ECLI:NL:RBALK:2010:BM3550

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
312142 CV EXPL 09-5548
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over de huurovereenkomst en aansprakelijkheid voor huurbetalingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Alkmaar is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder en een huurder over de vraag wie de huurder van een bedrijfspand is. De eiser, eigenaar van twee bedrijfspanden, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die het pand in gebruik heeft gehad. De huurovereenkomst is oorspronkelijk gesloten tussen de eiser en de gedaagde, maar de gedaagde heeft zijn bedrijfsactiviteiten op enig moment ingebracht in een vennootschap, die vervolgens het pand is gaan gebruiken. De eiser heeft een huurachterstand geconstateerd en vordert betaling van de achterstallige huur van de gedaagde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW, omdat niet is gebleken dat de huurovereenkomst schriftelijk is overgedragen aan de vennootschap. Desondanks heeft de rechter geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de eiser thans nog huurpenningen van de gedaagde vordert, aangezien de eiser de vennootschap als huurder is gaan beschouwen en nooit eerder heeft geprotesteerd tegen de rol van de gedaagde als huurder.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak is gedaan op 7 april 2010 door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,00 voor het salaris van de gemachtigde van de gedaagde, zonder BTW.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 312142 CV EXPL 09-5548 LT
Uitspraakdatum: 7 april 2010
Vonnis in de zaak van:
[naam],
wonende te Nieuwe Niedorp,
eisende partij,
verder ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.P Zijp, werkzaam bij Flynth adviseurs en accountants B.V. te Schagen,
tegen
[naam],
wonende te Heerhugowaard,
gedaagde partij,
verder ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J. de Haan, advocaat te Alkmaar.
Het procesverloop
-[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 2 oktober 2009.
-[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
-De kantonrechter heeft op 2 december 2009 een tussenvonnis uitgesproken.
-Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft op 14 januari 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] nog stukken in het geding gebracht. De gemachtigde van [eiser] heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
-Vervolgens hebben beide partijen nog een akte genomen
-De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
-Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1[eiser] is sinds 1991 eigenaar van een tweetal aangrenzende percelen met bedrijfspanden gelegen aan de [adres] en de [adres] te Heerhugowaard (hierna: de bedrijfspanden). Op dat moment werd het bedrijfspand [adres] al gehuurd door [gedaagde]. Op 1 augustus 1991 zijn [eiser] en [gedaagde] in privé een nieuwe huurovereenkomst aangegaan betreffende de [adres]. Op 1 maart 1994 zijn [eiser] en [gedaagde] in privé een huurovereenkomst aangegaan betreffende het bedrijfspand [adres]. De bedrijfspanden zijn vervolgens als één geheel gebruikt.
1.2De onderneming van [gedaagde] is op enig moment ingebracht in een vennootschap. In elk geval medio 1997 zijn de bedrijfsactiviteiten ingebracht in de vennootschap [.....]. (hierna: [....]). [....] is de bedrijfspanden gaan gebruiken.
1.3Betreffende de bedrijfspanden is een huurachterstand ontstaan. In verband daarmee zijn [eiser] en [....], vertegenwoordigd door [gedaagde], op 6 juni 2006 een overeenkomst van geldlening aangegaan waarbij [eiser] aan [....] een bedrag van € 50.000,- heeft geleend. In deze overeenkomst is [eiser] aangeduid als verhuurder van het pand [adres] en [....] als huurder van dat pand. [eiser] en [....] zijn verder overeengekomen dat het geleende geld wordt aangewend ter betaling van (een deel van) de huurachterstand betreffende de [adres].
1.4op 30 november 2007 is [....] in staat van faillissement verklaard. [eiser] heeft een vordering wegens onbetaalde huurpenningen bij de curator in het faillissement van [....] ingediend.
1.5Op initiatief van [eiser] zijn [eiser] en [gedaagde] (in persoon) op 16 november 2007 een beëindigingovereenkomst aangegaan, waarin [eiser] is aangeduid als verhuurder van de bedrijfspanden en [gedaagde] als huurder. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat de huur betreffende de bedrijfspanden zal eindigen op 31 januari 2008.
Het geschil
2.1[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 160.920,70, kosten rechtens.
2.2[eiser] stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] de huurder van de bedrijfspanden is (gebleven). [gedaagde] is aansprakelijk voor de huurbetaling betreffende de bedrijfspanden. De huurachterstand voor de [adres] over de periode van augustus 2006 tot en met 31 december 2007 bedraagt, na verrekening met de waarborgsom, € 123.464,28 inclusief BTW en rente. Bovendien is [gedaagde] de huur over januari 2008 ten bedrage van € 6.576,45 verschuldigd. Betreffende de [adres] bedraagt de huurachterstand over de periode van augustus 2006 tot en met 31 december 2007 en na verrekening met de waarborgsom € 30.879,97 inclusief BTW en rente.
2.3[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de door [eiser] overgelegde berekening van de vordering, maar aangevoerd dat niet hij, maar [....] de huurder van de bedrijfspanden was. Er is sprake van contractsovername door [....] en [eiser] is daarmee akkoord gegaan. Indien [gedaagde] in privé nog wel aansprakelijk zou zijn voor de betaling van de huurpenningen, zijn de gevolgen van toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid volstrekt onaanvaardbaar.
De beoordeling
3.1In de kern gaat het om de vraag wie de huurder van het bedrijfspand is. [gedaagde], die de huurovereenkomst heeft gesloten, of [....], die het bedrijfspand in gebruik heeft gehad. Hoewel niet is gebleken dat de huurovereenkomst schriftelijk is ingebracht bij [....] of schriftelijk door haar is overgenomen, staat wel vast dat [....] in ieder geval vanaf medio 1997 steeds de gebruiker van de bedrijfspanden is geweest. [....] heeft ook de huurpenningen voldaan. Voor contractsoverneming is echter vereist dat deze schriftelijk tussen [gedaagde] en [....] heeft plaatsgevonden. Dat dit is gebeurd, is niet gebleken. Van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW, is dan ook geen sprake.
3.2Dat neemt niet weg dat het onder de gegeven omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] thans alsnog huurpenningen van [gedaagde] vordert. Daarbij weegt mee dat [eiser] [....] kennelijk als huurder is gaan beschouwen. Immers, [eiser] en [....] zijn op 6 juni 2006 een overeenkomst van geldlening aangegaan waarbij [....] is aangemerkt als huurder van de [adres]. Pas in het zicht van het faillissement van [....] op 30 november 2007, is op initiatief van [eiser] een door of namens hem opgestelde beëindigingovereenkomst tot stand gekomen die door [gedaagde] is ondertekend. Daarbij wordt [gedaagde] in privé als huurder aangemerkt. Echter, gebleken is dat [eiser] voordat het faillissement van [....] in zicht kwam, nooit heeft geprotesteerd tegen [....] als huurder. Integendeel. [eiser] is [....] blijkens de overeenkomst van geldlening als huurder gaan beschouwen. In die tijd heeft hij [gedaagde] er nooit op gewezen dat hij als (mede)huurder werd beschouwd. Dit terwijl er kennelijk in 2006 ook al een aanzienlijke huurachterstand was. Niet is gebleken is dat [eiser] [gedaagde] in die tijd op enig moment heeft gewezen op zijn aansprakelijkheid als huurder van het pand. Hoewel er formeel niet is voldaan aan de vereisten voor contractsoverneming en niet is gesteld dat de huurrelatie tussen [gedaagde] en [eiser] anderszins is geëindigd, mocht [gedaagde] er onder die omstandigheden op vertrouwen dat [eiser] hem niet langer als huurder beschouwde. Dat [gedaagde] als huurder staat vermeld in de beëindigingovereenkomst, maakt dit onder de gegeven omstandigheden niet anders.
3.3De conclusie van het voorgaande is dat de vordering wordt afgewezen en dat [eiser] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten wordt veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.750,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde], waarover [eiser] geen BTW verschuldigd is.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 7 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter