ECLI:NL:RBALK:2010:BM2913

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/810339-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met psychische stoornis als factor

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 27 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 september 2009 in Den Helder betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft tijdens een vechtpartij met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een mes gebruikt, waarbij hij [slachtoffer 1] in de rug stak en [slachtoffer 2] verwondde aan zijn oor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer 2] heeft willen veroorzaken, en sprak hem daarom vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2].

De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging tijdens een een tegen twee situatie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf ook actief deelnam aan het gevecht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die lijdt aan een psychische stoornis (schizofrenie, paranoïde type), niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De deskundigen concludeerden dat de verdachte in een psychotische toestand verkeerde en dat zijn gedragingen niet aan hem konden worden toegerekend.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte. Tevens werd het mes dat gebruikt was bij de feiten verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de verklaringen van de betrokkenen en de deskundigenrapportages.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810339-09 (P)
Datum uitspraak : 27 april 2010
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (land) op [geboortedatum],
thans verblijvende: Amsterdam PPC te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 maart 2010 en van 13 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 08 september 2009 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet één of meermalen (met kracht) met een mes in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op of omstreeks 08 september 2009 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet één of meermalen (met kracht) met een mes in en/of door en/of tegen het oor, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 08 september 2009 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meermalen (met kracht) met een mes in en/of door en/of tegen het oor, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van de tenlastelegging
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat als gevolg van een woordenwisseling er een handgemeen is ontstaan tussen verdachte en aangever [slachtoffer 2]. Hierbij heeft verdachte [slachtoffer 2] een klap met een mes op zijn oor gegeven. Vervolgens heeft aangever [slachtoffer 1] tussenbeide willen komen en is hierbij door verdachte in zijn rug gestoken. De gevolgen van de steekverwonding in de rug van [slachtoffer 1] hadden, gezien de locatie boven in de rug, veel erger kunnen zijn. Verdachte heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de steek zou komen te overlijden. Ook met het steken met een mes in het hoofd, vlakbij slaap, ogen en halsslagader, heeft verdachte willens en wetens het risico genomen het slachtoffer [slachtoffer 2] dodelijk te raken. De officier van justitie acht het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte, overeenkomstig zijn verklaring bij de politie en op de terechtzitting, niet de opzet had om te doden. De raadsman acht tevens niet het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanwezig, nu er in beide gevallen geen sprake is geweest van dodelijk letsel. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat het door verdachte veroorzaakte letsel bij de slachtoffers in aanleg niet de dood tot gevolg had kunnen hebben. Verdachte dient, aldus de verdediging, van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
C. Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank benoemt uit de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 8 september 2009 rond 11 uur ’s avonds zaten aangever [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] buiten bij de woning van [slachtoffer 2] een biertje te drinken. Rond half twaalf kwam de verdachte, de buurman van [slachtoffer 2], naar buiten. Tussen [slachtoffer 2] en verdachte is een woordenwisseling ontstaan. Vervolgens zijn verdachte en [slachtoffer 2] in gevecht geraakt. Getuige [getuige 1] zag dat verdachte en [slachtoffer 2] tegen elkaar aan begonnen te duwen en vervolgens dat zij elkaar met de vuist sloegen. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij naar de woning van [slachtoffer 2] liep en zich op enige meters afstand bevond toen hij zag dat verdachte en [slachtoffer 2] aan het vechten waren. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een klap tegen zijn oor kreeg van verdachte en dat hij direct bloed voelde lopen. Op dat moment realiseerde [slachtoffer 2] zich dat hij gestoken was. Aangever [slachtoffer 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij tussenbeide is gekomen, waarna hij van verdachte een klap in het gezicht heeft gekregen. Volgens de getuige [getuige 1], die heeft verklaard de klap in het gezicht van [slachtoffer 1] te hebben gezien, was het zo’n harde klap dat het “spuug uit de mond van [slachtoffer 1] kwam”. Voorts heeft [slachtoffer 1] bij gelegenheid van het al genoemde verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte vervolgens weer een klap gaf aan [slachtoffer 2], waarop hij zag dat [slachtoffer 2] zijn gezicht in zijn handen hield. Daarop richtte verdachte zich weer op hem, [slachtoffer 1], en hoorde hij, [slachtoffer 2] roepen: “Pas op, hij heeft een mes”. [slachtoffer 1] heeft aangegeven zich vervolgens te hebben afgeweerd en dat hij “bezig was uit te halen”, toen hij voelde dat hij door verdachte op de rug werd geslagen en gewaar werd dat er iets over zijn rug liep. Ook de getuige [getuige 1] heeft horen roepen: “Pas op, hij heeft een mes”. Zij heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte op [voornaam] (Rb.: lees [slachtoffer 1]) is afgelopen, dat verdachte hem een klap op de rug heeft gegeven en het mes in zijn rug heeft gestoken. Als gevolg van het gebruik van het mes is zowel bij [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] letsel ontstaan. Bij [slachtoffer 2] is een snijverwonding aan zijn oor vastgesteld. Als gevolg van de steekverwonding in de rug van [slachtoffer 1], met onder meer een klaplong als gevolg, heeft [slachtoffer 1] negen dagen in het ziekenhuis doorgebracht. Verdachte heeft op de terechtzitting van 13 april 2010 bekend in het treffen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 8 september 2009 op enig moment een mes te hebben gepakt en hiermee zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] te hebben verwond.
D. Bespreking van de verweren
Vrijspraak feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2. primair is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals deze uit de bewijsmiddelen zijn gebleken en welke hiervoor onder de Inleiding zijn beschreven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden geacht dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer 2] door de klap met het mes tegen zijn hoofd zou zijn komen te overlijden. Ook de beschrijving van het letsel in de medische verklaring biedt voor een dergelijke conclusie onvoldoende houvast. De onder feit 2 primair ten laste gelegde opzet op de dood van [slachtoffer 2] is dan ook niet bewezen, ook niet in de variant van het voorwaardelijk opzet.
Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met een mes in de hand uit te halen naar het gezicht van [slachtoffer 2]. De kans dat [slachtoffer 2] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, kan naar het oordeel van de rechtbank als aanmerkelijk worden beschouwd.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1], zoals ten laste gelegd onder 1., overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft met kracht met een mes uitgehaald naar het bovenlichaam van [slachtoffer 1]. Doordat [slachtoffer 1] zich op dat moment van verdachte afdraaide, is de messteek van verdachte diep in de rug van [slachtoffer 1] terechtgekomen. Gelet op de locatie van de steekverwonding, het bovenlichaam, en de kwetsbare delen van het lichaam die hier geraakt kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] door de messteek in diens rug zou doden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en verwerpt het desbetreffende, door de verdediging opgeworpen verweer.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 september 2009 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met kracht met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
hij op 8 september 2009 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met een mes tegen het oor van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat om die reden de feiten, voor zover bewezen, niet strafbaar zijn.
Verdachte geraakte ongewild betrokken in een vechtpartij waarbij sprake was van een een tegen twee situatie. Verdachte is met een bierfles op zijn hoofd geslagen en aan zijn hand gewond geraakt. Dit heeft bij verdachte hevige paniek veroorzaakt waardoor hij met een mes is gaan zwaaien om zich te verdedigen. Er was sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft moeten verdedigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
In de visie van het openbaar ministerie is er geen sprake geweest van noodweer, daar er geen sprake was van een reële bedreiging. Er is een vuistgevecht ontstaan. Verdachte droeg een mes bij zich omdat hij zich al langere tijd bedreigd voelde. Vervolgens heeft hij dat mes gebruikt, hetgeen in deze situatie een overtrokken reactie was. Deze overtrokken reactie werd veroorzaakt door het ziektebeeld van verdachte.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer als volgt.
De door verdachte zowel tegenover de politie als ter terechtzitting naar voren gebrachte verklaring komt er in de kern op neer dat hij op enig moment tijdens het gevecht een mes uit zijn kleding heeft gehaald en daarmee zijn tegenstanders ook heeft geraakt. Ter terechtzitting heeft verdachte in dit verband nog opgemerkt dat hij wel voelde dat bij één van de tegenstanders het mes diep in het lichaam ging.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij door meerdere aanvallers met flessen werd geslagen en dat hij uiteindelijk het mes heeft gebruikt om hen van zich af te houden. Op het moment dat zij hem niet meer aanraakten, stopte hij.
Uit de verklaringen, zoals afgelegd door verdachte, aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat op de avond van 8 september 2009 buiten voor de woning van verdachte een woordenwisseling is ontstaan, die al heel snel uitmondde in een gevecht tussen enerzijds verdachte en anderzijds aangever [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem op enig moment aanraakte, dat hij de hand van verdachte een aantal keren heeft weggeslagen en dat hij verdachte van zich heeft afgeduwd. Vervolgens zou verdachte hem een klap tegen het oor hebben gegeven, waardoor [slachtoffer 2] een snijwond opliep. Na deze klap heeft [slachtoffer 2] volgens zijn verklaring verdachte met een bierflesje op het hoofd geslagen en hem een schop gegeven. Wat zich tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft afgespeeld, is [slachtoffer 2] ontgaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 1] en [getuige 1], zoals hiervoor onder de Inleiding reeds weergegeven, kan worden afgeleid dat er – in tegenstelling tot wat [slachtoffer 2] op dit punt heeft verklaard – wel sprake is geweest van een vuistgevecht tussen [slachtoffer 2] en verdachte, waarbij op enig moment ook met een bierfles op het hoofd van verdachte is geslagen.
Niet duidelijk is geworden hoe de woordenwisseling precies is ontstaan en wat het aandeel daarin is geweest van verdachte en aangevers.
Voorts kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld op welk moment aangever [slachtoffer 2] verdachte met een bierfles op het hoofd heeft geslagen en wat daarvan de reden is geweest.
Wat naar het oordeel van de rechtbank wel is komen vast te staan, is dat zowel verdachte als aangever [slachtoffer 2] de vechtpartij niet uit de weg zijn gegaan. Beiden waren, om hen moverende redenen, boos en geagiteerd en zijn de strijd aangegaan, waarbij over en weer klappen zijn gevallen. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte zich niet op goede gronden kan beroepen op noodweer. Dit zou anders kunnen zijn indien zich voor verdachte op enig moment onverwacht en daadwerkelijk een zeer bedreigende situatie zou hebben voorgedaan, maar dat is, mede gelet op de door verdachte zelf afgelegde verklaring, niet aannemelijk geworden. Verdachte voelde zich, zoals hij heeft verklaard, van verschillende kanten door meerdere personen tegelijk aangevallen. Dat die situatie zich heeft voorgedaan, blijkt echter uit geen enkele verklaring in het dossier. Met name blijkt uit de verschillende verklaringen niet dat [slachtoffer 1], voordat hij in de schouder werd gestoken, geweld heeft uitgeoefend jegens verdachte.
Ook indien verdachte door [slachtoffer 2] tijdens het gevecht met een bierflesje op het hoofd zou zijn geslagen en in reactie daarop met zijn mes tegen het gezicht van [slachtoffer 2] zou hebben geslagen, kan die reactie naar het oordeel van de rechtbank niet als een noodzakelijke verdediging worden aangemerkt.
De rechtbank merkt in dit verband op dat van verdachte, mede gelet op diens aandeel in de vechtpartij, gevergd had mogen worden dat hij zich, in plaats van zijn mes te pakken, aan verdere gewelddadigheden had onttrokken. Verdachte werd niet vastgehouden en had weg kunnen lopen. Dat die mogelijkheid niet bestond, is niet aannemelijk geworden.
Dat verdachte zich feitelijk niet heeft teruggetrokken, vindt wellicht zijn oorzaak in de gemoedstoestand van verdachte, zoals beschreven door de gedragsdeskundigen. De slotsom moet luiden dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan en dat om die reden het beroep van de verdediging op noodweer moet stranden.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
poging tot doodslag
2. subsidiair
poging tot zware mishandeling.
6. De strafbaarheid van de verdachte
• Noodweerexces
Het standpunt van de verdediging
Indien het beroep op noodweer niet gehonoreerd wordt is de raadsman van mening dat sprake is van noodweerexces. Hierbij is aangevoerd dat het slaan met een bierfles op het hoofd van verdachte heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van noodweerexces, aangezien geen sprake is geweest van een reële bedreiging door aangevers.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer als volgt.
Op de gronden als hiervoor met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezen verklaarde aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich er niet op goede gronden op kan beroepen dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Nu zich naar het oordeel van de rechtbank geen noodweersituatie heeft voorgedaan, kan het beroep van de verdediging op noodweerexces reeds om die reden geen doel treffen. Dat verdachte zich op grond van zijn psychische gesteldheid een andere voorstelling van zaken maakte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, doet daar niet aan af.
• Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van de verdachte, in het bijzonder van het rapport gedateerd 24 november 2009, opgemaakt door E.A. Beld, psychiater, en het rapport gedateerd 17 november 2009, opgemaakt door J.P.M. van der Leeuw, psycholoog.
Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van schizofrenie, paranoïde type.
Betrokkene was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde volledig psychotisch.
Uit het bizarre relaas van betrokkene over het tenlastegelegde kan wel worden geconcludeerd dat elke vorm van realiteitsbesef bij betrokkene ontbrak ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De schildering die betrokkene geeft van de ten laste gelegde feiten heeft een volledige psychotische kleur.
De versie die betrokkene geeft over het tenlastegelegde tegenover de onderzoeker wijst er in alle duidelijkheid op dat de slachtoffers voor betrokkene in zijn paranoïde waan waren opgenomen.
Over de precieze toedracht, aanleiding en wat er allemaal bij betrokkene die dag eraan vooraf is gegaan is geen duidelijkheid verkregen kunnen worden. Uit de reconstructie van de gebeurtenis is door de onderzoeker alleen te concluderen dat betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde volkomen psychotisch was. Betrokkene is derhalve voor het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar te houden.
Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
De belevingswereld van betrokkene wordt geheel door paranoïde wanen en grootheidswanen in beslag genomen. Zijn handelen is uit deze gestoorde beleving ingegeven. De invloed van zijn stoornis op de tenlastegelegde feiten is zeer groot geweest. Betrokkene had in de constellatie van het conflict met zijn buren vrijwel geen keuzevrijheid meer en heeft gehandeld naar zijn gestoorde belevingswereld. Op grond van bovenstaande wordt de rechtbank geadviseerd om betrokkene voor de tenlastegelegde feiten volledig ontoerekeningvatbaar te achten, indien deze feiten kunnen worden bewezen.
Op de terechtzitting van 13 april 2010 hebben de deskundigen hun conclusies nader toegelicht en bevestigd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Op grond van bovenstaande rapportages acht het openbaar ministerie verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Nu verdachte het ten laste gelegde niet kan worden toegerekend dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging
In zowel de psychologische als psychiatrische rapportage wordt geconcludeerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een waanvoorstelling omdat hij meende dat hij werd bedreigd. Naar de mening van de verdediging zijn de rapporteurs tot dit standpunt gekomen op basis van onvoldoende en incompleet feitenmateriaal. De feiten in het dossier spreken van een andere situatie, een situatie dat verdachte wel degelijk werd bedreigd. Het was dus geen waanvoorstelling en de daarop gebaseerde conclusies kunnen dan ook geen stand houden.
De overwegingen van de rechtbank
Tijdens de pro forma behandeling op 15 maart jl. heeft de raadsman betoogd dat de rapporteurs in een vroeg stadium hadden gerapporteerd en daarom geen kennis hadden kunnen nemen van het eindproces-verbaal en de verhoren van aangevers en getuigen door de rechter-commissaris. Dit achtte de raadsman van belang, daar de rapporteurs er van zijn uitgegaan dat verdachte de aangevers zonder noemenswaardige aanleiding zou hebben aangevallen. Naar de mening van de raadsman blijkt uit de verhoren bij de rechter-commissaris dat er wel degelijk sprake is geweest van een bedreigende situatie voor verdachte. Op grond hiervan heeft de raadsman gesteld dat verdachte niet uit een waan heeft gehandeld.
In samenspraak met de raadsman en de officier van justitie heeft de rechtbank bevolen de rapporteurs het volledige dossier toe te zenden met het verzoek aan de rapporteurs hier kennis van te nemen en vervolgens op de terechtzitting van 13 april 2010 aanwezig te zijn teneinde te kunnen worden gehoord over de vraag of kennisname van alle stukken hen aanleiding geeft hun conclusies te wijzigen dan wel aan te passen.
De deskundigen hebben de inhoudelijke behandeling van de zaak op 13 april bijgewoond en zijn aansluitend gehoord.
Deskundige Beld heeft verklaard kennis te hebben genomen van de verhoren bij de rechter-commissaris. Desgevraagd heeft hij laten weten dat hij hier geen aanleiding in ziet zijn conclusie te wijzigen. Verdachte voelde zich al veel langer bedreigd door zijn buurtgenoten en anderen in de stad. Later breidde dit zich uit tot de politie en zijn voormalige advocaat. Zijn waanideeën breiden zich snel uit tot de mensen waarmee hij in contact komt. In die staat heeft hij een gesprek gehad met de aangevers dat uitliep op een handgemeen. Die staat, zijn gemoedstoestand, bepaalde zijn handelen en heeft ertoe bijgedragen dat verdachte snel tot geweld en het gebruik van een mes kon overgaan. Dit hoeft niet uit te sluiten dat hij echt bedreigd is geweest, maar zijn waan heeft op zijn minst een versterkende rol hierin gespeeld. Zijn gemoedstoestand wordt gevoed door zijn wanen en bepaalt aldus zijn handelen.
Deskundige Van der Leeuw heeft op de terechtzitting verklaard zich te kunnen vinden in de verklaring van Beld. De deskundige heeft aangegeven dat het psychotisch toestandsbeeld nog immer aanwezig is, hetgeen grote zorgen baart.
De rechtbank kan zich met de conclusies en adviezen van de deskundigen verenigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens de ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de verdachte voor deze feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. De maatregel
Verdachte heeft met een mes twee mensen verwond, waarbij een slachtoffer levensgevaarlijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen vastgestelde psychische stoornis – schizofrenie van het paranoïde type – de gedragingen van verdachte zoals bewezenverklaard geheel, dan wel in overwegende mate heeft beheerst. De gedragingen kunnen verdachte om die reden niet worden toegerekend.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2009 niet eerder wegens soortgelijke delicten veroordeeld. Verdachte is eveneens niet eerder tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn de volgende rapportages opgemaakt:
- een reclasseringsadvies d.d. 24 februari 2010, opgesteld door M. Boerrigter, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland;
- een psychologische rapportage d.d. 17 november 2009, opgesteld door J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- een psychiatrische rapportage d.d. 24 november 2009, opgesteld door E.A. Beld, psychiater en vast gerechtelijk deskundige.
Zoals reeds weergegeven bij de bespreking van de toerekeningsvatbaarheid komen de deskundigen tot het oordeel dat verdachte lijdt aan schizofrenie, paranoïde type. Verdachte was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde volledig psychotisch.
De kans op gewelddadige recidive wordt, indien verdachte in onveranderde toestand zou terugkeren in de maatschappij, aanzienlijk, zo niet zeer groot, geacht. Gezien de aard en de ernst van het delict, de ernst van de psychische stoornis en de kans op escalatie van het gewelddadige gedrag, dat voortvloeit uit de psychische stoornis komen de deskundigen tot de conclusie dat behandeling van verdachte middels een klinische opname in een beveiligde setting noodzakelijk is. De verwachte behandelingsduur zal, gelet op de lange duur van de psychose, eveneens langdurig zijn. Op grond hiervan en op grond van het feit dat verdachte geen enkel ziektebesef heeft en niet positief tegenover behandeling staat, concluderen de deskundigen dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis middels artikel 37 Wetboek van strafrecht, gevolgd door een voortzetting in het kader van de Wet BOPZ met name met betrekking tot de beveiliging van de maatschappij te weinig zekerheid biedt. De maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging biedt meer mogelijkheden tot behandeling en beveiliging. Zoals verwoord door rapporteur Beld in zijn rapportage: “Binnen een landuriger traject kan betrokkene behandeld worden. Indien het ziektebeeld en de risicofactoren zich gunstig ontwikkelen kan getracht worden betrokkene te resocialiseren. Bij terugval of gebleken therapieresistentie kunnen sneller beveiligende maatregelen worden getroffen.”
De eis van de officier
Op grond van de genoemde rapportages heeft de officier van justitie de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
Zoals eerder verwoord stelt de verdediging zich op het standpunt dat de deskundigen tot hun conclusie zijn gekomen op basis van onvoldoende en incompleet feitenmateriaal. De daarop gebaseerde conclusies kunnen dan ook geen stand houden. De raadsman heeft een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het gestelde door de raadsman ten aanzien van de conclusies van de deskundigen verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent is overwogen bij de bespreking van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank kan zich, mede gelet op de ter terechtzitting gegeven toelichtingen, vinden in de conclusies en adviezen van de deskundigen en neemt deze over.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd.
Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank zal voorts bevelen, dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de algemene veiligheid van personen die verpleging eist, een en ander overeenkomstig het in genoemde rapportage uitgebracht advies.
8. Beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslaggenomen goed, te weten een mes, verbeurd verklaard zal worden, nu het bewezen verklaarde met behulp van het mes is begaan.
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslaggenomen voorwerp, te weten een mes, kleur zwart, dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het bewezen verklaarde met behulp van het voorwerp is begaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd: een mes, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2010.