft zich na een familieruzie in een zeer kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan poging tot moord en poging tot doodslag. Verdachte heeft als geoefend schutter met een semi-automatisch wapen geschoten in de richting van zijn schoonvader en een vriend van de familie. Door zijn handelen heeft de verdachte bijzonder veel opschudding veroorzaakt binnen het woonwagenkamp in Hoorn, waar de feiten hebben plaatsgevonden. Door dergelijke feiten worden gevoelens van onveiligheid in het woonwagenkamp in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen aangewakkerd. De omstandigheid dat bij de slachtoffers “slechts” sprake is van (zwaar) lichamelijk letsel is geenszins aan de verdachte te danken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt:
Op 1 december 2009 heeft de psycholoog H. Kruikemeijer een rapport over de verdachte opgemaakt. In dit rapport is onder meer opgenomen als beantwoording van de aan de deskundige gestelde vragen:
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed onderzochte niet aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Wel was er sprake van al jarenlang bestaande spanningen tussen onderzochte en zijn schoonvader, die niet alleen te maken hadden met de, naar onderzochte’s idee, onterechte kritiek op de opvoeding van zijn kind, maar ook met het grotere dilemma dat hij op een plek woonde waar hij eigenlijk niet wilde wonen, maar vanwege de band met zijn zoontje, niet weg durfde te gaan. Onderzochte voelde zich hierdoor boos en machteloos. Met zijn persoonlijkheidsstructuur heeft dit vermoedelijk geleid tot een stuwing van negatieve emoties, die, in combinatie met het gebruik van grote hoeveelheden alcohol door onderzochte, uiteindelijk geleid heeft tot een forse impulsdoorbraak en de ten laste gelegde feiten, voor zover bewezen zullen worden verklaard door de rechtbank.
Bij afwezigheid van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens kan er geen oorzakelijk verband worden gelegd met het ten laste gelegde. Ik ben van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten de wederrechtelijkheid daarvan voldoende heeft kunnen inzien en net als de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. De feiten, voor zover(de rechtbank leest: ) deze door de rechtbank bewezen zullen worden verklaard, kunnen onderzochte dan ook volledig worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande kan er over de kans op herhaling vanuit gedragskundig oogpunt niets worden gezegd.
Zonder dat er sprake is van een psychische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, kan wel worden gesteld dat onderzochte’s persoonlijkheidsstructuur een rol heeft gespeeld in het niet hebben kunnen hanteren van de spanningen, die de woon- en relatieproblemen met zich meebrachten.
Gegeven bovenstaande overwegingen en conclusies zijn er voor mij geen gronden om vanuit het oogpunt van recidivepreventie een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
Op 2 februari 2010 is door mevrouw D. de Wit, reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, over de verdachte gerapporteerd. In het rapport van mevrouw de Wit wordt door haar vermeld dat er spanningen tussen verdachte en zijn schoonfamilie bestaan. De verdachte kan het niet verkroppen dat zijn schoonouders zich bemoeien met de opvoeding van zijn zoon. Betrokkene erkent dat hij niet altijd in staat is om zijn emoties te uiten. Volgens de rapporteur zou betrokkene hiervoor in een vrijwillig kader hulp moeten zoeken bij bijvoorbeeld de FPA. De Reclassering Nederland conformeert zich aan de beslissing van de rechtbank. Rapporteur ziet geen gronden om verplicht reclasseringscontact te adviseren.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er ten gunste van verdachte rekening mee gehouden dat uit het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2009 waaruit niet blijkt van eerdere veroordelingen voor vergelijkbare delicten.
Gelet op alle omstandigheden, met name de aard en de ernst van de feiten, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, passend en geboden. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf acht de rechtbank buitenproportioneel. Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat verdachte jarenlang te kampen heeft gehad met het dilemma dat hij enerzijds niet in het kamp wilde wonen omdat hij zich daar niet thuis voelde, en anderzijds zijn vrouw en gehandicapte zoon niet in de steek wilde laten. De bemoeienis van zijn schoonouders met zijn gezinsleven en de kritische opmerkingen over de opvoeding van zijn zoontje, waren voor hem moeilijk te verkroppen en deze spanningen hebben uiteindelijk op 17 augustus 2009 geleid tot een uitbarsting.
De rechtbank zal, gelet op alle omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die aanzienlijk lager is dan door de officier van justitie gevorderd.
9. VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJEN
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 6.280,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de materiële schade betreft en zover die een deel van de immateriële schade betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank stelt het bedrag van de tot nu toe geleden immateriële schade in billijkheid vast op € 4.500,00.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.750,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2009, de datum van het ontstaan van de schade.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.742,47 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De raadsvrouw en de verdachte hebben geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente van 17 augustus 2009, de datum van het ontstaan van de schade.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 7 tot en met 12 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat de beide feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 6 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair impliciet ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen het geen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de voorwerpen genoemd onder de nummers 7 tot en met 12 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten:
7. 1 geweer met patroonhouder;
8. 27 stuks munitie 7.62 x 51 mm
9, 10 en 11: 3 hulzen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de voorwerpen genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1. 1 spijkerbroek, kleur blauw;
2. 1 trui, kleur zwart;
3. 1 riem, kleur bruin;
4. 1 spijkerbroek, kleur blauw;
5. 2 schoenen en een paar sokken;
6. 1 shirt, kleur grijs.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 4.780,00 (vier duizend zeven honderd tachtig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2009, de datum van het ontstaan van de schade.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 4.780,00 , (vier duizend zeven honderd tachtig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.742,47 (één duizend zeven honderd tweeënveertig euro en zevenenveertig eurocent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2009, de datum van het ontstaan van de schade.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.742, 47 (één duizend zeven honderd tweeënveertig euro en zevenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. N.W. Groenhart, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2010.
Mr. N.W. Groenhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.